ECLI:NL:RBAMS:2025:231

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
14 januari 2025
Zaaknummer
13/208700-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een vrouw tot gevangenisstraf en TBS voor diefstal met geweld

Op 14 januari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een 45-jarige vrouw, die werd beschuldigd van diefstal met geweld. De vrouw werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarbij de rechtbank oordeelde dat het feit in verminderde mate aan haar kon worden toegerekend. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 26 juni 2024, waarbij de verdachte een 93-jarige man beroofde van € 100,- door hem tegen de muur te duwen en hem te slaan tijdens haar vlucht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte geweld had gebruikt tegen zowel de man als een omstander die te hulp schoot. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 195 dagen geëist, evenals een ongemaximeerde TBS-maatregel met dwangverpleging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, gezien haar ernstige verslavingen en psychische problemen, een gevaar voor de samenleving vormde en dat TBS noodzakelijk was. De rechtbank legde de TBS-maatregel op, omdat de verdachte niet in staat was om zich aan voorwaarden te houden en langdurige zorg en begeleiding nodig had. De vordering van de benadeelde partij werd afgewezen, omdat het gevorderde bedrag van € 200,- niet overeenkwam met het daadwerkelijk gestolen bedrag van € 100,-. De rechtbank besloot dat de proceskosten door beide partijen zelf gedragen moesten worden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/208700-24
Parketnummer vordering tul: 13/264792-23
Datum uitspraak: 14 januari 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
thans gedetineerd te: [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
24 december 2024 en 14 januari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. K. van der Willigen, en van wat verdachte en haar raadsman, mr. A. Zeeman, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van wat de deskundige [persoon 1] ,
reclasseringswerker, ter terechtzitting naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat zij zich op 26 juni 2024 te Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan een diefstal met geweld van een geldbedrag van € 100,- toebehorend aan [aangever 1] , door hem tegen de muur te duwen, het geld uit zijn broekzak te graaien en tijdens de vlucht [aangever 2] in het gezicht te slaan.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde diefstal met geweld kan worden bewezen.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de diefstal wel kan worden bewezen, maar het tenlastegelegde geweld niet. Ten aanzien van beide tenlastegelegde gedragingen die duiden op het gebruik van geweld bevat het procesdossier onvoldoende bewijs om van een diefstal met geweld te spreken. Subsidiair heeft de raadsman gesteld dat verdachte, door ongecontroleerd om zich heen te slaan, geen opzet had op de mishandeling van aangever [aangever 2] (hierna: [aangever 2] ). Ten slotte bestaat er volgens de raadsman geen causaal verband tussen deze handelingen en de gepleegde diefstal.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen die zijn opgenomen in
bijlage IIhet volgende vast.
Op 26 juni 2024 wordt van aangever [aangever 1] (hierna: [aangever 1] ) op het Mosveld in Amsterdam-Noord een geldbedrag van € 100,- gestolen. Naar aanleiding van het doorgegeven signalement wordt verdachte staande gehouden. Bij een fouillering worden bij haar twee briefjes van € 50,- aangetroffen. Verdachte heeft de diefstal van het geldbedrag ter terechtzitting bekend.
[aangever 2] neemt de diefstal waar en ziet dat verdachte [aangever 1] tegen een glazen wand drukt en haar hand in zijn broekzak steekt. Ook getuige [getuige] verklaart te hebben gezien dat verdachte een oude man tegen een muur aanduwde. De rechtbank is op basis hiervan van oordeel dat verdachte geweld heeft gebruikt tegen [aangever 1] bij de diefstal van het geldbedrag, door hem vast te pakken en tegen een muur te duwen.
Na de diefstal van het geldbedrag zet [aangever 2] de achtervolging in en pakt hij verdachte vast. [aangever 2] verklaart dat verdachte zich probeert los te rukken, waarna hij een hevige slag tegen zijn rechterneusvleugel voelt. Een winkelmedewerker van [winkel] neemt waar dat [aangever 2] verdachte vasthoudt en dat zij daarbij wild om zich heen slaat. De rechtbank neemt op een foto van [aangever 2] van vlak na het incident een lichtrode verkleuring aan de rechterzijde van zijn neus waar. Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte gericht en opzettelijk geweld heeft gebruikt tegen [aangever 2] om op deze wijze de vlucht mogelijk te maken en zich het bezit van het gestolen geldbedrag te verzekeren.
