Uitspraak
Rechtbank amsterdam
1.De procedure
- [naam 1] ,
- [naam 2] ,
- [naam 3] ,
- [naam 4] ,
- mrs. R.G.A. Elkerbout-Kok, P. van der Veen, F.J.M. Hengst, advocaten te Amsterdam, namens [verzoeker] ,
- mrs. V.R. Vroom en A.J. Dunki Jacobs, advocaten te Amsterdam, namens het bestuur van [verzoeker] ,
- [naam 5] , [naam 6] , vertegenwoordigers van de [verzoeker] groep,
- A. Burrough, tolk,
- mrs. A.J.C.M. Meijs, C.M.A. Knoben, N.B. Pannevis en D.M. van de Loo, advocaten te Amsterdam,
- mrs. E. Mattar, G. Barros, H. Rodrigues en R. Santos, advocaten te Brazilië,
- mr. [naam 7] , observator,
- mrs. C.R. Zijderveld en M.P.A. van Oijen, kantoorgenoten van de observator,
- mrs. P.O.B. Reis, I. Picot en R.Garcia, advocaten te Brazilië.
2.Kennisgeving / Zienswijze van de observator
standstillligt dan ook niet in de lijn der verwachting, ook gezien het feit dat deze WHOA procedure al geruime tijd “onderweg” is.
3.Zienswijze van (het bestuur van) [verzoeker]
standstill, op grond waarvan de Ad Hoc Groep die aanvraag kan intrekken of opschorten, dan kan op termijn alsnog een spiegelakkoord onder de WHOA worden aangeboden op basis van het uiteindelijke akkoord onder de RJ.
4.Zienswijzen van de Ad Hoc Groep en de Trustee
5.De beoordeling
standstilltussen [verzoeker] en de Ad Hoc Groep nodig zijn om het WHOA-akkoord nog een kans te geven. Enig zicht daarop ontbreekt echter. [verzoeker] heeft nog aangevoerd dat in de Braziliaanse RJ-procedure op 10 februari 2025 een conceptakkoord is ingediend, op basis waarvan het de bedoeling is in de onderhavige WHOA-procedure een spiegelakkoord aan te bieden. Dit zogenoemde RJ plan betreft een eerste voorstel en tevens een uitnodiging tot het doen van een tegenvoorstel en verdere onderhandeling. De Ad Hoc Groep heeft echter te kennen gegeven niet akkoord te zullen gaan met het RJ plan en zij is niet voornemens een tegenvoorstel te doen. Ook ter zitting is gebleken dat de door partijen ingenomen standpunten en posities mijlenver uit elkaar liggen. Dit wordt ook onderschreven door de observator. Ook de observator ziet geen andere conclusie dan dat het [verzoeker] niet zal lukken een WHOA-akkoord tot stand te brengen. De rechtbank is, met de observator, van oordeel dat, onder deze omstandigheden en gelet op de al door de observator verrichte inspanningen en het tot nu toe behaalde resultaat, er geen rol voor de observator meer is weggelegd. Gelet op één en ander zal de rechtbank de aanstelling van de observator intrekken en zijn salaris vaststellen.