ECLI:NL:RBAMS:2025:2231

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 april 2025
Publicatiedatum
7 april 2025
Zaaknummer
11553315 \ KK EXPL 25-110
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting werkgever tot betaling van achterstallig loon en aanmelding bij pensioenfonds

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 4 april 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser], een BBL-student, en BOUWMANAGEMENT HOLLAND B.V. (BMH). [eiser] vorderde betaling van achterstallig loon, wettelijke verhoging, en andere vergoedingen van BMH, die hij beschuldigde van het niet betalen van het afgesproken loon en het niet ondertekenen van noodzakelijke formulieren. De kantonrechter oordeelde dat er sprake was van een arbeidsovereenkomst tussen [eiser] en BMH, ondanks de stelling van BMH dat het een leerovereenkomst betrof. De rechter oordeelde dat [eiser] recht had op het achterstallige loon, dat BMH de cao Bouw & Infra moest toepassen, en dat de wettelijke verhoging van 25% en wettelijke rente over het achterstallige loon toegewezen moesten worden. Daarnaast werd BMH veroordeeld om de formulieren 'proeve van bekwaamheid' te ondertekenen en [eiser] aan te melden bij het pensioenfonds. De vordering van BMH om de proceskosten te vergoeden werd afgewezen, en BMH werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten van [eiser]. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKAMSTERDAM
Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 11553315 \ KK EXPL 25-110
Vonnis in kort geding van 4 april 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. M.W.M. Heijlaerts,
tegen
BOUWMANAGEMENT HOLLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: BMH,
gemachtigde: mr. B. Parmentier.

1.De procedure

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding, met producties, van 25 februari 2025 een voorziening gevorderd. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft BMH een aantal producties overgelegd.
1.2.
Op 28 maart 2025 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. [eiser] is in persoon verschenen en bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens BMH is de gemachtigde verschenen.
1.3.
Beide gemachtigden hebben een pleitnota voorgedragen. BMH heeft tijdens de zitting een eis in reconventie ingesteld. Partijen zijn daarna gehoord en hebben vragen van de kantonrechter beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken. Ten slotte is bepaald dat vonnis zal worden gewezen.

2.De kern

2.1.
[eiser] , geboren op [geboortedatum] 2003, heeft sinds 1 november 2023 als BBL (Beroeps Begeleidende Leerweg)-student werkzaamheden verricht voor BMH. [eiser] heeft de overeenkomst per 1 november 2024 beëindigd. [eiser] stelt dat sprake was van een arbeidsovereenkomst. Verder stelt [eiser] dat hij meer uren heeft gewerkt dan was afgesproken en dat hij te weinig loon heeft ontvangen. [eiser] vordert in deze procedure dat BMH het achterstallige loon (inclusief reiskostenvergoeding) betaalt, vermeerderd met de maximale wettelijke verhoging en de wettelijke rente. Ook vordert hij vergoeding van buitengerechtelijke kosten, ondertekening van de formulieren “proeve van bekwaamheid”, aanmelding bij het bedrijfstakpensioenfonds en vergoeding van de kosten van deze procedure. De kantonrechter zal de loonvordering gedeeltelijk toewijzen met een verhoging van 25% en de wettelijke rente. Daarnaast zal BMH veroordeeld worden tot ondertekening van de formulieren “proeve van bekwaamheid” en tot aanmelding bij het pensioenfonds. De gevorderde buitengerechtelijke kosten worden afgewezen. BMH moet de proceskosten betalen.
2.2.
BMH vordert op haar beurt dat [eiser] de reële proceskosten betaalt. Daarnaast stelt BMH dat zij kosten in mindering kan brengen op het achterstallige loon, omdat [eiser] de bedrijfsauto beschadigd heeft. Aangezien BMH in het ongelijk wordt gesteld, wijst de kantonrechter de vordering van BMH af. Daarnaast is de kantonrechter van oordeel dat BMH haar schade niet kan verrekenen met het achterstallige loon.

3.De beoordeling

[eiser] heeft voldoende spoedeisend belang
3.1.
Toewijzing van de vorderingen van [eiser] is alleen mogelijk als sprake is van een spoedeisend belang. Dat betekent dat het belang van [eiser] zodanig moet zijn dat van hem niet verwacht kan worden dat hij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht. De kantonrechter is van oordeel dat daarvan sprake is. Het gaat in dit geval immers om een loonvordering en die heeft naar haar aard een spoedeisend karakter, aangezien een werknemer met het loon in zijn levensonderhoud voorziet.
