ECLI:NL:RBAMS:2025:2225

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 april 2025
Publicatiedatum
7 april 2025
Zaaknummer
10326618 \ CV EXPL 23-2086
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ambtshalve toetsing consumentenrecht bij leaseovereenkomst en informatieplichten

In deze zaak, die op 1 april 2025 door de Rechtbank Amsterdam is behandeld, heeft de kantonrechter zich gebogen over een vordering van Terberg Business Lease Group B.V. tegen een gedaagde partij die niet is verschenen. De eisende partij vordert betaling van vijf facturen, met een totaalbedrag van € 2.058,86, waarvan de hoofdsom € 1.922,06 bedraagt. De vordering is gebaseerd op een leaseovereenkomst voor een auto, waarbij de kantonrechter ambtshalve de consumentenrechtelijke aspecten van de overeenkomst heeft getoetst. De procedure is gestart met een dagvaarding op 6 februari 2023, waarna verstek is verleend aan de gedaagde partij.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de overeenkomst is gesloten tussen een handelaar (de eisende partij) en een consument (de gedaagde partij). Dit betekent dat de eisende partij moet voldoen aan de informatieplichten die voortvloeien uit het consumentenrecht. De rechter heeft geconstateerd dat in de dagvaarding niet voldoende is gesteld over de wijze waarop de overeenkomst tot stand is gekomen en of aan de informatieplichten is voldaan. De eisende partij heeft wel een informatieformulier overgelegd, maar moet verdere toelichting geven over de totstandkoming van de overeenkomst en de informatieplichten.

Daarnaast heeft de kantonrechter de bedingen in de overeenkomst getoetst aan de richtlijn betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten. De rechter heeft geconcludeerd dat de eisende partij niet voldoende heeft onderbouwd welke bedingen aan de vordering ten grondslag liggen en dat de bedingen die betrekking hebben op de vordering nader moeten worden toegelicht. De zaak is verwezen naar de rol voor akte uitlating en overlegging van stukken door de eisende partij, waarbij de eisende partij ook de gedaagde partij op de hoogte moet stellen van de akte. De verdere beslissing is aangehouden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 10326618 \ CV EXPL 23-2086
Vonnis van 1 april 2025
in de zaak van
TERBERG BUSINESS LEASE GROUP B.V.,
gevestigd te Utrecht,
eisende partij,
gemachtigde: [gemachtigde] ,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 6 februari 2023, met producties,
- het tegen gedaagde partij verleende verstek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

2.1.
De overeenkomst die aan de vordering ten grondslag is gelegd is gesloten tussen eisende partij als handelaar en gedaagde partij als consument. In dat geval moet, ook als de vordering wordt erkend of niet wordt betwist, ambtshalve worden getoetst aan het consumentenrecht. Onder meer moet worden getoetst of eisende partij de op haar rustende informatieplichten heeft nageleefd. Daarnaast moeten de bedingen in de overeenkomst worden getoetst aan Richtlijn 93/13 EG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: de richtlijn).
Informatieplichten
2.2.
In de dagvaarding is niet gesteld op welke wijze de overeenkomst tot stand is gekomen. Evenmin is in de dagvaarding gemotiveerd gesteld dat aan de informatieplichten is voldaan. Dat zal eisende partij in het vervolg in de dagvaarding moeten stellen. Wel heeft eisende partij als productie een informatieformulier met bijlagen overgelegd, waaruit één en ander kan worden afgeleid.
2.3.
De overeenkomst komt volgens eisende partij als volgt tot stand. Via de website wordt (een begin van) een bestelproces doorlopen. Dit online bestelproces heeft eisende partij door middel van schermafdrukken toegelicht. Met afronding van dit online bestelproces wordt een vrijblijvende offerte aangevraagd. Vervolgens ontvangt de aanvrager twee e-mails. De eerste e-mail bevat inloggegevens voor een persoonlijk online klantenportaal. In de tweede e-mail wordt uitgelegd hoe het bestelproces verder verloopt. Dat gebeurt via het online klantenportaal. De aanvrager moet diverse financiële gegevens verstrekken, die onder meer betrekking hebben op het inkomen, de woonlasten en de burgerlijke staat. Daarnaast moet het rijbewijs worden geüpload. Ten slotte moet een machtiging worden ondertekend en kan de aanvrager de overeenkomst, die volledig kan worden doorgelezen, ondertekenen. Dat gebeurt op digitale wijze, aan de hand van een tweestapsverificatie, waarbij een validatiecode wordt toegestuurd die moet worden ingevuld. Pas daarna gaat de leaseovereenkomst in en begint de bedenktijd van 14 dagen te lopen.
2.4.
Gelet op de beschreven wijze van totstandkoming van de overeenkomst, waarbij gebruik wordt gemaakt van een georganiseerd systeem, is sprake van een overeenkomst op afstand. In dat geval moet zijn voldaan aan de informatieplichten van artikel 6:230m lid 1 en 6:230v van het Burgerlijk Wetboek (BW). Geoordeeld wordt dat een bestelknop in de zin van artikel 6:230v lid 3 BW niet aan de orde is, gelet op de beschreven wijze van digitale ondertekening van de overeenkomst.
