ECLI:NL:RBAMS:2025:2226

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 april 2025
Publicatiedatum
7 april 2025
Zaaknummer
10301738 \ CV EXPL 23-1402
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake consumentenrecht en leaseovereenkomst met ambtshalve toetsing van bedingen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, heeft de kantonrechter op 3 april 2025 een tussenuitspraak gedaan in een civiele procedure tussen Terberg Business Lease Group B.V. en een gedaagde partij die niet is verschenen. De eisende partij, Terberg Business Lease Group B.V., heeft een vordering ingesteld tot betaling van acht facturen, met een totaalbedrag van € 5.196,27, waarvan de hoofdsom € 1.846,18 bedraagt. De vordering betreft onder andere onbetaald gelaten huurtermijnen, bandschade, kosten voor een recherchebureau en meer gereden kilometers. De kantonrechter heeft ambtshalve toetsing toegepast op de consumentenrechtelijke aspecten van de leaseovereenkomst, waarbij de informatieplichten van de eisende partij aan de orde zijn gekomen. De rechter heeft vastgesteld dat de overeenkomst op afstand tot stand is gekomen en dat de eisende partij aan haar informatieplichten heeft voldaan. Echter, de kantonrechter heeft ook geconstateerd dat de eisende partij onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor bepaalde onderdelen van de vordering, zoals de bandschade en de kosten van het recherchebureau. De rechter heeft de eisende partij verzocht om nadere toelichting te geven op deze onderdelen en heeft de zaak verwezen naar de rol voor akte uitlating. De beslissing om verdere beslissingen aan te houden is genomen, waarbij de eisende partij verplicht is om de akte tijdig aan de gedaagde partij te sturen, zodat deze kan reageren. De zaak wordt vervolgd op 24 april 2025.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 10301738 \ CV EXPL 23-1402
Vonnis van 3 april 2025
in de zaak van
TERBERG BUSINESS LEASE GROUP B.V.,
gevestigd te Utrecht,
eisende partij,
gemachtigde: [gemachtigde] ,
tegen
[gedaagde],
wonende [woonplaats] ,
gedaagde partij,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 20 januari 2023, met producties,
- het tegen gedaagde partij verleende verstek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

2.1.
De overeenkomst die aan de vordering ten grondslag is gelegd is gesloten tussen eisende partij als handelaar en gedaagde partij als consument. In dat geval moet, ook als de vordering wordt erkend of niet wordt betwist, ambtshalve worden getoetst aan het consumentenrecht. Onder meer moet worden getoetst of eisende partij de op haar rustende informatieplichten heeft nageleefd. Daarnaast moeten de bedingen in de overeenkomst worden getoetst aan Richtlijn 93/13 EG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: de richtlijn).
Informatieplichten
2.2.
In de dagvaarding is niet gesteld op welke wijze de overeenkomst tot stand is gekomen. Evenmin is in de dagvaarding gemotiveerd gesteld dat aan de informatieplichten is voldaan. Dat zal eisende partij in het vervolg in de dagvaarding moeten stellen. Wel heeft eisende partij als productie een informatieformulier met bijlagen overgelegd, waaruit één en ander kan worden afgeleid.
2.3.
De overeenkomst komt volgens eisende partij als volgt tot stand. Via de website wordt (een begin van) een bestelproces doorlopen. Dit online bestelproces heeft eisende partij door middel van schermafdrukken toegelicht. Met afronding van dit online bestelproces wordt een vrijblijvende offerte aangevraagd. Vervolgens ontvangt de aanvrager twee e-mails. De eerste e-mail bevat inloggegevens voor een persoonlijk online klantenportaal. In de tweede e-mail wordt uitgelegd hoe het bestelproces verder verloopt. Dat gebeurt via het online klantenportaal. De aanvrager moet diverse financiële gegevens verstrekken, die onder meer betrekking hebben op het inkomen, de woonlasten en de burgerlijke staat. Daarnaast moet het rijbewijs worden geüpload. Ten slotte moet een machtiging worden ondertekend en kan de aanvrager de overeenkomst, die volledig kan worden doorgelezen, ondertekenen. Dat gebeurt op digitale wijze, aan de hand van een tweestapsverificatie, waarbij een validatiecode wordt toegestuurd die moet worden ingevuld. Pas daarna gaat de leaseovereenkomst in en begint de bedenktijd van 14 dagen te lopen.