Uitgangspunt: er was sprake van een arbeidsovereenkomst
3.2.
[eiser] stelt dat de overeenkomst die hij met BMH heeft gesloten kwalificeert als een arbeidsovereenkomst. Volgens BMH is tijdens de looptijd van de overeenkomst gebleken dat het leer-aspect een grotere rol speelde dan het werk-aspect, waardoor de overeenkomst kwalificeert als leerovereenkomst. De kantonrechter is van oordeel dat de overeenkomst kwalificeert als een arbeidsovereenkomst. Daarvoor is het volgende redengevend.
3.3.
Uit de stukken blijkt dat partijen in het kader van de opleiding van [eiser] een arbeidsovereenkomst hebben gesloten op basis waarvan [eiser] in dienst trad als ‘stagiair’. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat een overeenkomst zowel een leerovereenkomst als een arbeidsovereenkomst kan zijn. Om te bepalen of een overeenkomst kwalificeert als arbeidsovereenkomst moet worden beoordeeld of er sprake is van ‘loon’, ‘arbeid’ en ‘gezag’. [1] Daarbij moet rekening worden gehouden met de omstandigheden van het geval en de manier waarop partijen invulling hebben gegeven aan de overeenkomst. De verschillende rechtsgevolgen die partijen aan hun verhouding hebben verbonden moeten in hun onderling verband worden bezien.
3.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat sprake was van loon en gezag, zodat alleen nog beoordeeld hoeft te worden of sprake was van ‘arbeid’. Om te bepalen of de overeenkomst kwalificeert als arbeidsovereenkomst of als leerovereenkomst moet beoordeeld worden of de werkzaamheden die [eiser] heeft verricht in overwegende mate in het belang waren van de opleiding die hij volgt. [2] Aangezien [eiser] stelt dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst is het aan hem om feiten te stellen die erop wijzen dat de overeenkomst níet met name in het belang van de opleiding was, maar dat er sprake was van ‘arbeid’. [3] [eiser] stelt dat hij dezelfde werkzaamheden uitvoerde als zijn collega’s zoals schilderen, installeren van sanitair, afkitten van badkamers et cetera. Ook moest hij regelmatig naar de bouwmarkt om materialen te halen voor de klus op locatie, zo stelt hij. Nu BHM dit niet, althans onvoldoende heeft betwist, kan er in het kader van deze procedure van uitgegaan worden dat de werkzaamheden van [eiser] voor BHM als arbeid kunnen worden gekwalificeerd.
3.5.
De stelling van BMH dat zij zich heeft aangemeld als leerbedrijf en haar best heeft gedaan om [eiser] iets te leren op verschillende onderdelen van het vak is naar het oordeel van de kantonrechter niet voldoende om aan te nemen dat de werkzaamheden die [eiser] heeft verricht in overwegende mate in het belang waren van de opleiding die hij volgt. De kantonrechter acht het dan ook voldoende aannemelijk dat in de bodemprocedure zal worden geoordeeld dat tussen [eiser] en BMH een arbeidsovereenkomst bestond.
Uitgangspunt: de cao Bouw & Infra was (meestal) van toepassing
3.6.
Volgens [eiser] was de cao Bouw & Infra op de arbeidsovereenkomst van toepassing. Tussen partijen is niet in geschil dat BMH onder de werkingssfeer van de cao valt en dat [eiser] als BLL3 leerling in het eerste jaar moet worden ingeschaald. Wel is in geschil over welke periode de cao van toepassing was. De kantonrechter is van oordeel dat van 1 november 2023 tot en met 31 december 2023 de cao Bouw & Infra 2023 en van 2 april 2024 tot en met 31 oktober 2024 de cao Bouw & Infra 2024 van toepassing was. Dat wordt als volgt toegelicht.
3.7.
Volgens [eiser] moeten de cao’s gedurende het volledige dienstverband (1 november 2023 tot 1 november 2024) worden toegepast. Dit is volgens [eiser] zo, aangezien de cao van 2024 volgens hem met terugwerkende kracht per 1 januari 2024 algemeen verbindend is verklaard. BMH betwist dat de cao’s gedurende het volledige dienstverband van toepassing waren. Volgens haar was pas na 2 april 2024 sprake van verplichte toepassing.
3.8.