2.5.
De kantonrechter stelt vast dat gedurende het bestelproces, dus in de precontractuele fase voordat de overeenkomst definitief is ondertekend, alle essentiële informatie als bedoeld in artikel 6:230m lid 1 BW aan gedaagde partij is verstrekt. In de contractuele fase, dus in (de bevestiging van) de overeenkomst c.q. de algemene voorwaarden, is alle essentiële informatie bevestigd op een duurzame gegevensdrager.
2.6.
Conclusie is dan ook dat eisende partij heeft voldaan aan haar informatieplichten.
Toetsing van bedingen
2.7.
De bedingen in de overeenkomst die over de prijs gaan, zijn op duidelijke en begrijpelijke wijze geformuleerd, zodat ambtshalve toetsing op oneerlijkheid daarvan ingevolge artikel 4 lid 2 van de richtlijn niet aan de orde is.
2.8.
Op de overeenkomst zijn algemene voorwaarden van toepassing verklaard, maar die heeft eisende partij niet in het geding gebracht. Eisende partij krijgt bij wijze van uitzondering de gelegenheid dat alsnog te doen.
2.9.
Naast het overleggen van de algemene voorwaarden moet eisende partij ook de bedingen noemen die voor de vordering van belang zijn, omdat ze aan de vordering ten grondslag zijn of kunnen worden gelegd. Alle bedingen die aan de vordering zijn of kunnen worden gelegd moeten door de kantonrechter worden getoetst. Dat volgt uit de arresten van het Europese Hof van Justitie van 27 januari 2021, C-229/19, ECLI:EU:C:2021:68 (Dexia) en 8 december 2022, C-625/21, ECLI:EU:C:2022:971 (Gupfinger). Op grond van deze arresten moet de kantonrechter ook als eisende partij zich in de procedure niet beroept op het toepasselijke beding, maar op de wet, zoals ten aanzien van de rente, ambtshalve onderzoeken of het beding voorwaarden waarop zij zich had kunnen beroepen niet oneerlijk is in de zin van de richtlijn. Indien een beding als oneerlijk wordt aangemerkt, kan eisende partij ingevolge deze arresten geen aanspraak meer maken op de wettelijke regeling die zonder dat beding van toepassing zou zijn geweest en moet haar vordering op dit punt worden afgewezen.
2.10.
Bij de beoordeling van het oneerlijke karakter van een beding gaat het erom of dat beding, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort (artikel 3 lid 1 van de richtlijn). Hierbij moeten alle omstandigheden rond de sluiting van de overeenkomst worden meegewogen en alle andere bedingen van de overeenkomst, rekening houdend met de aard van de goederen of diensten waarop de overeenkomst betrekking heeft, in aanmerking worden genomen. Daarbij moet worden uitgegaan van de datum waarop de overeenkomst is gesloten. Irrelevant voor deze toets is dus de feitelijke toepassing en uitvoering van de bedingen, of een achteraf gegeven uitleg.
2.11.
Eisende partij heeft in de dagvaarding niet gesteld welke bedingen in de algemene voorwaarden aan de afzonderlijke delen van de vordering ten grondslag zijn of kunnen worden gelegd, noch heeft eisende partij een toelichting over de (on)eerlijkheid van die bedingen gegeven. Dat zal eisende partij alsnog bij akte moeten doen.
2.12.
Eisende partij vordert in deze procedure betaling van vijf facturen, met een totaal beloop van € 2.058,86. De gevorderde hoofdsom bedraagt € 1.922,06 doordat gedaagde partij tussentijds een gedeelte heeft betaald.
2.13.
De facturen bestaan, naast enkele creditbedragen, uit de volgende onderdelen: onbetaald gelaten huurtermijnen, bedragen aan (verlaagd) eigen risico vanwege schade, doorbelasting reinigingskosten, doorbelasting ontbrekende onderdelen bij inname, vervangend vervoer, brandstofkosten en kosten recherche Fidron.
Onbetaald gelaten huurtermijnen
2.14.
Voor wat betreft de onbetaald gelaten huurtermijnen zijn die te herleiden naar het bepaalde in de overeenkomst. Nu de huurtermijnen kernbedingen betreffen, zijn die onderdelen van de vordering toewijsbaar, gelet op het bepaalde in overweging 2.7.
Bedragen aan (verlaagd) eigen risico vanwege schade
2.15.
Eisende partij stelt in de dagvaarding dat bij de inname van het voertuig diverse schades zijn geconstateerd van € 610,00. Van dit bedrag belast eisende partij € 460,00 door. Daarnaast ontbreken enkele onderdelen, waarvoor € 450,00 wordt doorbelast. Verder heeft gedaagde partij op 9 juli 2019 schade veroorzaakt, waarvoor € 300,00 is doorbelast. Volgens de overeenkomst bedraagt het eigen risico per schadegeval € 300,00. De stellingen van eisende partij over de grondslag van dit gedeelte van de vordering en de hoogte van de schadebedragen volgt uit de stukken. Eisende partij heeft echter niet toegelicht hoe de schadebedragen zijn vastgesteld. Dat volgt ook niet uit de stukken. De genoemde bedragen in het inspectierapport dat eisende partij zelf heeft opgemaakt, zijn niet te herleiden naar een objectieve prijzenvaststelling of uit een factuur met daadwerkelijk gemaakte reparatiekosten. Bovendien volgt uit de overeenkomst dat een all-risk verzekering is afgesloten voor de auto. Daarom zal eisende partij nader moeten toelichten en onderbouwen wat haar daadwerkelijke schade is.
