ECLI:NL:RBAMS:2025:2268

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 april 2025
Publicatiedatum
8 april 2025
Zaaknummer
13/180218-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot ontploffing met geïmproviseerde explosieve constructie in Amsterdam

Op 8 april 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van een poging tot ontploffing en het voorhanden hebben van een geïmproviseerde explosieve constructie (IED) op 5 juni 2023 in Amsterdam. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 24 maanden op. De zaak kwam voort uit een incident waarbij de politie op 5 juni 2023 een harde knal hoorde en twee aan elkaar getapte cobra's met een fles benzine in de buurt vond. De verdachte werd in verband gebracht met deze explosieve constructie door middel van vingerafdrukken en telefoonlocaties. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor het medeplegen van de poging tot ontploffing, ondanks dat er geen daadwerkelijke explosie had plaatsgevonden. De rechtbank concludeerde dat er gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar was te duchten, gezien de locatie en het tijdstip van de ontdekking van de IED. De verdachte werd vrijgesproken van het primair tenlastegelegde feit, maar schuldig bevonden aan de subsidiaire tenlasteleggingen. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/180218-23
Datum uitspraak: 8 april 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 2002,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 maart 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. C.P. Staal, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. W.B.O. van Soest, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging op de zitting en samengevat - tenlastegelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan:
primair: het medeplegen van het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing op 5 juni 2023 in Amsterdam, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was;
subsidiair: het medeplegen van een poging tot het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing op 5 juni 2023 in Amsterdam, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was;
meer subsidiair: het medeplegen van het voorbereiden van het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing op 5 juni 2023 in Amsterdam, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was;
het medeplegen van het voorhanden hebben van een geïmproviseerde explosieve constructie (IED) op 5 juni 2023 te Amsterdam.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Ibij dit vonnis.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte voor het medeplegen van het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing op 5 juni 2023 vrijgesproken moet worden. Er is geen bewijs dat er daadwerkelijk een ontploffing heeft plaats gevonden omdat de cobra’s6 niet zijn afgegaan.
Volgens de officier van justitie kan op basis van de vingerafdruk van verdachte op de duct tape en het onderzoek naar de telefoon van verdachte bewezen worden wat onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste is gelegd. Verdachte kan als medepleger worden aangemerkt van de poging tot het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing en van het voorhanden hebben van een geïmproviseerde explosieve constructie (hierna: IED).
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten vrijgesproken moet worden. Het dossier bevat geen bewijs dat verdachte betrokken is geweest bij deze feiten. Voor medeplegen is ook geen bewijs aanwezig. Het enkel opzoeken van een adres is hiervoor onvoldoende.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Feiten en omstandigheden
Op 5 juni 2023 om 04:15 uur hoorde de politie een harde knal vanuit de omgeving van het [adres] . Toen de politie ter plaatse kwam, lagen er voor de portiek van [straat] nummers [huisnummers] twee cobra’s6 die met grijze duct tape aan elkaar vastgemaakt waren. De lonten van die cobra’s6 waren donker verkleurd en vlakbij was een natte plek die naar benzine rook.
Op 5 juni 2023 om 11:00 uur heeft de bewoner van [straat] [huisnummer] de politie gebeld, omdat hij op het balkon aan de voorkant van zijn woning een fles met gele vloeistof en een stuk grijze duct tape had gevonden. Het balkon van [straat] [huisnummer] is recht boven de plek waar de cobra’s6 zijn aangetroffen. De inhoud van de fles rook naar brandstof.
Vergelijkend onderzoek naar de duct tape heeft uitgewezen uit dat het extreem waarschijnlijk is dat de duct tape op de cobra’s6 en de fles afkomstig zijn van één en dezelfde rol grijze duct tape. Het is dan ook waarschijnlijk dat de cobra’s6, de duct tape en de fles samen een IED hebben gevormd.
Uit onderzoek is gebleken dat de telefoon van verdachte op 5 juni 2023 tussen 02:18 uur en 04:16 uur dataverbinding heeft gemaakt met basisstations op het [adres] [huisnummer] in Amsterdam-Noord. Dat is volgens openbaar toegankelijke bronnen op een afstand van ongeveer 260 meter van de woningen aan de [straat] . De telefoon van verdachte heeft op 5 juni 2023 om 07:17 uur voor het laatst verbinding gemaakt met het infotainmentsysteem van de Hyundai iX35 met het kenteken [kenteken] . Dat kenteken staat op naam van de opa van medeverdachte [medeverdachte] . Uit ANPR-gegevens blijkt dat deze auto in de nacht van 4 op 5 juni 2023 van Rotterdam naar Amsterdam is gereden. Op camerabeelden van tankstation [naam] aan het [adres] in Amsterdam-Noord is op 5 juni 2023 rond 04:55 uur een witte Hyundai met het kenteken [kenteken] te zien. Uit GPS-locatie van de telefoon van verdachte volgt dat zijn telefoon rond hetzelfde tijdstip bij dat tankstation was. Om 04:57 uur is er met de pas van medeverdachte [medeverdachte] gepind bij tankstation [naam] aan het [adres] .