Uit het besluit van de minister van SZW van 9 november 2022 blijkt dat de cao Bouw & Infra 2023 van 1 januari 2023 tot 1 januari 2024 algemeen verbindend is verklaard. [4] Uit het besluit van de minister van SZW van 2 april 2024 blijkt dat de cao Infra & Bouw 2024 tot 1 januari 2025 algemeen verbindend is verklaard, en in werking treedt met ingang van de dag na datum van uitgifte van de Staatscourant. Nu BHM ter zitting heeft aangevoerd, dat de cao vanaf 2 april 2024 van toepassing is, zal van die datum worden uitgegaan. [5]
3.9.
Aangezien [eiser] op 1 november 2023 in dienst is getreden en er op dat moment een avv-cao was, moest BMH de cao toepassen. Van 1 januari 2024 tot en met 1 april 2024 was de cao niet van toepassing. Van 2 april 2024 tot 1 november 2024 is – zoals hiervoor uiteengezet – de cao ook weer van toepassing.
Uitgangspunt: [eiser] heeft gemiddeld 40 uur per week gewerkt
3.10.
Uit de arbeidsovereenkomst blijkt dat partijen een arbeidsduur van minimaal 32 uur zijn overeengekomen. [eiser] stelt dat hij in de praktijk echter 40 uur per week heeft gewerkt. De kantonrechter acht het voldoende aannemelijk dat [eiser] gemiddeld 40 uur per week heeft gewerkt. Daarvoor is het volgende redengevend.
3.11.
[eiser] stelt dat hij vier dagen in de week van 07:30 tot 18:00 (10 uur excl. pauze) heeft gewerkt. Hij heeft zijn stelling onderbouwd met Whatsapp-berichten. Daarnaast heeft hij op de zitting toegelicht dat hij na het werk in opdracht van BMH zijn collega’s naar huis bracht en daarom vaak pas rond 18:00 klaar was. BMH betwist dat [eiser] tien uur per dag werkte. Volgens BMH blijkt uit de door haar overgelegde urenbriefjes dat [eiser] vaak acht uur of minder per dag werkte. De urenbriefjes vermelden echter niet de data waarop zou zijn gewerkt. Ook is niet altijd een eindtijd vermeld. De urenbriefjes kwalificeren naar het oordeel van de kantonrechter dan ook niet als een deugdelijke administratie. BMH heeft daarnaast niet betwist dat [eiser] zijn collega’s na het werk naar huis bracht.
3.12.
BMH heeft de stelling van [eiser] naar het oordeel van de kantonrechter dan ook onvoldoende gemotiveerd betwist. De stelling van BMH dat zij gehouden was om [eiser] voor 8 uur in de week – namelijk op de vrijdagen – vrij te stellen van werk in verband met zijn opleiding, zodat hij niet meer dan 32 uur per week gewerkt kan hebben treft geen doel. [eiser] stelt namelijk 10 uur per dag te hebben gewerkt, verdeeld over vier dagen, zodat de vrijdag besteed kon worden aan zijn opleiding.
3.13.
Ook de stelling van BMH dat [eiser] vaak niet aanwezig was op het werk en zijn werkzaamheden slecht uitvoerde, treft geen doel. BMH heeft haar stelling namelijk niet onderbouwd. Zo is niet aangevoerd dat er waarschuwingen zijn gegeven of verslagen van functioneringsgespreken zijn gemaakt en is er geen (min)urenoverzicht overgelegd. Overigens leidt het disfunctioneren van een werknemer er in beginsel niet toe dat de werkgever het salaris niet hoeft te betalen.
Feestdagen/extra dagen
3.14.
[eiser] stelt verder dat hij tijdens het dienstverband op feestdagen heeft gewerkt en dat hij daarom op grond van de cao recht heeft op een toeslag van 100% bovenop zijn salaris. Ook stelt hij een aantal extra dagen te hebben gewerkt. BMH betwist dat er op feestdagen is gewerkt en/of dat er extra dagen zijn gewerkt. [eiser] heeft zijn stelling onvoldoende onderbouwd, zodat naar het oordeel van de kantonrechter niet voldoende aannemelijk is dat [eiser] op feestdagen of extra dagen heeft gewerkt.
BMH moet achterstallig loon aan [eiser] betalen
3.15.
