ECLI:NL:RBAMS:2025:2169

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 april 2025
Publicatiedatum
3 april 2025
Zaaknummer
13/387649-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving, diefstal in vereniging en openlijke geweldpleging

Op 1 april 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 4 december 2024 in Amsterdam betrokken was bij een gewelddadig incident. De verdachte werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder poging tot medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving, diefstal in vereniging, openlijke geweldpleging en het voorhanden hebben van vuurwapens. Tijdens de zitting op 18 maart 2025 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de diefstal in vereniging en de poging tot vrijheidsberoving, maar sprak hem vrij van de zware mishandeling. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 16 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en een contactverbod als bijzondere voorwaarde. De rechtbank oordeelde dat de feiten ernstig waren, vooral gezien het gebruik van wapens en de impact op het slachtoffer, die letsel had opgelopen. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, met een schadevergoeding van € 11.152,73 voor materiële schade en € 1.750,- voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/387649-24 (Promis)
Datum uitspraak: 1 april 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte](verdachte wordt hierna aangeduid als ‘ [verdachte] ’)
,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1989,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] ,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 maart 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R. Willemsen, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. S.J.M. Jaasma, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen door mr. drs. J.L. L’Homme, advocaat te Amsterdam, namens de benadeelde partij [persoon] ( [persoon] ) naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan [verdachte] is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 4 december 2024 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
1. een poging tot medeplegen van wederechtelijke vrijheidsberoving van [persoon] ;
2. diefstal met geweld in vereniging;
3. primair het medeplegen van zware mishandeling;
subsidiair openlijke geweldpleging in vereniging met letsel tot gevolg;
4. medeplegen van het voorhanden hebben van een revolver en een pistool.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat [verdachte] vrijgesproken dient te worden van feit 3 primair, omdat niet bewezen kan worden dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel. De onder 1, 2, 3 subsidiair en 4 ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat [verdachte] vrijgesproken dient te worden van feit 1, feit 2 en feit 3 primair. Niet is gebleken dat [verdachte] het plan had om aangever te ontvoeren dan wel voorwerpen van hem te stelen. Daarnaast kan niet worden vastgesteld dat aangever zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van het dossier de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 4 december 2024 maken medeverdachte [medeverdachte 1] ( [medeverdachte 1] ) en aangever een afspraak om elkaar te ontmoeten voor de koop van een band met velg. [persoon] is in de veronderstelling dat deze band die avond wordt opgehaald in Amsterdam. De verdachten hebben de afspraak met [persoon] evenwel gemaakt om hem te confronteren met spullen die medeverdachte [medeverdachte 2] ( [medeverdachte 2] ) wel zou hebben betaald, maar niet geleverd heeft gekregen.
De vier verdachten, [medeverdachte 3] ( [medeverdachte 3] ), [verdachte] ( [verdachte] ), [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , vertrekken hierop naar Amsterdam en spreken met aangever af op de Daniël Goedkoopstraat. Aangever komt om 20:40:57 uur aan op de afgesproken plek en parkeert zijn witte Opel-bus (de Opel). Om 20:58:10 arriveren de vier verdachten in een donkerblauwe Mercedes Vito bus (de Vito). [medeverdachte 1] , de bestuurder van de Vito, parkeert de bus haaks op de Opel van aangever. Aangever stapt uit de Opel. Ook stappen [verdachte] en [medeverdachte 3] uit. Zij lopen naar achterkant van de Opel waarna aangever deze opent. [medeverdachte 3] pakt de band met velg uit de Opel en zet deze in de Vito. Ondertussen stappen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ook uit de Vito. [medeverdachte 2] opent hierop de deur van de bestuurderszijde van de Opel en betreedt deze. [medeverdachte 1] blijft bij de Vito staan. Aangever staat op dat moment nog achter de Opel met [verdachte] . Later sluiten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] daar ook bij aan. Er ontstaat een schermutseling en de vier verdachten en aangever verplaatsen zich verder naar links, op ongeveer 20 meter afstand van beide geparkeerde bussen. Vervolgens lopen twee verdachten terug naar de Opel van aangever en doorzoeken deze. Om 21:01:50 uur voegen deze twee verdachten zich weer bij de andere twee medeverdachten die nog altijd bij aangever staan. De vier verdachten omsingelen aangever nogmaals. [verdachte] grijpt aangever bij zijn keel. [medeverdachte 1] houdt aangever vast waarop [medeverdachte 3] aangever ongeveer twaalf keer slaat op het lichaam en hoofd. Om 21:02:44 uur lopen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] terug naar de Vito. [medeverdachte 1] pakt hierop een wit langwerpig voorwerp uit de Vito en overhandigt dit aan [medeverdachte 3] . [medeverdachte 3] loopt terug naar aangever, pakt hem van achteren om zijn nek vast en trekt hem achterover. [medeverdachte 3] haalt nogmaals uit naar aangever. Er ontstaat een worsteling en aangever wordt door meerdere verdachten geslagen en geduwd. Het witte voorwerp belandt op de grond. Een van de verdachten pakt dit op en slaat aangever met dit voorwerp. Verdachten duwen aangever tegen het hek. Het witte langwerpige voorwerp wordt vervolgens teruggelegd in de auto. Getuige [getuige] ( [getuige] ) ziet het incident gebeuren en filmt het. [getuige] beschrijft dat hij vier personen bovenop aangever ziet duiken en dat hij deze mannen hoort zeggen dat aangever het busje in moet. [getuige] belt de politie, die om 21:07:39 uur ter plaatse komt. Aangever loopt met behoorlijk gezichtsletsel, een gebroken neus en veel bloed, op de politie af. Ook heeft hij duct tape om zijn nek en op de enkel van zijn broek. De politie ziet in de Mercedes bus tie-wraps liggen. Er liggen ook tie-wraps en een stuk afgescheurd duct tape in het gras. Aangever verklaart bij de politie dat hij een bedrag van ongeveer € 830,-, een armband, verschillende sleutels en een velg kwijt is. Aangever zegt dat zijn armband van zijn arm is afgetrokken tijdens het incident. Bij [medeverdachte 1] wordt een bedrag van € 1.350,- aangetroffen. De armband van aangever wordt in de sok van [medeverdachte 3] aangetroffen. De sluiting van de armband is kapot. Bij [medeverdachte 2] en [verdachte] worden verschillende sleutels aangetroffen. Aangever heeft door het incident een gebroken neus opgelopen die in mei 2025 gecorrigeerd zal worden.
