Op 14 januari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder het heimelijk opnemen van gesprekken en smaadschrift. De rechtbank verklaarde het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de strafvervolging met betrekking tot feit 4, omdat dit feit was verjaard. De verdachte werd vrijgesproken van de feiten 1, 2 en 3, omdat niet bewezen kon worden dat hij deze feiten had gepleegd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op de data van de vermeende feiten telkens een gespreksdeelnemer was, waardoor zijn handelen niet als strafbaar kon worden aangemerkt onder de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht.
Wat betreft feit 5, smaadschrift, oordeelde de rechtbank dat de verdachte weliswaar de eer en goede naam van de aangever had aangetast door een blog te publiceren, maar dat deze uitlating niet strafbaar was. De rechtbank overwoog dat de verdachte te goeder trouw had kunnen aannemen dat zijn uitlatingen waar waren en dat het algemeen belang de publicatie eiste. De rechtbank concludeerde dat de verdachte van alle rechtsvervolging moest worden ontslagen, omdat de bewezenverklaarde uitlating niet strafbaar was.
De uitspraak benadrukt de nuances in de beoordeling van smaad en de rol van de context waarin uitlatingen worden gedaan, evenals de verjaringstermijnen voor strafbare feiten.