[eiser] vordert dat BMH achterstallig loon betaalt. Hij stelt dat hij gedurende het dienstverband € 34.755,16 bruto te weinig heeft ontvangen. BMH betwist dat er te weinig loon betaald is. Zij stelt dat zij is uitgegaan van het wettelijke minimumloon voor een twintigjarige bij een 32-urige werkweek. BMH heeft naar het oordeel van de kantonrechter het verkeerde uurloon berekend over te weinig uren en heeft te weinig betaald. Dat wordt als volgt toegelicht.
3.16.
Over de maanden november 2023 en december 2023 was de cao Bouw & Infra 2023 algemeen verbindend verklaard. Dat betekent dat BMH de cao moest toepassen. BMH moest op basis van de cao € 10,49 bruto per uur aan [eiser] betalen. [6] Dat komt neer op een bruto maandloon van € 1.963,73. [7]
3.17.
Tussen 1 januari 2024 en 2 april 2024 was de cao Bouw & Infra niet algemeen verbindend verklaard. Dat betekent dat [eiser] recht had op het wettelijke minimumloon. [eiser] is in januari 2024 21 jaar geworden. Over de maanden januari 2024 tot en met 1 april 2024 moest BMH € 13,27 bruto per uur aan [eiser] betalen. [8] Dat komt neer op een bruto maandloon van € 2.484,14. [9]
3.18.
Vanaf 2 april 2024 was de cao Bouw & Infra 2024 van toepassing. BMH moest over de maanden april 2024 tot en met juni 2024 op basis van de cao € 15,44 bruto per uur aan [eiser] betalen. Dat komt neer op een bruto maandloon van € 2.890,37. [10] Over de maanden juli 2024 tot en met oktober 2024 moest BMH € 16,27 bruto per uur aan [eiser] betalen. Dat komt neer op een bruto maandloon van € 3.045,74. [11]
3.19.
Schematisch weergeven is dat:
Ontvangen bedragen
Maandloon incl. vakantietoeslag
Uurloon ex. vakantietoeslag
Cao of WML
november 2023
€ 1.963,73
€ 10,49
cao 2023
december 2023
€ 1.963,73
€ 10,49
cao 2023
januari 2024
€ 2.300,13
€ 13,27
WML
februari 2024
€ 2.300,13
€ 13,27
WML
maart 2024
€ 2.300,13
€ 13,27
WML
april 2024
€ 3.200,-
€ 2.890,37
€ 15,44
cao 2024
mei 2024
€ 2.890,37
€ 15,44
cao 2024
juni 2024
€ 1.000,-
€ 2.890,37
€ 15,44
cao 2024
juli 2024
€ 3.045,74
€ 16,27
cao 2024
augustus 2024
€1.000,-
€ 3.045,74
€ 16,27
cao 2024
september 2024
€ 1.100,-
€ 3.045,74
€ 16,27
cao 2024
oktober 2024
€ 1.200,-
€ 3.045,74
€ 16,27
cao 2024
Totaal
€ 7.500,-
€ 31.681,92
3.20.
Uit het voorgaande blijkt dat BMH € 31.681,92 bruto aan loon had moeten betalen. [eiser] stelt dat hij in totaal € 7.500,- netto heeft ontvangen. Dit wordt niet betwist door BMH. Volgens BMH is over de bedragen geen belasting afgedragen (bruto).
De kantonrechter zal BMH dan ook veroordelen tot betaling aan [eiser] van het netto-equivalent van € 31.681,92 bruto, waarop het reeds betaalde bedrag van € 7.500,- netto in mindering mag worden gebracht.
BMH moet 25% wettelijke verhoging en wettelijke rente betalen
3.21.
[eiser] vordert dat BMH de maximale wettelijke verhoging betaalt wegens vertraging van het loon. BMH heeft niet betwist dat zij het loon stelselmatig te laat betaald heeft. De wettelijke verhoging over het achterstallige loon zal dan ook toegewezen worden. De kantonrechter ziet aanleiding om de wettelijke verhoging te matigen tot 25%.
3.22.
Daarnaast vordert [eiser] de wettelijke rente over het achterstallige loon. In de arbeidsovereenkomst is niet overeengekomen wanneer het loon betaald moet worden, zodat voor het moment van betaling aansluiting zal worden gezocht bij de wet. Uit de wet blijkt dat het loon steeds na afloop van het gewerkte tijdvak moet worden betaald. [12] Dat betekent dat BMH steeds uiterlijk op de eerste van de maand het loon van de maand ervoor moest betalen. BMH heeft het loon echter steeds te laat of niet betaald en is daardoor in verzuim. [13] De kantonrechter zal de wettelijke rente toewijzen over het achterstallige loon.