De rechtbank acht de ten laste gelegde diefstal met geweld tegen [aangever 1] en [aangever 2] dan ook wettig en overtuigend bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
op 26 juni 2024 te Amsterdam, een geldbedrag van 100 euro, dat aan [aangever 1] , toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd vergezeld en gevolgd van geweld tegen [aangever 1] en [aangever 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- die [aangever 1] tegen de muur te duwen en
- het geld uit de broekzak van die [aangever 1] te graaien en
- die [aangever 2] in het gezicht te slaan;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf en maatregel

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 195 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een ongemaximeerde maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging worden opgelegd.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat oplegging van de TBS-maatregel in het geheel niet aan de orde kan zijn, aangezien niet is voldaan aan het gevaarscriterium. Indien de rechtbank toch besluit dat oplegging van een TBS-maatregel noodzakelijk is, verzoekt de raadsman om een TBS-maatregel met voorwaarden op te leggen. Hij verzoekt de rechtbank daarbij om een tussenvonnis te wijzen waarin wordt bevolen een maatregelenrapport op te maken waarin de mogelijkheden voor een TBS met voorwaarden kunnen worden onderzocht.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
7.3.1.
Aard en ernst van het feit
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf en de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een diefstal met geweld, waarbij zij een zeer kwetsbare en dove man van 93 jaar oud heeft beroofd van een geldbedrag van € 100,- om op deze wijze in haar verslaving te voorzien. Ook een omstander die te hulp schoot, moest het ontgelden en is door verdachte in zijn gezicht geslagen. Op het moment dat de drang naar harddrugs groot is bij verdachte, moet alles wijken voor haar verslaving en gaat zij nietsontziend te werk. Het lijkt haar hierbij niet te deren op welke wijze zij haar geld verkrijgt, zelfs niet als hierbij geweld moet worden gebruikt tegen een uiterst kwetsbaar slachtoffer dat hierdoor van zijn wekelijkse leefgeld wordt beroofd. Hiermee heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een ernstig feit, dat blijkens het procesdossier een enorme impact heeft gehad op [aangever 1] .
7.3.2.
Persoon van verdachte
Om meer inzicht te krijgen in de persoon van verdachte, heeft zowel psychiatrisch als psychologisch onderzoek plaatsgevonden. Ook heeft de rechtbank kennis genomen van het reclasseringsrapport over verdachte van 12 december 2024.
Uit het Multidisciplinair Pro Justitia rapport van 29 november 2024, opgemaakt door psycholoog E.C. Wendt en psychiater M.B.F. van Berkel, volgt dat verdachte kampt met ernstige verslavingen, een licht verstandelijke beperking en een persoonlijkheidsstoornis. Deze stoornissen hangen met elkaar samen en beïnvloeden elkaar in negatieve zin. Dit maakt dat er bij verdachte nauwelijks sprake is van probleeminzicht. Daarnaast beschikt zij niet over een duurzame intrinsieke behandelmotivatie ten aanzien van abstinentie van middelen en behandeling van haar psychische problemen. De rapporteurs schatten het risico op herhaling van een soortgelijk feit als in deze zaak zonder adequate behandeling op korte termijn als hoog in. Dit hoge recidiverisico kan worden gereduceerd door een combinatie van interventies, die met name gericht zijn op volledige abstinentie van verdovende middelen. De rapporteurs stellen dat het probleem bij verdachte is dat zij, door haar gebrekkige zelfinzicht en haar verstandelijke beperking, zich zeer waarschijnlijk aan behandelinterventies zal onttrekken. De voorgeschiedenis laat zien dat zij moeilijk in staat is gebleken langdurig intrinsiek gemotiveerd te blijven voor abstinentie en hooguit ambivalent gemotiveerd is zich te conformeren aan behandeling. Binnen een strakke en gesloten structuur ging het beter, maar zodra zij vrijheden kreeg was de zucht naar gebruik te groot. Aangezien verdachte zich vanuit haar impulsiviteit onvoldoende kan begrenzen, blijkt zij in een kader met meer vrijheden al gauw kwetsbaar voor terugval. Verdachte heeft behoefte aan een behandeltraject met duidelijke regels en beloningen. De rapporteurs adviseren een behandeling met voldoende lange monitoring in een geleidelijk resocialisatietraject, waarbij ook in praktische zin aandacht moet worden besteed aan het zoeken naar zinvolle dagbesteding en stabiele, begeleide huisvesting. Door de combinatie van haar psychiatrische stoornissen en daaruit voortvloeiende ernstige beperkingen kan verdachte een gevaar vormen voor de algemene veiligheid van personen. Het risico op herhaling is immers hoog en dit brengt de veiligheid van personen in gevaar. De rapporteurs zien dan ook aanleiding om een TBS-maatregel te adviseren. De vormgeving van de voorgestelde behandeling wordt binnen minder ingrijpende maatregelen of juridische kaders niet als toereikend verondersteld, gezien de voorgeschiedenis met mislukte voorwaardelijke kaders. De problemen in het leven van verdachte zijn hardnekkig, diepgeworteld en chronisch, waardoor de noodzakelijke behandeling naar verwachting langdurig zal zijn. De therapieën die verdachte dient te volgen om onder andere beter gewapend te raken tegen de verleidingen van gebruik, nemen vaak jaren in beslag. Het recidivegevaar kan naar verwachting onvoldoende worden afgewend door het stellen van voorwaarden, waardoor de rapporteurs geen andere mogelijkheid zien dan te adviseren tot een TBS-maatregel met verpleging van overheidswege.