2.4.
Gelet op de beschreven wijze van totstandkoming van de overeenkomst, waarbij gebruik wordt gemaakt van een georganiseerd systeem, is sprake van een overeenkomst op afstand. In dat geval moet zijn voldaan aan de informatieplichten van artikel 6:230m lid 1 en 6:230v van het Burgerlijk Wetboek (BW). Geoordeeld wordt dat een bestelknop in de zin van artikel 6:230v lid 3 BW niet aan de orde is, gelet op de beschreven wijze van digitale ondertekening van de overeenkomst.
2.5.
De kantonrechter stelt vast dat gedurende het bestelproces, dus in de precontractuele fase voordat de overeenkomst definitief is ondertekend, alle essentiële informatie als bedoeld in artikel 6:230m lid 1 BW aan gedaagde partij is verstrekt. In de contractuele fase, dus in (de bevestiging van) de overeenkomst c.q. de algemene voorwaarden, is alle essentiële informatie bevestigd op een duurzame gegevensdrager.
2.6.
Conclusie is dan ook dat eisende partij heeft voldaan aan haar informatieplichten.
Toetsing van bedingen
2.7.
De bedingen in de overeenkomst die over de prijs gaan, zijn op duidelijke en begrijpelijke wijze geformuleerd, zodat ambtshalve toetsing op oneerlijkheid daarvan ingevolge artikel 4 lid 2 van de richtlijn niet aan de orde is.
2.8.
Op de overeenkomst zijn meerdere sets algemene voorwaarden van toepassing verklaard, die eisende partij in het geding heeft gebracht.
2.9.
In de overeenkomst en de daarop van toepassing verklaarde algemene voorwaarden staan bedingen die voor de vordering van belang zijn, omdat ze aan de vordering ten grondslag zijn of kunnen worden gelegd. Alle bedingen die aan de vordering zijn of kunnen worden gelegd moeten door de kantonrechter worden getoetst. Dat volgt uit de arresten van het Europese Hof van Justitie van 27 januari 2021, C-229/19, ECLI:EU:C:2021:68 (Dexia) en 8 december 2022, C-625/21, ECLI:EU:C:2022:971 (Gupfinger). Op grond van deze arresten moet de kantonrechter ook als eisende partij zich in de procedure niet beroept op het toepasselijke beding, maar op de wet, zoals ten aanzien van de rente, ambtshalve onderzoeken of het beding voorwaarden waarop zij zich had kunnen beroepen niet oneerlijk is in de zin van de richtlijn. Indien een beding als oneerlijk wordt aangemerkt, kan eisende partij ingevolge deze arresten geen aanspraak meer maken op de wettelijke regeling die zonder dat beding van toepassing zou zijn geweest en moet haar vordering op dit punt worden afgewezen.
2.10.
Bij de beoordeling van het oneerlijke karakter van een beding gaat het erom of dat beding, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort (artikel 3 lid 1 van de richtlijn). Hierbij moeten alle omstandigheden rond de sluiting van de overeenkomst worden meegewogen en alle andere bedingen van de overeenkomst, rekening houdend met de aard van de goederen of diensten waarop de overeenkomst betrekking heeft, in aanmerking worden genomen. Daarbij moet worden uitgegaan van de datum waarop de overeenkomst is gesloten. Irrelevant voor deze toets is dus de feitelijke toepassing en uitvoering van de bedingen, of een achteraf gegeven uitleg.
2.11.
Eisende partij heeft in de dagvaarding niet gesteld welke bedingen in de algemene voorwaarden aan de vordering ten grondslag zijn of kunnen worden gelegd, noch een toelichting over de (on)eerlijkheid van die bedingen gegeven. Dat zal eisende partij in het vervolg wel moeten doen.
2.12.
Eisende partij vordert in deze procedure betaling van acht facturen, met een totaal beloop van € 5.196,27. De gevorderde hoofdsom bedraagt € 1.846,18 doordat gedaagde partij diverse betalingen heeft gedaan.
