ECLI:NL:RBAMS:2025:228

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
14 januari 2025
Zaaknummer
13/336013-24 (EAB I)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heropening van het onderzoek naar detentieomstandigheden in Polen in het kader van een Europees aanhoudingsbevel

Op 14 januari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) tegen een opgeëiste persoon, geboren in Polen. De rechtbank constateerde dat het onderzoek ter zitting niet volledig was geweest met betrekking tot de detentieomstandigheden in de gevangenis in Barczewo, Polen. Daarom besloot de rechtbank het onderzoek te heropenen en te schorsen, zodat dit onderwerp op een volgende zitting kan worden besproken. De rechtbank verlengde de beslistermijn met 30 dagen op basis van artikel 22, vijfde lid, van de Overleveringswet (OLW), omdat er onderzoek wordt gedaan naar een reëel gevaar van schending van grondrechten. Tevens werd de gevangenhouding van de opgeëiste persoon verlengd op grond van artikel 27, derde lid, OLW.

De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot behandeling van het EAB, dat op 20 juli 2015 door de Poolse autoriteiten was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon had een vrijheidsstraf van tien maanden te ondergaan, waarvan nog vier maanden en zeven dagen resteerden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon in eerdere procedures aanwezig is geweest en dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is. De rechtbank concludeerde dat de overlevering kan worden toegestaan, mits voldaan wordt aan de eisen van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW, en dat de feiten naar Nederlands recht strafbaar zijn.

De rechtbank heeft de beslissing genomen om het onderzoek te heropenen en de termijn voor de uitspraak te verlengen, met de verplichting om de opgeëiste persoon opnieuw op te roepen voor de zitting. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, conform artikel 29, tweede lid, OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/336013-24 (EAB I)
Datum uitspraak: 14 januari 2025
TUSSEN
UITSPRAAK
op de vordering van 24 oktober 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 20 juli 2015 door
the Regional Court in Poznan, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] , Polen, op [geboortedag] 1981,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 31 december 2024, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. E. Boskma, advocaat in Alkmaar, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenneming bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt
  • een vonnis van
  • een beslissing van
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van tien maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog vier maanden en zeven dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De facultatieve weigeringsgrond van artikel 12 OLW ziet op de toetsing van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon in de procedure die ten grondslag ligt aan het EAB. In dit artikel is bepaald dat overlevering kan worden geweigerd wanneer de opgeëiste persoon niet is verschenen op het proces dat tot de beslissing heeft geleid, tenzij zich één van de in dat artikel onder a tot en met d genoemde omstandigheden voordoet.
In onderdeel D van het EAB staat dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen op het proces dat tot het vonnis van
the District Court in Chodziezvan 31 augustus 2009 heeft geleid, maar dat hij op 28 augustus 2009 in persoon is gedagvaard en daarbij is geïnformeerd over de tijd en plaats van de zitting en dat hem ook is meegedeeld dat een beslissing zou kunnen worden genomen als de opgeëiste persoon niet op zitting zou verschijnen. Gelet op deze informatie is de omstandigheid als bedoeld in artikel 12 onder a OLW van toepassing. Weigering op grond van artikel 12 OLW is dus niet aan de orde wat betreft dit vonnis.
Voor de toetsing aan artikel 12 OLW is verder van belang dat uit de door de uitvaardigende justitiële autoriteit verstrekte aanvullende informatie van 7 november 2024 blijkt dat de vrijheidsstraf aanvankelijk in voorwaardelijke vorm aan de opgeëiste persoon is opgelegd en dat bij beslissing van
the District Court in Chodziezvan 13 maart 2012 de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke vrijheidsstraf is bevolen vanwege het plegen van een nieuw strafbaar feit. Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 23 maart 2023 [4] volgt namelijk dat de procedure die heeft geleid tot de veroordeling voor een nieuw strafbaar feit die ten grondslag ligt aan de beslissing tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf ook moet worden getoetst aan artikel 12 OLW.
De rechtbank stelt op basis van de hiervoor genoemde aanvullende informatie vast dat de opgeëiste persoon zowel in eerste aanleg als in beroep op zitting aanwezig is geweest in de procedure die heeft geleid tot de veroordeling voor het nieuwe strafbare feit (II K 551/11 [5] ). Weigering op grond van artikel 12 OLW is dus evenmin aan de orde wat betreft deze procedure.
Tot slot merkt de rechtbank nog op dat de beslissing van
the District Court in Chodziezvan 13 maart 2012 tot tenuitvoerlegging zelf geen beslissing is waarbij de aard of de maat van de aanvankelijk opgelegde straf is gewijzigd. Deze beslissing valt daarom niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW. [6]

4.Strafbaarheid; feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
overtreding van artikel 9, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

5.Artikel 11 OLW; heropening van het onderzoek

De rechtbank constateert dat het onderzoek ter zitting niet volledig is geweest ten aanzien van de detentieomstandigheden in Polen in de gevangenis in Barczewo. De rechtbank zal het onderzoek heropenen en schorsen teneinde dit punt op een volgende zitting te bespreken. De rechtbank zal de beslistermijn op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW verlengen met 30 dagen omdat zij onderzoek doet naar een reëel gevaar van schending van grondrechten (artikel 22, vierde lid, sub b, OLW) onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding op grond van artikel 27, derde lid OLW.

6.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek ter zitting tot een nader te bepalen zittingsdatum
en -tijdstip teneinde op de volgende zitting de detentieomstandigheden in de penitentiaire instelling in Barczewo nader te bespreken.
.
VERLENGTde termijn waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22, eerste en derde lid, OLW uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW met dertig dagen, onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding met dertig dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
BEPAALTdat de behandeling van het EAB opnieuw op zitting moet worden gepland uiterlijk 14 dagen
vóór 19 februari 2025, het einde van de verlengde beslistermijn.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen de nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving aan zijn raadsman.
BEVEELTde oproeping van een tolk voor de Poolse taal tegen nader te bepalen datum en tijdstip.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. J.P.W. Helmonds en E.G.M.M. van Gessel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 14 januari 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023 (
5.Bij afzonderlijk EAB is de overlevering van de opgeëiste persoon ook gevraagd voor de tenuitvoerlegging van de in die zaak opgelegde straf (zie EAB II).
6.HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023 (