ECLI:NL:RBAMS:2025:2234

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 april 2025
Publicatiedatum
7 april 2025
Zaaknummer
13/190487-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Woningoverval met geweld en bedreiging, medeplegen door zich voor te doen als pakketbezorger

Op 4 april 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een gewelddadige woningoverval op 14 februari 2024. De verdachte, die zich voordeed als pakketbezorger, heeft samen met anderen een iPhone van het slachtoffer, [persoon 1], gestolen. De overval vond plaats in [plaats 1], waar de verdachte en zijn mededaders het slachtoffer met geweld en bedreiging onder druk zetten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte als medepleger moet worden aangemerkt, ondanks zijn ontkenning van betrokkenheid. De rechtbank heeft de rol van de verdachte als essentieel beoordeeld, omdat zijn optreden als pakketbezorger ervoor zorgde dat het slachtoffer de deur opendeed. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, rekening houdend met eerdere veroordelingen en de ernst van het feit. De rechtbank heeft artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht toegepast, wat kan leiden tot strafvermindering, maar heeft ook de herhaalde criminaliteit van de verdachte in overweging genomen. De uitspraak benadrukt de impact van woningovervallen op slachtoffers en de noodzaak van een passende straf.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Strafrecht
Parketnummer: 13/190487-24
Datum uitspraak: 4 april 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1999 in [geboorteplaats] ,
ingeschreven op het adres [adres] ,
gedetineerd in de penitentiaire inrichting [detentieadres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 25 februari 2025 (pro forma) en 21 maart 2025 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.L. Vermeulen en van wat de verdachte en zijn raadsvrouw mr. J.A. Neslo, advocaat te Almere, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging – primair ten laste gelegd (samengevat) dat hij op 14 februari 2024 in [plaats 1] , samen anderen, met geweld en bedreiging met geweld een iPhone van [persoon 1] heeft gestolen door die [persoon 1] omver te duwen, bij zijn keel/hals vast te pakken, meerdere op vuurwapens gelijkende voorwerpen op hem te richten en één daarvan tegen zijn wang te duwen en hem vast te tapen aan een stoel en tape over zijn mond te plakken.
Subsidiair is aan de verdachte ten laste gelegd (samengevat) dat hij medeplichtig is aan deze gewelddadige woningoverval waarbij de medeplichtigheid heeft bestaan uit het ophalen van de mededader(s), het vervolgens naar de woning van [persoon 1] rijden en zich voordoen als (pakket)bezorger en bij [persoon 1] aanbellen zodat die de deur zou opendoen.
De tenlastelegging staat in bijlage I en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