3.3.2.
Ten aanzien van feit 1 primair
Op basis van het procesdossier kan de rechtbank niet vaststellen dat er op 5 juni 2023 een explosie heeft plaatsgevonden bij de woningen aan [straat] [huisnummers] . Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het medeplegen van het opzettelijk teweegbrengen van een explosie.
3.3.3.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair en feit 2
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan feit 1 subsidiair en feit 2 en overweegt daartoe als volgt.
De fles en de duct tape zijn bemonsterd. Uit nader onderzoek is gebleken dat op de duct tape een vingerafdruk van verdachte is aangetroffen. De duct tape heeft onderdeel uitgemaakt van de IED. Aangezien de vingerafdruk van verdachte daarop is aangetroffen kan deze worden aangemerkt als daderspoor. Het is dan aan verdachte om een concreet en aannemelijk alternatief scenario te schetsen van hoe de vingerafdruk op dit onderdeel van de IED is terechtgekomen en hoe dit op de plaats delict is terechtgekomen. Dat heeft verdachte niet gedaan, verdachte heeft zich op zijn zwijgrecht beroepen.
Verdachte heeft ook geen verklaring gegeven voor het feit dat zijn telefoon op 5 juni 2023 tussen 02:18 uur en 04:16 uur dataverbinding heeft gemaakt met basisstations op het [adres] [huisnummer] in Amsterdam-Noord, vlakbij de [straat] . Hetzelfde geldt voor de GPS-locatie van zijn telefoon bij tankstation [naam] op 5 juni 2023 tussen 04:59 en 05:03. Ook heeft verdachte geen verklaring gegeven voor de zoekopdracht op zijn telefoon van 4 juni 2023 naar de route naar het adres [straat] [huisnummer] , één woonlaag boven nummer [huisnummer] .
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat verdachte in de nacht van 4 op 5 juni 2023 van Rotterdam naar Amsterdam is gereden in de Hyundai van de opa van medeverdachte [medeverdachte] en daar in de omgeving van de [straat] een IED, bestaande uit met duct tape aan elkaar geplakte cobra’s6 en een fles gevuld met brandbare stof, voorhanden heeft gehad en daarmee heeft gepoogd een ontploffing teweeg te brengen.
Gevaar voor goederen, levensgevaar, zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of bij de poging tot ontploffing brengen van de IED gevaar voor goederen, levensgevaar en/of zwaar lichamelijk letsel te duchten was.
De rechtbank stelt vast dat de IED werd ontdekt rond 04:15 uur. Dit is een tijdstip waarop, naar algemeen bekend is, de kans zeer groot is dat het merendeel van de bewoners van de woningen aan [straat] [huisnummers] en de omliggende woningen thuis zijn. De rechtbank stelt vast dat dit ook daadwerkelijk het geval is geweest. De cobra’s6 zijn aangetroffen bij een woning, onder een raam waar op dat moment een kind lag te slapen. De rechtbank is op grond van forensisch onderzoek en het onderzoek ter plaatse van oordeel dat, bij gebruikmaking van een dergelijk zwaar explosief in een dichtbevolkt deel van Amsterdam op een tijdstip dat doorgaans veel bewoners thuis zijn, het gevaar voor de woningen aan [straat] [huisnummers] en de omliggende woningen en voor levensgevaar en zwaar lichamelijk letsel voor personen die zich vlakbij de ontploffing bevinden, naar algemene ervaringsregels voorzienbaar is. Daarbij moet in het bijzonder worden gedacht aan de mogelijkheid van het ontstaan van schade of letsel van personen als gevolg van de explosie.
De rechtbank is daarom van oordeel dat bewezen kan worden dat bij de poging tot ontploffing brengen van de IED gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was.
Medeplegen
Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of het handelen van verdachte aangemerkt kan worden als het medeplegen. De rechtbank heeft hiervoor al geoordeeld dat verdachte de IED voorhanden heeft gehad. Op onderdelen van de IED is naast een vingerafdruk van verdachte ook DNA van medeverdachte [medeverdachte] aangetroffen, namelijk op de cobra’s6 en de duct tape. Rond het moment dat met de pas van [medeverdachte] is gepind bij tankstation [naam] , is de GPS-locatie van de telefoon van verdachte bij datzelfde tankstation. Dat sprake is geweest van een gezamenlijk plan, wordt bevestigd door de koppeling van de telefoon van verdachte met het infotainmentsysteem van de Hyundai van de opa van [medeverdachte] op 5 juni 2023, waarmee zij gezamenlijk van Rotterdam naar Amsterdam zijn gereden. Dat verdachte die nacht met anderen, in ieder geval met medeverdachte [medeverdachte] , van Rotterdam naar Amsterdam-Noord is gereden om daar met in ieder geval met medeverdachte [medeverdachte] een ontploffing tot stand te brengen staat daarom naar het oordeel van de rechtbank vast.
De bijdrage van verdachte zoals hiervoor uiteengezet is van voldoende gewicht om te kunnen spreken van een nauwe en bewuste samenwerking. De rechtbank is daarom van oordeel dat medeplegen kan worden bewezen.