BMH moet € 377,55 aan reiskosten betalen
3.23.
[eiser] stelt dat hij kosten heeft gemaakt, omdat hij steeds met de motor naar het werk is gegaan. Hij vordert daarom een reiskostenvergoeding van € 377,55. BMH heeft niet betwist dat [eiser] aanspraak kon maken op een reiskostenvergoeding. Ook de hoogte van de reiskostenvergoeding is niet betwist. De gevorderde reiskostenvergoeding zal dan ook worden toegewezen.
BMH moet loonstroken verstrekken
3.24.
BMH moet verder de door [eiser] gevorderde loonstroken verstrekken. Op grond van de wet is een werkgever immers steeds verplicht om werknemers een specificatie te verstrekken van het betaalde loon, waarbij onder andere de bedragen die op het loon zijn ingehouden moeten worden vermeld. [14] De kantonrechter zal BMH dan ook veroordelen tot het verstrekken van loonspecificaties.
BMH kan de schade aan de bedrijfsauto/de boetes niet verrekenen
3.25.
BMH stelt dat [eiser] de bedrijfsauto buiten werktijd heeft gebruikt en dat de auto daarbij beschadigd is geraakt. De schade is volgens BMH € 4.047,45. BMH stelt dat zij de schade kan verrekenen met de loonachterstand. De kantonrechter is van oordeel dat BMH de schade niet kan verrekenen. Daarvoor is het volgende redengevend.
3.26.
[eiser] erkent dat de auto is beschadigd, maar betwist dat de schade is ontstaan buiten werktijd, danwel is ontstaan door opzet of bewuste roekeloosheid. Als een werknemer bij de uitvoering van de arbeidsovereenkomst schade toebrengt aan zijn werkgever is hij alleen aansprakelijk voor die schade als sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid. [15] BMH heeft onvoldoende aangevoerd dat sprake was van opzet of bewuste roekeloosheid. Ook heeft BMH haar stelling dat de schade buiten werktijd is ontstaan onvoldoende onderbouwd. De kantonrechter acht het in het kader van deze procedure dan ook niet voldoende aannemelijk dat [eiser] de schade aan BMH moet vergoeden, zodat BMH de schade niet kan verrekenen.
3.27.
Ook de twee parkeerboetes van € 170,- en de kosten voor de autospiegels van
€ 250,- kunnen niet verrekend worden omdat BMH dit onvoldoende heeft onderbouwd.
BMH moet de formulieren ondertekenen en [eiser] aanmelden bij het pensioenfonds
3.28.
[eiser] vordert dat BMH de formulieren “proeve van bekwaamheid” ondertekent. Hij stelt dat BMH, op grond van artikel 4 van de arbeidsovereenkomst en de Beroepspraktijkovereenkomst met de onderwijsinstelling, de verplichting heeft om de formulieren te ondertekenen. BMH heeft niet betwist in beginsel te zijn gehouden om de formulieren te ondertekenen indien [eiser] de vereiste werkzaamheden heeft uitgevoerd. Daarnaast heeft BMH – zoals blijkt uit 3.14. - onvoldoende onderbouwd dat [eiser] de werkzaamheden onjuist/niet zou hebben uitgevoerd. De kantonrechter zal BMH dan ook veroordelen tot ondertekening van de formulieren.
3.29.
Daarnaast vordert [eiser] dat BMH hem op grond van artikel 4.16.1 van de cao met terugwerkende kracht aanmeldt bij het bedrijfstakpensioenfonds bpfBOUW. BMH heeft niet betwist dat zij op grond van de cao verplicht aangesloten moet zijn bij het pensioenfonds. De kantonrechter zal de vordering van [eiser] toewijzen,
voor de perioden waarop het loon conform cao uitbetaald diende te worden, derhalve van 1 november 2023 tot en met 31 december 2023 en van 2 april 2024 tot en met 31 oktober 2024.
3.30.
[eiser] vordert dat BMH dwangsommen van € 500,- per dag moet betalen als zij de formulieren ‘proeve van bekwaamheid’ niet ondertekent en/of als zij hem niet aanmeldt bij het pensioenfonds. De kantonrechter zal de gevorderde dwangsommen toewijzen. De kantonrechter zal de dwangsommen maximaliseren tot € 2.500,- per veroordeling.
BMH hoeft niet de eigen bijdrage van [eiser] te vergoeden
3.31.
