ECLI:NL:RBAMS:2025:2309

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 april 2025
Publicatiedatum
9 april 2025
Zaaknummer
13/030119-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in het kader van een Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 april 2025 uitspraak gedaan over de vordering van de officier van justitie tot behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Portugese autoriteiten. De opgeëiste persoon, geboren in Portugal, werd beschuldigd van strafbare feiten volgens Portugees recht. Tijdens de zitting op 19 maart 2025 was de opgeëiste persoon aanwezig, bijgestaan door zijn raadsman, en werd de gevangenhouding bevolen. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en uiteindelijk op 20 maart 2025 de gevangenhouding opgeheven. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB en het nationale aanhoudingsbevel zijn uitgevaardigd door een officier van justitie, wat volgens de Portugese wetgeving niet onderhevig is aan rechterlijke toetsing. Dit leidde tot de vraag of er sprake was van effectieve rechtsbescherming voor de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen mogelijkheid was voor rechterlijke toetsing van het EAB voordat het werd uitgevoerd, wat in strijd is met de vereisten van effectieve rechtsbescherming zoals vastgesteld door het Europees Hof van Justitie. Daarom heeft de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot behandeling van het EAB.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/030119-25
Datum uitspraak: 2 april 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 10 februari 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 23 april 2024 door de officier van justitie bij het Openbaar Ministerie van de Republiek van het Arrondissement Faro in Portugal (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]geboren in [geboorteplaats] (Portugal) op [geboortedag] 1963
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 19 maart 2025, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. L.J. Woltring, advocaat in Haarlem en per telefoonverbinding door een tolk in de Portugese taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met dertig dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek de gevangenhouding bevolen.
Na sluiting van het onderzoek heeft de rechtbank op 20 maart 2025 de gevangenhouding opgeheven.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Portugese nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een op 22 april 2024 door de officier van justitie uitgevaardigd aanhoudingsbevel, met referentie 132020986.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Portugees recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

Inleiding
De rechtbank stelt vast dat uit het EAB blijkt dat zowel het EAB als het nationaal aanhoudingsbevel van 22 april 2024 is uitgevaardigd door een officier van justitie.
Uit de ‘Updated questionnaire and compilation on the requirements for issuing and executing judicial authorities in EAW proceedings pursuant tot he CJEU’s case-law (hierna: de Questionnaire) van EuroJust [4] van 24 juni 2024 volgt dat in Portugal de officier van justitie voor wat betreft het vervolgings-EAB een uitvaardigende rechterlijke autoriteit is.
Over de effectieve rechtsbescherming is het volgende in de Questionnaire opgenomen:
“Impact of the CJEU’s case-law on ‘issuing’ judicial authority The judgment of March 2021 in case C-648/20 PPU PI might have an impact on Portugal in cases where the public prosecutor is the issuing authority of the EAW and of the underlying national arrest warrant. Decisions by the prosecutors cannot be subject to appeal and this can be in conflict with the CJEU case-law where at least one of the warrants (the national or European arrest warrant) must be possible to appeal. The practical way to solve this has been to substitute EAWs previously issued by prosecutors by EAWs issued by a judge. There are ongoing discussions at national level to adjust the national legal framework”.
Het Openbaar Ministerie heeft op 11 maart 2025 aan de Portugese autoriteiten per e-mail de volgende vragen gesteld:
“1. To what extent was a judge involved in the decision to issue the EAW?
2. If no judge was involved in the decision to issue the EAW, please inform me to what extent a judge was involved in the decision to issue the warrant outside in flagrante delicto of 13 March 2024?”
Op 12 maart 2025 is hierop de volgende reactie ontvangen:
Question 1
No judge was involved in issuing the European Arrest Warrant, as under the Portuguese Code of Criminal Procedure, in cases where pre-trial detention is admissible, the authority to issue both domestic and international arrest warrants lies with the Public Prosecutor's Office, and the decision is entirely up to the prosecutor.
In Portugal, the Public Prosecutor's Office is an autonomous judiciary body, independent of political power, and it is the competent judicial authority for issuing arrest warrants in cases where pre-trial detention is admissible.(…)
Question 2
Same answer as provided for Question 1.”
Het Openbaar Ministerie heeft hierop op 17 maart 2025 per e-mail de volgende aanvullende vraag aan de Portugese autoriteiten gesteld:
“According to your e-mail, no judge was involved in the decision to issue the EAW or in the decision to issue the national arrest warrant. Taking into account the CJEU judgements of 27 May 2019, C-508/18 and C-82/19 PPU (ECLI:EU:C:2019:456) and C-509/18 (ECLI:EU:C:2019:457), and of 10 March 2021, C-648/20 PPU (ECLI:EU:C:2021:187), could you explain how the requirement of Article 8(1)(c) of Council Framework Decision 2002/584/JHA has been met?”
Vervolgens is door de Portugese autoriteiten bij e-mail van 19 maart 2025 onder meer de volgende informatie verschaft:
“(...) the Prosecutor's Office is an autonomous judiciary body, independent of political power, and it is the competent judicial authority for issuing arrest warrants in cases where pre-trial detention is admissible.
Therefore, constitutionally, the Portuguese Public Prosecutor's Office is not subject, directly or indirectly, to orders or instructions from the executive branch. The decision to issue a European Arrest Warrant is entirely the responsibility of the prosecutor.
As emphasized by the Court of Justice in Case C-414/20 PPU, MM, Article 6 of the Framework Decision on the EAW must be interpreted as meaning that the status of "issuing judicial authority," within the meaning of this provision, is not subject to the existence of judicial review of the decision to issue the EAW and the national decision on which it is based. Indeed, it follows from the settled case law of the Court of Justice that if an EAW is issued by an authority other than a judicial body, judicial review is not a condition for qualifying that authority as an issuing judicial authority, since such review does not fall within the statutory and organizational rules of that authority but rather concerns the procedure for issuing the EAW.”
Standpunt van de officier van justitie
Zowel het EAB als het nationale arrestatiebevel zijn uitgevaardigd door een officier van justitie. Tegen beide bevelen staat geen beroep open bij de Portugese rechtbank. De Portugese officier van justitie heeft verwezen naar de uitspraak MM van 13 januari 2021 van het Europees Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU) [5] .
In die zaak gaat het om een opgeëiste persoon die al was overgeleverd.
Het is niet helemaal duidelijk of dat dezelfde situatie betreft als deze situatie. De officier van justitie refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
Standpunt van de raadsman
De raadsman refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De Portugese autoriteiten stellen zich in de aanvullende informatie op het standpunt dat op basis van bovengenoemd arrest MM van het HvJ EU aan de vereisten van een effectieve rechterlijke bescherming wordt voldaan als een mogelijkheid bestaat om de beslissing tot uitvaardiging van het EAB achteraf, dus na overlevering (“a posteriori”) rechterlijk te toetsen.
Dat standpunt volgt de rechtbank niet.
De rechtbank verwijst daarbij naar het arrest PI van 10 maart 2021 [6] , meer in het bijzonder naar de overwegingen 47, 48 en 56:
“47. Zoals de advocaat-generaal in punt 61 van zijn conclusie heeft opgemerkt, volgt uit deze rechtspraak van het Hof dat een persoon tegen wie met het oog op strafvervolging een Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd, vóór zijn overlevering aan de uitvaardigende lidstaat een effectieve rechterlijke bescherming moet kunnen genieten op ten minste één van de twee in die rechtspraak vereiste beschermingsniveaus.