Inleiding
Op 14 februari 2024 is [persoon 1] het slachtoffer geworden van een gewelddadige woningoverval waarbij zijn iPhone is gestolen. [persoon 1] heeft in zijn aangifte verklaard dat er ’s avonds bij hem werd aangebeld en dat hij heeft opengedaan, omdat er een pakketbezorger voor de deur stond en hij dacht dat er een pakketje werd bezorgd. Hij heeft verder verklaard dat hij vervolgens werd overlopen door drie mannen, tegen de grond gewerkt, bij zijn keel gegrepen, bedreigd en op een stoel vastgebonden werd. Toen de buurman van [persoon 1] polshoogte kwam nemen, zijn de overvallers gevlucht en hebben zij de iPhone van [persoon 1] weggenomen. De aangifte wordt onder meer ondersteund door camerabeelden.
De vraag is of de verdachte betrokken is geweest bij deze overval en – als dat zo is – of hij dan als medepleger of als medeplichtige moet worden aangemerkt.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit de verdachte vrij te spreken en daartoe (samengevat) het volgende aangevoerd. De verdachte ontkent; hij zegt in het geheel geen aandeel in de overval te hebben gehad. Uit het dossier zijn een aantal feiten en omstandigheden op te maken die neigen naar een zekere betrokkenheid van de verdachte bij de overval, maar deze feiten en omstandigheden zijn onvoldoende om tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde te komen. In ieder geval is de verdachte niet als medepleger aan te merken, wat hem primair ten laste is gelegd.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft op grond van de wettige bewijsmiddelen de overtuiging gekregen dat de verdachte als medepleger bij deze overval betrokken is geweest. Dat de verdachte ontkent, doet hieraan niet af. Zijn verklaring is ongeloofwaardig.
Zij overweegt daartoe het volgende.
Betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook wanneer het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening gehouden worden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. [1]
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte op 14 februari 2024 aan het begin van de avond van de overval naar [plaats 2] is gereden in de buurt waar [persoon 2] woont, wiens DNA is aangetroffen op een tiewrap in de woning van [persoon 1] , waarmee de daders [persoon 1] wilden vastbinden. De verdachte is vanuit [plaats 2] naar de woning van [persoon 1] in [plaats 1] gereden. Hij en drie mededaders zijn het appartementencomplex ingelopen waarin de woning van [persoon 1] zich bevindt. De drie mededaders zijn achter een muurtje gaan staan, uit zicht van de woning van [persoon 1] . De verdachte – gekleed in kleding van de bezorgdienst DPD – heeft zich vervolgens voorgedaan als pakketbezorger en bij [persoon 1] aangebeld/aangeklopt waarna [persoon 1] heeft opengedaan. Toen de drie mededaders de woning instormden, is de verdachte naar beneden gelopen, het appartementencomplex uit. Een minuut nadat de daders zijn gevlucht, is de verdachte in zijn auto met hoge snelheid weggereden, in welke auto later rode bedrijfskleding van de bezorgdienst DPD is aangetroffen.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de anderen is komen vast te staan. Hoewel de verdachte niet in de woning aanwezig geweest is toen het slachtoffer werd bedreigd en vastgebonden en op dat moment dus geen sprake was van een gezamenlijke uitvoering, was de bijdrage van verdachte aan de woningoverval van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen. De verdachte was immers van begin tot eind betrokken. Zijn rol als ‘pakketbezorger’ was essentieel omdat [persoon 1] meende dat er een pakketje werd bezorgd en hij de deur daarom heeft opgedaan waardoor zijn mededaders naar binnen konden gaan.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank verklaart op grond van de bewijsmiddelen die in bijlage II staan bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en wel dat
hij op 14 februari 2024 te [plaats 1] , tezamen en in vereniging met anderen, een iPhone, die aan [persoon 1] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan door en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [persoon 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, door
  • die [persoon 1] omver te duwen, waardoor hij ten val is gekomen, en
  • terwijl hij op de grond lag die [persoon 1] bij zijn keel vast te pakken en
  • meerdere op echt vuurwapens gelijkende voorwerpen op die [persoon 1] te richten, en
  • meermalen althans eenmaal een op een echt vuurwapen gelijkend voorwerp tegen de wang van die [persoon 1] te duwen, en
  • die [persoon 1] om zijn enkels, knieën en polsen vast tapen aan een stoel en tape over de mond van die [persoon 1] te plakken.