Het door [eiser] gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke kosten – ter hoogte van de eigen bijdrage voor gesubsidieerde rechtsbijstand – zal worden afgewezen. [eiser] stelt dat hij herhaaldelijk contact heeft gehad met BMH en een gemachtigde heeft ingeschakeld om zijn vordering te incasseren. Dergelijke handelingen kwalificeren als handelingen ter voorbereiding op de procedure. Hij heeft daarmee onvoldoende onderbouwd heeft dat er buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht. Daarnaast valt de eigen bijdrage die [eiser] heeft moeten betalen voor de gesubsidieerde rechtsbijstand onder de proceskosten. De gevorderde buitengerechtelijke kosten worden dan ook afgewezen.
BMH moet de proceskosten betalen
3.32.
BMH is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De door BMH gevorderde reële proceskostenveroordeling hoeft daarom niet besproken te worden. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- griffierecht
732,00
- salaris gemachtigde
543,00
- nakosten
67,50
Totaal
1.342,50
Het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard
3.33.
Het belang van [eiser] bij uitvoering van het vonnis weegt zwaarder dan het belang van BMH om de uitkomst van een eventueel hoger beroep af te wachten. De kantonrechter verklaart het vonnis dan ook uitvoerbaar bij voorraad.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt BMH om aan [eiser] te betalen:
a. het netto-equivalent van € 31.681,92 bruto minus € 7.500,00 netto aan achterstallig loon over de periode van 1 november 2023 tot en met 31 oktober 2024, te vermeerderen met 25% wettelijke verhoging over het achterstallige loon,
b. € 377,55 aan reiskostenvergoeding,
c. de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de onder 4.1. sub a en b genoemde bedragen vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt BMH om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis aan [eiser] loonspecificaties te verstrekken over de periode tussen 1 november 2023 tot en met 31 oktober 2024,
4.3.
veroordeelt BMH om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis de formulieren “proeve van bekwaamheid” ter verantwoording van de uitgevoerd opdrachten af te tekenen en aan [eiser] te verstrekken,
4.4.
veroordeelt BMH om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis [eiser] met terugwerkende kracht aan te melden bij het bedrijfstakpensioenfonds bpfBOUW voor de perioden van 1 november 2023 tot en met 31 december 2023 en van 2 april 2024 tot en met 31 oktober 2024 onder afgifte van deugdelijke bewijsstukken daarvan,
4.5.
veroordeelt BMH om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 500,00 voor iedere dag dat zij niet volledig aan de onder 4.3. en 4.4. uitgesproken veroordelingen voldoet, tot een maximum van € 2.500,- per veroordeling is bereikt,
4.6.
veroordeelt BMH in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] begroot op € 1.342,50, te vermeerderen met de kosten van betekening, te betalen binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis,
4.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Wesdorp, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier op 4 april 2025.
64183

Voetnoten

1.Artikel 7:610 Burgerlijk Wetboek (BW).
2.Zie Hoge Raad 29 oktober 1982, ECLI:NL:HR:1982:AC0442 (Hesseling/Ombudsman) en Hoge Raad 9 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3019 (Logidex). Zie ook gerechtshof Den Haag 12 september 2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:1813.
3.Artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
4.Staatscourant 2022, 25866, p. 103.
5.Staatscourant 2024, 7047, p. 105.
6.Op basis van het garantieloon van een twintigjarige BBL 3 leerling in zijn eerste jaar (tabel 4.4.2 van de cao Bouw & Infra 2023).
7.((€ 10,49 x 40 uur) x 52 weken /12 maanden) + 8% vakantietoeslag.
8.Op basis van het wettelijk minimumloon voor iemand van 21 jaar en ouder per 1 januari 2024.
9.((€ 13,27 x 40) x 52 weken / 12 maanden) + 8% vakantietoeslag.
10.((€ 15,44 x 40) x 52 weken / 12 maanden) + 8% vakantietoeslag. Voor de maand april 2024 is uitgegaan van het cao loon, hoewel BMH voor 1 april 2024 slechts het WML verschuldigd was.
11.((€ 16,27 x 40) x 52 weken / 12 maanden) + 8% vakantietoeslag.
12.Artikel 7:623 lid 1 BW.
13.Zie artikel 6:83 aanhef en onder a BW.
14.Artikel 7:262 lid 1 BW.
15.Artikel 7:661 lid 1 BW.