2.13.
De facturen bestaan, naast enkele creditbedragen, uit de volgende onderdelen: onbetaald gelaten huurtermijnen, bandschade (verlaagd eigen risico), kosten voor recherchebureau Fidron, diverse bedragen aan eigen risico vanwege schade, een doorbelasting vanwege ontbrekende onderdelen bij inname en een vergoeding voor meer gereden kilometers.
Onbetaald gelaten huurtermijnen
2.14.
Voor wat betreft de onbetaald gelaten huurtermijnen zijn die te herleiden naar het bepaalde in de overeenkomst. Nu de huurtermijnen kernbedingen betreffen, zijn die onderdelen van de vordering toewijsbaar, gelet op het bepaalde in overweging 2.7.
Bandschade
2.15.
Eisende partij stelt in de dagvaarding dat er in november 2021 bandschade is geconstateerd, waarvoor € 87,95 aan gedaagde partij is doorbelast. Deze schade heeft eisende partij verder niet onderbouwd, althans deze lijkt niet te volgen uit de producties. Uit het overgelegde inspectierapport van de auto volgt geen bandschade. Uitsluitend staat hierop vermeld een beschadiging van de wieldop linksvoor, maar daarachter staat een bedrag van € 25,00. Ook is de grondslag van dit gedeelte van de vordering onduidelijk. Eisende partij dient daarom nader toe te lichten waarom gedaagde partij € 87,50 aan verlaagd eigen risico vanwege bandschade verschuldigd is en op grond waarvan. Eisende partij dient bij haar toelichting ook de bedingen die aan deze vordering ten grondslag zijn of kunnen worden gelegd te noemen en zich uit te laten over de (on)eerlijkheid van deze bedingen.
Kosten voor recherchebureau Fidron
2.16.
Over dit gedeelte van de vordering stelt eisende partij dat door de tekortkoming in de nakoming van gedaagde partij en het niet inleveren van de auto, is besloten de auto in te vorderen, waarvoor kosten zijn gemaakt ter hoogte van € 119,55. Eisende partij dient nader toe te lichten waarom en op grond van welk(e) beding(en) gedaagde partij dit bedrag moet betalen. Eisende partij moet daarnaast ingaan op de (on)eerlijkheid van de bedingen. Dit onderdeel van de vordering is ook niet onderbouwd. Eisende partij overlegt uitsluitend een door haarzelf opgemaakte factuur, maar geen factuur van Fidron ter hoogte van dit bedrag. Wel is overgelegd een korte rapportage van Fidron waarin zij beschrijft welke interventie zij heeft uitgevoerd. Daaruit kan worden opgemaakt dat gedaagde partij op het moment dat Fidron in actie kwam de auto al niet meer in bezit had, omdat eisende partij, althans een derde namens eisende partij (Eurocross), al de opdracht had gegeven de auto te laten wegslepen vanwege een probleem met het stuurslot. In de beschrijving van Fidron staat ook dat afdeling transport van eisende partij dit verder zou oppakken en Fidron is overgegaan tot sluiting van haar dossier. Hieruit lijkt te volgen dat gedaagde partij niet nalatig was met het inleveren van de auto, althans eventuele nalatigheid en daarmee ook de kosten van Fidron haar niet kan worden toegerekend vanwege het feit dat de auto eerder was weggesleept vanwege gevaarlijk rijgedrag. Eisende partij moet dit nader toelichten.
Eigen risico bedragen in verband met schades
2.17.
Eisende partij stelt in de dagvaarding dat bij de inname van het voertuig diverse schades zijn geconstateerd van € 935,00. Daarnaast ontbreekt de reservesleutel, waarvoor € 100,00 exclusief btw in rekening is gebracht bij gedaagde partij. Volgens de overeenkomst bedraagt het eigen risico per schadegeval € 300,00. De stellingen van eisende partij over de grondslag van dit gedeelte van de vordering en de hoogte van de schadebedragen volgt uit de stukken. Wat echter niet is toegelicht of uit de stukken volgt is hoe de schadebedragen zijn vastgesteld. De genoemde bedragen in het inspectierapport dat eisende partij zelf heeft opgemaakt, zijn niet te herleiden naar tabellen met prijzen of een objectieve prijzenvaststelling. De daadwerkelijk gemaakte reparatiekosten blijken nergens uit. Bovendien volgt uit de overeenkomst dat een all-risk verzekering is afgesloten voor de auto. Daarom zal eisende partij de door haar daadwerkelijk gemaakte reparatiekosten nader moeten toelichten en onderbouwen.
