ECLI:NL:RBAMS:2025:2291

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 februari 2025
Publicatiedatum
9 april 2025
Zaaknummer
11475814 KK EXPL 25-5
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstek vonnis in kort geding met ongegronde vordering tot betaling en proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 21 februari 2025 een verstek vonnis gewezen in een kort geding. De eiser, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, vorderde een betaling van € 22.000,00 van de gedaagde, die niet verschenen was. De procedure verliep via een digitale en een papieren dagvaarding, waarbij de inhoud van beide versies verschilde. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de papieren dagvaarding correct was uitgebracht en dat verstek verleend kon worden tegen de gedaagde.

De kantonrechter heeft de vordering beoordeeld en geconcludeerd dat deze ongegrond was. De grondslag van de vordering was onduidelijk en tegenstrijdig. De eiser had een pand geschonken gekregen van haar echtgenoot, maar de gedaagde had een betwiste vordering op de gemachtigde en had beslag gelegd op het pand. De kantonrechter oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de onverschuldigde betaling en dat de eiser geen terugvorderingsrecht had.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vorderingen van de eiser afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten, die voor de gedaagde op € 0,00 zijn begroot. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. J.P.C. van Dam van Isselt.

Uitspraak

RECHTBANKAMSTERDAM
Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 11475814 \ KK EXPL 25-5
Vonnis in kort geding van 21 februari 2025
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
procederend bij gemachtigde/haar echtgenoot [gemachtigde] (hierna te noemen: [gemachtigde] ),
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling van 7 februari 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
- de pleitnotitie en schriftelijke aanvulling van [eiser] .

2.Het geschil

2.1.
[eiser] vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 22.000,00 en een proceskostenvergoeding.