Uit het reclasseringsrapport van 12 december 2024, opgemaakt door [persoon 2] , volgt dat verdachte op alle criminogene factoren ernstige tot zeer ernstige problemen heeft. Op de voorgrond treden haar psychosociale problemen, bestaande uit een verstandelijke beperking, een persoonlijkheidsstoornis en een andere gespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis, en haar meervoudige verslaving. Deze problemen beïnvloeden haar hele leven. Al haar energie gaat naar het verkrijgen van geld, om daarmee drugs of alcohol te kopen of te gokken. Op deze wijze verwaarloost verdachte alle andere zaken en heeft ze geen zicht op huisvesting, dagbesteding of haar financiën. Verdachte kan alleen functioneren met veel professionele ondersteuning, maar ze houdt zich niet aan opgelegde voorwaarden in het strafrechtelijke en civiele kader. Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog. Verdachte stelt haar eigen behoeften structureel boven het welzijn van anderen. Wanneer zij behoefte heeft aan drugs, is zij tot alles bereid om aan geld te komen. Het maakt haar daarbij niet uit of zij daarmee zichzelf of anderen schaadt. Ook het risico op onttrekken aan voorwaarden wordt als hoog ingeschat. De rapporteur adviseert om die reden een straf zonder bijzondere voorwaarden. De reclassering ziet geen mogelijkheden meer om met interventies of toezicht de risico's te beperken of het gedrag te veranderen. Een reclasseringstoezicht in het kader van een voorwaardelijke veroordeling met bijzondere voorwaarden of TBS met voorwaarden is volgens de rapporteur volstrekt ontoereikend om te werken aan het terugdringen van de kans op recidive en risicomanagement, gezien het verloop van een eerder reclasseringstoezicht.
De rechtbank heeft mevrouw [persoon 1] ter terechtzitting als deskundige gehoord. Zij heeft verklaard dat verdachte alleen goed kan functioneren in een gesloten setting met de daarbij behorende structuur. Op het moment dat verdachte enige vrijheid krijgt, valt zij weer terug in haar oude patronen. In de afgelopen anderhalf jaar is verdachte tot driemaal toe weggelopen bij de kliniek waar zij werd behandeld en veroorzaakte zij vervolgens onder invloed van verdovende middelen veel overlast op straat. Het lijkt erop dat verdachte wel de wil heeft om haar leven te veranderen, maar zelfs met behulp van intensief reclasseringstoezicht en een forensische behandeling is dit tot op heden niet gelukt. In een voorwaardelijk kader is het onmogelijk om afspraken met verdachte te maken en zal het haar niet lukken om een gedragsverandering te bewerkstelligen. Alleen het dwangkader wordt als toereikend geacht om de complexe problematiek van verdachte te doorbreken.
7.3.3.