Meer gereden kilometers
2.18.
Het grootste gedeelte van de vordering ziet op meer gereden kilometers. Hierover stelt eisende partij in de dagvaarding dat het kilometrage flink is overschreden. In de overeenkomst is bepaald dat per maand 1.000 kilometer bij de prijs zit inbegrepen en dat per meer gereden kilometer € 0,16 moet worden betaald. De kantonrechter constateert dat uit het overgelegde ontvangstbewijs van de auto d.d. 5 januari 2021 volgt dat de kilometerstand van de auto ten tijde van de overdracht aan gedaagde partij 20.518 bedroeg. Het bouwjaar van de auto is 2017 en was op het moment waarop gedaagde partij deze ging huren dus al vier jaar oud. Dat verklaart waarschijnlijk ook de kilometerstand op het moment van de overdracht aan gedaagde. Uit het inspectierapport blijkt dat de auto op het moment van inlevering/inneming (op 14 oktober 2021) een kilometerstand had van 36.133. Het verschil daartussen bedraagt 15.615 kilometer. Gedaagde partij had de auto bijna 10 maanden gehuurd en mocht dus in totaal iets minder dan 10.000 kilometer rijden. Dat zou betekenen dat gedaagde partij ongeveer 5.000 kilometer méér heeft gereden. Dat aantal kilometers maal € 0,16 per kilometer komt neer op een bedrag van circa € 800,00. Uit de factuur die ziet op meer gereden kilometers brengt eisende partij echter 27.133 meer gereden kilometers in rekening, wat zich vertaalt in een bedrag van € 4.341,27.
2.19.
Eisende partij dient het hiervoor beschreven verschil tussen het door gedaagde partij aantal gereden kilometers en het in rekening gebrachte aantal meerkilometers te verklaren. Het lijkt erop dat eisende partij een berekeningsfout heeft gemaakt ten nadele van gedaagde partij, waardoor ongeveer € 3.500,00 teveel bij gedaagde partij in rekening is gebracht. Dat zou betekenen dat gedaagde partij de daadwerkelijke vordering van eisende partij al ruimschoots heeft betaald en zelfs teveel heeft betaald. Eisende partij dient daarnaast toe te lichten welk(e) beding(en) in de algemene voorwaarden op dit gedeelte van de vordering betrekking hebben of kunnen hebben en zich uit te laten over de (on)eerlijkheid daarvan.
2.20.
De zaak wordt verwezen naar de rol voor akte uitlating eisende partij over het bepaalde in overwegingen 2.15, 2.16, 2.17 en 2.19.
2.21.
Eisende partij dient de akte tenminste twee weken voor de hierna te bepalen rolzitting ook aan gedaagde partij te sturen, met de mededeling dat gedaagde partij op die rolzitting daarop mag reageren dan wel uitstel kan vragen en hoe en wanneer gedaagde partij uiterlijk moet reageren. Eisende partij wordt in dat kader verzocht om naast de akte ook de mededeling/brief aan gedaagde partij in het geding te brengen. Wanneer niet kan worden vastgesteld dat de akte tijdig en/of met de juiste mededeling aan gedaagde partij is toegestuurd, wordt deze in beginsel buiten beschouwing gelaten.
2.22.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
verwijst de zaak naar de rol van
donderdag 24 april 2025 om 10.00 uurvoor akte uitlating eisende partij over het bepaalde in overwegingen 2.15, 2.16, 2.17 en 2.19,
3.2.
bepaalt dat eisende partij de akte aan gedaagde partij moet toesturen, overeenkomstig het bepaalde in overweging 2.21,
3.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. van Berkum en in het openbaar uitgesproken op 3 april 2025.
991