3.De beoordeling

3.1.
[gedaagde] is niet verschenen. De kantonrechter heeft onderzocht of bij de dagvaarding de bij de wet voorgeschreven formaliteiten in acht zijn genomen.
3.2.
Voor aanvullend onderzoek was in ieder geval ook aanleiding, omdat de gemachtigde [gemachtigde] verschillende versies van de dagvaarding op voorhand digitaal had ingestuurd (hierna: digitale dagvaarding) respectievelijk bij de centrale balie van de rechtbank had afgeleverd (hierna: papieren dagvaarding). De inhoud van de digitale dagvaarding en de papieren dagvaarding verschilt, het petitum verschilt en bij de papieren dagvaarding ontbreken de bijlagen waarnaar wordt verwezen in beide dagvaardingen.
3.3.
[gemachtigde] heeft meegedeeld dat de papieren dagvaarding door de gerechtsdeurwaarder is uitgebracht. De voorpagina en de laatste pagina [waarop de handtekening van de gerechtsdeurwaarder staat; toevoeging kantonrechter] van beide dagvaardingen stemt overeen, alleen de tussenliggende pagina’s zijn door [gemachtigde] aangepast. De bijlagen zijn door [eiser] , toen zij in Nederland was, persoonlijk bij de deur van [gedaagde] achtergelaten na contact via de intercom.
3.4.
De kantonrechter heeft telefonisch geverifieerd bij de op de dagvaardingen vermelde gerechtsdeurwaarder of hij inderdaad is ingeschakeld, hetgeen is bevestigd. De kantonrechter gaat er bij die stand van zaken van uit dat de papieren dagvaarding correct is uitgebracht, zodat verstek zal worden verleend tegen [gedaagde] .
3.5.
Ambtshalve heeft de kantonrechter zijn bevoegdheid in verband met de competentiegrens beoordeeld. Ook daarvoor was extra aanleiding in verband met de digitale dagvaarding en het daarin gevorderde. Die vordering betreft namelijk veroordeling tot betaling per direct van € 25.000,00 als noodvoorziening, alsmede bepaling dat [gedaagde] voor de resterende openstaande schulden akkoord gaat met overleg en/of mediation en/of kwijting. Desgevraagd ter zitting heeft [gemachtigde] echter meegedeeld dat de vordering beperkt is tot het - in de papieren dagvaarding genoemde - bedrag van € 22.000,00 en kwijting. Ten aanzien van die vordering acht de kantonrechter zich bevoegd en zal hij niet overgaan tot verwijzing naar team handel van de rechtbank Amsterdam.
3.6.
Na verlening van verstek wijst de rechter in het algemeen de vordering toe, tenzij deze hem onrechtmatig of ongegrond voorkomt. De kantonrechter is van oordeel dat de vordering in deze zaak ongegrond is, omdat de grondslag niet te volgen is en de onderbouwing op verschillende punten tegenstrijdig is.
3.7.
Voor zover de kantonrechter het kan duiden, betoogt [gemachtigde] namens [eiser] het volgende. [gemachtigde] heeft begin januari 2020 aan zijn echtgenote [eiser] onder meer (een gedeelte van) het pand gelegen aan het adres [adres] (hierna: het pand) geschonken. [gedaagde] had een gepretendeerde (maar betwiste) vordering op [gemachtigde] . [gedaagde] heeft daarvoor beslag laten leggen op het pand. Dat beslag was vexatoir, omdat er al een hypotheek op (een gedeelte van) het pand rustte. Het beslag was ook aan de verkeerde personen gericht, omdat (een gedeelte van) het pand eigendom van [eiser] was geworden. Onder dreiging - bedreigingen en brandstichting richting iemand anders - is de verkoop van het pand afgedwongen. [gedaagde] heeft zijn gepretendeerde vordering geïnd door zich het bedrag van € 55.000,00 te laten uitbetalen door de notaris bij de verkoop van het pand. Deze uitbetaling is een onverschuldigde betaling. De weigering het onverschuldigd betaalde bedrag (gedeeltelijk) terug te betalen aan [eiser] is verduistering.
3.8.
Ter onderbouwing van de vordering zijn verschillende stukken/afschriften ingestuurd, waaronder de volgende (op chronologische volgorde).
  • Een – volgens [gemachtigde] – in Nicaragua opgemaakte notariële akte van schenking op 5 januari 2020 (met vertaling), waarbij onder meer het pand door [gemachtigde] aan [eiser] is geschonken.
  • Een notariële hypotheekakte van 21 januari 2020, waarbij [gemachtigde] - optredende voor zichzelf en als bestuurder van [bedrijf 1] B.V. - het recht van hypotheek verleent ten aanzien van het pand vanwege een hypothecaire geldlening van € 240.000,00.
  • Een voorlopige nota van afrekening aan [gemachtigde] en [bedrijf 2] B.V. van de notaris de dato 24 februari 2020, naar aanleiding van de levering van het pand op 7 augustus 2020. Op de voorlopige nota staat vermeld dat van de te ontvangen koopsom onder meer moet worden verrekend: aflossing hypothecaire lening ad € 240.000,00 en vordering [gedaagde] ad € 55.000,00.
  • Eigendomsinformatie uit het Kadaster van 15 september 2020, waaruit volgt dat het pand voor 3/5 deel eigendom van [bedrijf 2] B.V. is en voor 2/5 deel eigendom van [gemachtigde] .
3.9.
Gevraagd naar de tegenstrijdige informatie met betrekking tot de eigendom van het pand, heeft [gemachtigde] het volgende meegedeeld. De notaris in Nederland weigerde, bij afwezigheid van [eiser] , om de schenkingsakte uit Nicaragua te accepteren. Enkele maanden na de hypotheekakte constateerde [gemachtigde] onjuistheden daarin, met uitzondering van het bestaan van de geldlening. Er was - anders dan de hypotheekakte vermeldt - namelijk (onder meer) geen sprake van volmacht verlening, geen geldig paspoort en geen echtelijke toestemming. Er is getracht die hypotheekakte nietig te verklaren, maar daar is men niet uitgekomen. Daarom was het pand
officieel nog eigendom van [gemachtigde].
3.10.
De conclusie van de kantonrechter is dat geenszins vaststaat dat het pand (gedeeltelijk) eigendom van [eiser] is geweest. De stukken wijzen eerder op eigendom van [gemachtigde] en zijn BV. Uit de mededeling van [gemachtigde] dat zij buiten gemeenschap van goederen zijn getrouwd, volgt ook geen gemeenschappelijke (en/of gedeeltelijke) eigendom. Ook is een betaling door [eiser] , al dan niet onverschuldigd, niet vast te stellen. Een voldoende concrete aanwijzing voor onverschuldigde betaling ontbreekt. [eiser] heeft dan ook geen terugvorderingsrecht op grond van onverschuldigde betaling. Illustratief acht de kantonrechter dat de notaris kennelijk voldoende rechtsgrond heeft gezien dat ten laste van [gemachtigde] en [bedrijf 2] B.V. uit de verkoopopbrengst van het pand onder meer de hypothecaire lening en de vordering van [gedaagde] zou moeten worden voldaan.
3.11.
De vorderingen worden afgewezen omdat zij de kantonrechter als voorzieningenrechter ongegrond voorkomen. [eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden echter begroot op € 0,00.
4. De beslissing
De kantonrechter
4.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.P.C. van Dam van Isselt en in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2025.