Toerekenbaarheid en op te leggen gevangenisstraf
Uit het Multidisciplinair Pro Justitia rapport volgt dat de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het plegen van het delict door haar verslavingsproblematiek, licht verstandelijke beperking en persoonlijkheidsstoornis rechtstreeks werden beïnvloed. Verdachte handelt alvorens na te denken en zonder te kunnen overzien wat de consequenties van haar gedrag zouden kunnen zijn. Haar ernstige verslaving, versterkt door de verstandelijke beperking, maakt dat er nauwelijks sprake is van probleemoplossend vermogen. Ook beschikt verdachte niet over de juiste copingvaardigheden en enige controle over haar impulsen, in combinatie met een gebrek aan ziektebesef en inzicht. Daarnaast is sprake van een zeer beperkte gewetensontwikkeling, die op het moment van gebruik nog verder afneemt. Alle beperkingen maken tezamen dat verdachte nauwelijks in staat is tot het overzien van situaties en de eventuele gevolgen van haar acties. Door de onderzoekers wordt geadviseerd om bij een bewezenverklaring het ten laste gelegde feit in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. De officier van justitie en de raadsman hebben dit standpunt ook ingenomen. De rechtbank neemt de conclusies van voornoemde rapportage over en is, van oordeel dat het bewezenverklaarde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
De rechtbank heeft in het kader van de strafoplegging gekeken naar de LOVS-oriëntatiepunten voor straftoemeting, waaruit volgt dat een straatroof met licht geweld in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden rechtvaardigt. De rechtbank ziet hierbij enkele strafverzwarende factoren. Zo heeft verdachte welbewust een uiterst kwetsbaar slachtoffer uitgekozen om te beroven en heeft zij later opnieuw geweld gebruikt door een te hulp schietende omstander in zijn gezicht te slaan. Ook de documentatie van verdachte, waaruit blijkt dat zij eerder is veroordeeld voor vermogensdelicten en in een proeftijd liep van een veroordeling voor bedreigingen, neemt de rechtbank in strafverzwarende zin mee. Daar tegenover staat het feit dat de rechtbank het gepleegde feit in verminderde mate aan verdachte toe zal rekenen. De rechtbank zal daarom een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van zes maanden. De tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, wordt daarop in mindering gebracht.
7.3.4.
TBS-maatregel met dwangverpleging
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of naast de oplegging van een gevangenisstraf ook de noodzaak bestaat om de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen, zoals de officier van justitie heeft geëist.
Een TBS-maatregel kan door de rechtbank worden opgelegd als is voldaan aan de in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht (Sr) gestelde voorwaarden. Eén van die voorwaarden is dat bij de verdachte tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Ook moet op het gepleegde misdrijf een gevangenisstraf van vier jaren of meer staan en moet – kort gezegd – de algemene veiligheid eisen dat TBS noodzakelijk is. Als de veiligheid van personen dat vereist kan de rechtbank bepalen dat de verdachte zal worden verpleegd van overheidswege (artikel 37b lid 1 Sr). Voor oplegging van TBS is daarnaast vereist dat de rechtbank beschikt over een advies van minimaal twee gedragsdeskundigen met een verschillende achtergrond, onder wie een psychiater, die de verdachte hebben onderzocht (artikel 37 lid 2 Sr).
De rechtbank neemt de conclusies van de psycholoog en de psychiater over dat bij verdachte tijdens het begaan van het delict sprake was van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en een psychische stoornis, namelijk een persoonlijkheidsstoornis, een stoornis in het gebruik van middelen en een licht verstandelijke beperking.
De rechtbank erkent dat oplegging van de TBS-maatregel, gelet op de ernst van het gepleegde feit, een zware maatregel is. De vraag of oplegging van de TBS-maatregel in dit geval proportioneel is, beantwoordt de rechtbank desondanks positief. Gelet op de complexe problematiek van verdachte, de al eerder geprobeerde behandeltrajecten - zowel in het kader van een voorwaardelijke veroordeling als in het kader van een zorgmachtiging - en de grote kans op herhaling, is de rechtbank van oordeel dat oplegging van de TBS-maatregel de enige mogelijkheid is om de maatschappij te beschermen. Ook is de rechtbank van oordeel dat de algemene veiligheid van personen het opleggen van deze maatregel eist, gelet op de aard van het gepleegde feit. Daarmee is voldaan aan het gevaarscriterium.
Op basis van de conclusies van de deskundigen stelt de rechtbank verder vast dat
verdachte langdurige zorg en begeleiding nodig heeft. De deskundigen adviseren dat dit het beste kan plaatsvinden in het strafrechtelijke kader van TBS met dwangverpleging, aangezien het voor verdachte niet mogelijk is gebleken om zich aan voorwaarden te houden. De rechtbank ziet dit onder meer bevestigd in het door mevrouw [persoon 1] beschreven verloop van het huidige reclasseringstoezicht, waarbij de reclassering – zonder het gewenste resultaat – uitzonderlijk veel geduld heeft gehad met verdachte.