Conclusie
Op grond van het vorenstaande concludeert de rechtbank dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot het opzettelijk teweegbrengen van een explosie (feit 1 subsidiair) en het voorhanden hebben van een IED (feit 2) op 5 juni 2023 in Amsterdam.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De bewezenverklaarde feiten hebben betrekking op dezelfde IED en de gedragingen leveren in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex op, zodat verdachte daarvan in wezen één verwijt kan worden gemaakt.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1
op 5 juni 2023 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om opzettelijk een ontploffing teweeg te brengen, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten voor de aan de [straat] [huisnummers] gelegen woningen en/of aangrenzende/ omliggende woningen en/of in die woning(en) aanwezige goederen en/of het trottoir en/of de muur naast de centrale toegangsdeur, en/of
- levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de aanwezige bewoner van de benedenwoning en/of diens in de benedenwoning aanwezige kind en/of voor omwonenden te duchten was,
met dat opzet
- een meegebracht explosief, te weten stukken zwaar vuurwerk (Cobra’s, Super 6) in combinatie met een plastic fles met een brandbare stof zijnde een geïmproviseerde explosieve constructie (IED) nabij (het portiek van de) aan de [straat] [huisnummers] gelegen woningen heeft geplaatst en/of aldaar gegooid en
- de lonten van een meegebracht explosief, te weten stukken zwaar vuurwerk (Cobra’s, Super 6) in combinatie met een plastic fles met een brandbare stof zijnde een geïmproviseerde explosieve constructie (IED) nabij het portiek van de aan de [straat] [huisnummers] gelegen woningen tot ontbranding heeft gebracht,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ten aanzien van feit 2
op 5 juni 2023 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen een wapen van categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een geïmproviseerde explosieve constructie (IED) voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 22 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis zal worden opgeheven.
7.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht bij bepaling van de strafmaat rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder zijn jonge leeftijd, en de reeds ondergane voorlopige hechtenis. Ook gaat het om een redelijk oude zaak. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is daarom niet meer opportuun en heeft bovendien negatieve effecten voor verdachte.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Er is een enorme toename te zien in het aantal explosies in woonwijken. Dit soort explosies zorgt niet alleen bij de aanwezigen in die woning, en de overige bewoners in de straat en de betreffende woonwijk, maar ook in Amsterdam en in Nederland, voor grote gevoelens van onveiligheid. Verdachte heeft hier door zijn handelen aan bijgedragen. Hij heeft zich ook niet druk gemaakt om de mogelijke gevolgen van zijn handelen. Dat niemand gewond is geraakt is alleen te danken aan het feit dat de IED niet is ontploft. Als dit wel was gebeurd, zoals kennelijk de bedoeling was, zou dat heel anders zijn geweest.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 6 december 2024. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld.
Uit het reclasseringsadvies van 14 november 2024 volgt dat de reclassering risico’s ziet in het (negatieve) sociaal netwerk, gedrag en houding van verdachte. Verdachte heeft tijdens de schorsing van de preventieve hechtenis laten zien dat hij zelf praktische zaken op kan pakken zoals het verkrijgen van betaald werk en inkomen, overwogen keuzes kan maken en mogelijke bijbehorende consequenties kan overzien. De reclassering kan het risico op recidive en letsel niet inschatten. Het risico op onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als laag. De reclassering adviseert het volwassenenstrafrecht toe te passen en adviseert een straf zonder voorwaarden. Verdachte zou zijn werk kwijt kunnen raken door een gevangenisstraf. De reclassering heeft in een e-mailbericht van 20 maart 2025 laten weten dat het advies van 14 november 2024 nog steeds geldt.
De straf
De rechtbank houdt rekening met straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd en zoekt aansluiting bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Hieruit volgt dat het uitgangspunt bij een bewezenverklaring van een ontploffing met gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel een gevangenisstraf van drie jaren is. De rechtbank komt echter niet tot een bewezenverklaring van het voltooide delict, maar tot een bewezenverklaring van een poging. Vertrekpunt voor de strafoplegging is in dat geval twee derde deel van het oriëntatiepunt voor het voltooide delict. Het uitgangspunt voor het voorhanden hebben van een explosief in de openbare ruimte is een gevangenisstraf van vijftien maanden. De rechtbank houdt verder rekening met de eendaadse samenloop van de bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van verdachte geen reden om af te wijken van de LOVS-oriëntatiepunten.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een langdurige gevangenisstraf. De rechtbank is van oordeel dat zowel aan de maatschappij als aan verdachte een signaal moet worden gegeven dat dergelijke gedragingen niet zijn toegestaan en een gevangenisstraf de enige passende straf is.
Alles afwegende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht passend en geboden.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank ziet geen aanleiding tot opheffing van de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis en zal de vordering van de officier van justitie daarom afwijzen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikelen
  • 45
  • 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 1 primair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1 subsidiair en feit 2:
eendaadse samenloop van
medeplegen van een poging tot opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, onder 7
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar
.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Heft ophet – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mr. J.G. Vegter en mr. L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.F. Wormhoudt, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 april 2025.
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
  • […]
  • […]
.
[…]