Doorbelasting reinigingskosten
2.16.
Over dit gedeelte van de vordering heeft eisende partij in de dagvaarding niets gesteld. Doorbelasting reinigingskosten staat slechts op de factuur. Uit het inspectierapport blijkt niet dat reiniging van de auto noodzakelijk was. Eisende partij moet dit gedeelte van de vordering daarom nader toelichten en onderbouwen.
Doorbelasting ontbrekende onderdelen bij inname
2.17.
Uit het inspectierapport volgt dat de reservesleutel en hoedenplank niet zijn ingeleverd, waarvoor respectievelijk € 250,00 en € 200,00 in rekening is gebracht. Hoe eisende partij aan deze bedragen komt, anders dan dat zij deze zelf op het eindinspectierapport heeft genoemd, is niet duidelijk. Dat zal eisende partij nader moeten toelichten en onderbouwen.
2.18.
Bovendien blijkt uit de als productie 4 overgelegde correspondentie dat gedaagde partij graag een afspraak wilde maken om de reservesleutel en hoedenplank te komen brengen om de in rekening gebrachte bedragen te crediteren. Hierop reageerde eisende partij met de mededeling dat dat niet nodig was, omdat eisende partij te kennen gaf de auto te willen kopen. Kennelijk is die koop niet doorgegaan, maar waarom dan geen gevolg is gegeven aan het aanbod van gedaagde partij om de ontbrekende onderdelen te komen brengen zal eisende partij moeten toelichten.
Kosten vervangend vervoer en brandstofkosten
2.19.
Op de factuur van 29 juni 2021 staat een bedrag van € 59,64 aan vervangend vervoer en € 10,24 aan brandstofkosten. Deze posten zijn onvoldoende toegelicht. Eisende partij dient toe te lichten wanneer en waarom gedaagde partij vervangend vervoer nodig had. Daarnaast dient eisende partij toe te lichten hoe zij aan het bedrag van € 59,64 komt, temeer nu vervangend vervoer blijkens de overeenkomst bij de prijs is inbegrepen, afgezien van de eerste 24 uur. Tot slot dient gedaagde partij toe te lichten waarom brandstofkosten in rekening zijn gebracht. De toelichting moet vergezeld gaan met het benoemen van de bedingen die op deze vorderingen zien of kunnen zien, met een standpunt over de (on)eerlijkheid van die bedingen.
Kosten recherche Fidron
2.20.
Eisende partij stelt in de dagvaarding dat het voertuig is ingevorderd door Fidron. De kosten daarvan heeft eisende partij doorbelast aan gedaagde partij. Eisende partij dient een nadere toelichting te geven over de vraag waarom en op grond van welk(e) beding(en) gedaagde partij dit bedrag moet betalen. Waarom was inschakeling van Fidron nodig. Eisende partij moet ook ingaan op de (on)eerlijkheid van de bedingen. Verder is het gevorderde bedrag niet onderbouwd. Eisende partij overlegt uitsluitend een door haarzelf opgemaakte factuur, maar geen factuur van Fidron ter hoogte van dit bedrag. Ook is geen rapportage van Fidron overgelegd. Eisende partij dient haar vordering op dit punt nader toe te lichten en te onderbouwen.
2.21.
De zaak wordt verwezen naar de rol voor akte uitlating en overlegging stukken door eisende partij over het bepaalde in overwegingen 2.8, 2.9, 2.11, 2.15, 2.16, 2.17, 2.18, 2.19 en 2.20.
2.22.
Eisende partij dient de akte tenminste twee weken voor de hierna te bepalen rolzitting ook aan gedaagde partij te sturen, met de mededeling dat gedaagde partij op die rolzitting daarop mag reageren dan wel uitstel kan vragen en hoe en wanneer gedaagde partij uiterlijk moet reageren. Eisende partij wordt in dat kader verzocht om naast de akte ook de mededeling/brief aan gedaagde partij in het geding te brengen. Wanneer niet kan worden vastgesteld dat de akte tijdig en/of met de juiste mededeling aan gedaagde partij is toegestuurd, wordt deze in beginsel buiten beschouwing gelaten.
2.23.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
verwijst de zaak naar de rol van
dinsdag 29 april 2025 om 10.00 uurvoor akte uitlating eisende partij over het bepaalde in overwegingen 2.8, 2.9, 2.11, 2.15, 2.16, 2.17, 2.18, 2.19 en 2.20,
3.2.
bepaalt dat eisende partij de akte aan gedaagde partij moet toesturen, overeenkomstig het bepaalde in overweging 2.22,
3.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. van Berkum en in het openbaar uitgesproken op 1 april 2025.
991