Gelet op de conclusie van mevrouw [persoon 1] dat een TBS met voorwaarden niet uitvoerbaar zal zijn en de conclusie van alle drie de deskundigen dat het voor verdachte niet mogelijk is gebleken om zich aan voorwaarden te houden, ziet de rechtbank geen mogelijkheid om een TBS-maatregel met voorwaarden op te leggen of die mogelijkheid verder te onderzoeken. Het verzoek van de raadsman om een tussenvonnis te wijzen en een maatregelenrapport te laten opstellen, wijst de rechtbank daarom af.
De rechtbank stelt vast dat aan alle wettelijke vereisten voor oplegging van TBS met dwangverpleging is voldaan: er is sprake van een feit waarop een maximumstraf van meer dan vier jaar is gesteld, er is sprake van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens ten tijde van het delict en de veiligheid van personen vereist oplegging van de maatregel. De rechtbank zal verdachte ter beschikking stellen en bevelen dat zij van overheidswege wordt verpleegd.
Omdat de TBS-maatregel zal worden opgelegd voor een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten diefstal met geweld, kan de maatregel langer duren dan vier jaar. Gelet op het hoge recidiverisico en het hoge risico op het ontstaan van letsel, zoals beschreven in het reclasseringsrapport, zal de rechtbank de TBS-maatregel daarom niet maximeren.
De rechtbank adviseert de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zo spoedig mogelijk te laten beginnen na het onherroepelijk worden van dit vonnis.

8.De vordering van de benadeelde partij

De benadeelde partij [aangever 1] vordert een bedrag van € 200,- aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Blijkens de toelichting op de vordering tot schadevergoeding gaat het hier om het geldbedrag dat bij de diefstal is weggenomen.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij moet worden afgewezen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat in de aangifte en de overige processen-verbaal telkens wordt gesproken over een geldbedrag van € 100,- dat verdachte van [aangever 1] heeft gestolen. Het gaat hierbij dus niet om een geldbedrag van € 200,-, zoals door de benadeelde partij in zijn vordering wordt gesteld. Uit het procesdossier volgt verder dat dit geldbedrag van € 100,- al aan de benadeelde partij is teruggegeven. Op basis hiervan is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij zijn verzoek tot schadevergoeding onvoldoende heeft onderbouwd. De rechtbank zal de vordering tot schadevergoeding om die reden afwijzen.
De proceskosten worden gecompenseerd, zodat ieder de eigen kosten dragen.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

9.1.
Vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13/264792-23
Bij de stukken bevindt zich de op 20 september 2024 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in de zaak met parketnummer 13/264792-23. Deze vordering betreft het onherroepelijk geworden vonnis van 24 november 2023 van de rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 75 (vijfenzeventig) dagen, met bevel dat een gedeelte van de gevangenisstraf, te weten 26 (zesentwintig) dagen, niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
9.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot tenuitvoerlegging dient te worden toegewezen, zodat verdachte het resterende strafdeel kan uitzitten voorafgaande aan een plaatsing in een TBS-kliniek.
9.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot tenuitvoerlegging moet worden afgewezen, omdat de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk strafdeel gelet op de oplegging van een TBS-maatregel niet meer opportuun is.
9.4.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat de vordering in beginsel toewijsbaar is, omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarden heeft overtreden. Daarnaast heeft verdachte zich, blijkens een negatieve beëindigingsrapportage van de reclassering van 23 juli 2024 schuldig gemaakt aan overtreding van de opgelegde bijzondere voorwaarden, door onvoldoende mee te werken aan het reclasseringstoezicht. Desondanks acht de rechtbank het niet opportuun om de vordering toe te wijzen vanwege de op te leggen TBS-maatregel met dwangverpleging. De vordering wordt daarom afgewezen. Wel zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden ambtshalve wijzigen, in die zin dat de bijzondere voorwaarden worden opgeheven. Het lopende reclasseringstoezicht zal hiermee worden beëindigd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 37a, 37b en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal, vergezeld en gevolgd van geweld, gepleegd tegen personen met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast dat verdachte
ter beschikking gesteldzal worden en beveelt dat zij
van overheidswege verpleegdzal worden.
Wijstde vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangever 1]
af.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Wijstde vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te Amsterdam van 24 september 2023 met parketnummer 13/264792-23 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 26 (zesentwintig) dagen
af.
Wijzigtde bijzondere voorwaarden die bij vonnis van de politierechter te Amsterdam van 24 september 2023 met parketnummer 13/264792-23 zijn opgelegd, in die zin dat de bijzondere voorwaarden worden
opgeheven.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. M.C. Danel en H.D. Roskam, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Bos, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 januari 2025.
[.]

1.[.]

[.]