48. Een dergelijke bescherming veronderstelt dus dat hetzij het Europees aanhoudingsbevel, hetzij de rechterlijke beslissing waarop dat bevel is gebaseerd, kan worden onderworpen aan rechterlijke toetsing, voordat het bevel ten uitvoer wordt gelegd.”

“56. [Zoals gerectificeerd bij beschikking van 13 april 2021] Zoals de advocaat-generaal in de punten 33 en 34 van zijn conclusie heeft aangegeven, moet namelijk worden benadrukt dat het Hof zich in het arrest van 13 januari 2021, MM (C414/20 PPU, EU:C:2021:4), niet rechtstreeks heeft uitgesproken over de vraag of de Bulgaarse procedure voor de uitvaardiging van een Europees aanhoudingsbevel door een openbaar aanklager tijdens de voorbereidende fase van de strafprocedure voldoet aan de vereisten die inherent zijn aan effectieve rechterlijke bescherming, maar alleen heeft overwogen dat, wanneer het recht van de uitvaardigende lidstaat niet in een afzonderlijke beroepsmogelijkheid voorziet, het Unierecht een nationale rechterlijke instantie van deze lidstaat de bevoegdheid verleent om de voorwaarden voor de uitvaardiging van een Europees aanhoudingsbevel incidenteel te toetsen.Uit dit arrest mag dus niet worden afgeleid dat het Hof zou hebben beslist dat indien een mogelijkheid van een dergelijke rechterlijke toetsing a posteriori bestaat, wordt voldaan aan de vereisten die inherent zijn aan een effectieve rechterlijke bescherming van de rechten van de gezochte persoon.”[onderstreping rechtbank]
.
Uit genoemde uitspraak PI van het HvJ EU blijkt dus dat de opgeëiste persoon reeds vóór de overlevering aan de uitvaardigende lidstaat een effectieve rechterlijke bescherming moet kunnen genieten op ten minste één van de twee in die rechtspraak vereiste beschermingsniveaus.
De rechtbank stelt op basis van de aanvullende informatie van de Portugese autoriteiten van 19 maart 2025 en mede gelet op het antwoord van de Poolse autoriteiten in de hiervoor genoemde Questionnaire van 24 juni 2024, vast dat daar in onderhavige zaak geen sprake van is geweest. Op grond van al het voorgaande in onderlinge samenhang beschouwd zal de rechtbank de officier van justitie niet ontvankelijk verklaren in de vordering ex artikel 23 OLW.

4.Beslissing

VERKLAARTde officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering tot het in behandeling nemen van het EAB
.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. M. Westerman en D.M.S. Gribling, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 2 april 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW. (of eerste, derde, vierde en vijfde lid OLW)
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.European Union Agency for Criminal Justice Cooperation
5.Case C-414/20 PPU, MM; ECLI:EU:C:2021:4
6.In zaak C-648/20 PPU