5.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.
7.
Motivering van de straf
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar met aftrek van voorarrest.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat, voor zover bewezen wordt dat de verdachte een aandeel heeft gehad in de overval, hij slechts als medeplichtige kan worden aangemerkt. Zij heeft er verder op gewezen dat de woningoverval heeft plaatsgevonden vóór het feit waarvoor de verdachte nadien is veroordeeld en dat op grond van artikel 63 van het Wetboek van Strafvordering (de rechtbank begrijpt: Strafrecht) strafvermindering moet worden toegepast.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De verdachte heeft samen met anderen een woningoveral gepleegd waarbij de 82-jarige [persoon 1] het slachtoffer is geworden. Door een oplettende buurman is de overval in de kiem gesmoord. In de tien minuten dat de daders binnen waren, hebben zij [persoon 1] tegen de grond gewerkt, bedreigd, vastgetapet op een stoel en tape over zijn mond geplakt. Zij hebben de woning van [persoon 1] overhoop gehaald. Uiteindelijk hebben zij alleen een iPhone buitgemaakt. De verdachte had de rol van ‘pakketjesbezorger’ en heeft ervoor gezorgd dat [persoon 1] de voordeur van zijn woning heeft opengedaan.
Een gewelddadige woningoverval is voor slachtoffers een traumatische ervaring. De eigen woning is een plaats waar men zich bij uitstek veilig zou moeten kunnen voelen. De impact van zo’n overval is groot en de ervaring leert dat de gevolgen van een woningoverval de levens van slachtoffers langdurig kan beïnvloeden. Dit soort feiten draagt bij aan in de samenleving bestaande gevoelens van angst en onveiligheid. De verdachte heeft geen enkele blijk gegeven rekening te houden met de gevolgen van zijn handelen.
De rechtbank heeft gekeken naar straffen die rechtbanken en gerechtshoven in vergelijkbare zaken opleggen. Zij heeft ook gekeken naar de landelijke oriëntatiepunten die rechtbanken en gerechtshoven gebruiken bij de straftoemeting. Bij een overval in een woning met licht geweld (een enkele ruk/duw zonder noemenswaardig letsel) wordt uitgegaan van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaar en in geval van ander geweld een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf jaar. Het toegepaste geweld was ernstiger dan een enkele duw zodat geen sprake is van licht geweld. Het uitgangspunt is dus een gevangenisstraf van vijf jaar.
Uit het strafblad van de verdachte blijkt dat hij op 2 juli 2024 wegens een op 4 maart 2024 gepleegd woningoverval is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 40 maanden waarvan 14 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar waarbinnen de verdachte een aantal bijzondere voorwaarden moet naleven. Aangezien de overval in de zaak waar dit vonnis over gaat, plaatsvond op 14 februari 2024 – en dus voorafgaand aan de andere overval die de verdachte heeft gepleegd – had deze zaak over de overval op [persoon 1] in theorie gevoegd behandeld kunnen worden met de zaak waarin de verdachte is veroordeeld. De rechtbank houdt daarom rekening met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, dat wil zeggen dat de bepalingen van toepassing zijn die gelden als zaken gelijktijdig worden berecht en één straf wordt opgelegd. [2] De rechtbank moet nagaan wat de maximaal op te leggen tijdelijke gevangenisstraf zou zijn geweest wanneer beide feiten gevoegd zouden zijn behandeld. Zij moet zich ook afvragen hoe zij zou hebben gestraft als de zaken gevoegd zouden zijn behandeld. Toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht kan strafverminderend werken, maar dwingt niet tot oplegging van een lagere straf dan zou zijn opgelegd indien die bepaling niet van toepassing was. De rechtbank past artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht toe, maar houdt er ten nadele van de verdachte ook rekening mee dat hij zich in een tijdsbestek van drie weken twee keer schuldig heeft gemaakt aan een woningoverval. Blijkbaar heeft deze eerste overval hem niet afgeschrikt.
De rechtbank is alles afwegend: de ernst van het feit en de omstandigheid dat de verdachte zich in korte tijd twee keer heeft schuldig gemaakt aan een woningoverval aan de ene kant, de veroordeling van 2 juli 2024 en het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht aan de andere kant, van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier jaar passend en geboden is.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan door en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
Verklaart de verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf van 4 (vier) jaar.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C. Bruil, voorzitter,
mrs. H.J. Bos en B. Kuppens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 april 2025.
[...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
[...]

Voetnoten

1.Hoge Raad 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474 en Hoge Raad 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:718.
2.Indien iemand, nadat hem een straf is opgelegd, schuldig wordt verklaard aan een misdrijf of een overtreding voor die strafoplegging gepleegd, zijn de bepalingen van deze titel voor het geval gelijktijdig straf wordt opgelegd van toepassing.