De politie treft bij de doorzoeking van de Vito in de middenconsole een tasje met twee vuurwapens aan. Het blijkt te gaan om een pistool en een revolver, zonder munitie. De wapens zijn onderzocht en op het pistool is op de slede en de trekker een DNA-mengprofiel aangetroffen dat matcht met het DNA van [medeverdachte 1] , met een matchkans van minder dan één op één miljard. De rechtbank leidt daaruit af dat het DNA van [medeverdachte 1] zich op de slede en de trekker van de revolver bevond.
[verdachte] heeft verklaard dat het pistool van hem is. Het andere wapen is volgens [verdachte] van [medeverdachte 3] . [verdachte] heeft ook verklaard dat [medeverdachte 1] tijdens een stop onderweg naar Amsterdam in het tasje heeft gekeken en een van de wapens heeft aangeraakt. [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben verklaard niets te weten over de aangetroffen wapens.
4.3.2.
Vrijspraak van het onder 3 primair, ten laste gelegde
De rechtbank acht niet bewezen wat onder 3 primair is ten laste gelegd. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel bij aangever. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4.3.3.
Het oordeel over het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een diefstal in vereniging. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Uit de verklaring van aangever volgt dat bij hem verschillende voorwerpen zijn ontvreemd. Zo is zijn armband van zijn arm afgetrokken, mist hij geld en sleutels en is zijn band met velg uit zijn bus weggepakt. [verdachte] heeft zelf verklaard dat hij de autosleutels van aangever heeft afgepakt. De sleutel is door de agent ter plaatse ook uit de zak van verdachte gehaald en dit bleek de sleutel van de Opel van aangever te zijn. De rechtbank is van oordeel dat [verdachte] door het afpakken en in zijn zak stoppen van de sleutel als heer en meester over het goed heeft willen beschikken. De rechtbank acht bewezen dat [verdachte] het goed zich wederechtelijk wilde toe-eigenen en dat sprake is van diefstal.
De gestolen armband, geld en sleutels zijn bij de verschillende verdachten aangetroffen. Verder heeft [verdachte] de band met velg in de Vito gelegd. Om die reden acht de rechtbank bewezen dat [verdachte] de diefstal tezamen en in vereniging met de medeverdachten heeft gepleegd en dat daarbij sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking die in de kern heeft bestaan uit een gezamenlijke uitvoering.
De rechtbank kan niet vaststellen dat verdachten geweld hebben toegepast om de diefstal gemakkelijk te maken of het bezit van het gestolene te verzekeren. Hierom is geen sprake van diefstal met geweld. De rechtbank spreekt [verdachte] daarvan partieel vrij.
4.3.4.
Het oordeel over het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat bewezen kan worden dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot opzettelijke wederrechtelijke vrijheidsberoving. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat uit feiten en omstandigheden zoals uiteengezet onder 4.3.1. volgt dat verdachten het voornemen hadden om aangever te ontvoeren. Zo zijn de verdachten met zijn vieren naar Amsterdam vertrokken omdat zij van mening waren dat zij recht hadden op terugbetaling van een bedrag van aangever na een eerdere Marktplaats-deal. Verdachten hebben zich door het meebrengen van wapens, duct tape en tie-wraps voorbereid op alles wat zij daar zouden kunnen tegenkomen. Zij hebben er dus rekening mee gehouden dat aangever zou worden bedreigd en/of dat geweld tegen hem zou worden gebruikt. Dat het plan niet geheel specifiek uitgedacht en onderling besproken was, doet hier niet aan af.
Voor opzettelijke vrijheidsberoving is voldoende dat sprake is van een situatie waarin de daders fysiek een overwicht op het slachtoffer hebben en dat er gelegenheid is om het slachtoffer te overmeesteren en mee te nemen.
De verdachten hebben bij aankomst op het parkeerterrein hun Vito voor de Opel van aangever geparkeerd waardoor de Opel van aangever werd geblokkeerd. Op de beelden is te zien dat [medeverdachte 3] een wit langwerpig voorwerp, afkomstig uit de Vito, van een medeverdachte heeft aangepakt. Gelet op het aantreffen van tie-wraps op de plek van de schermutseling stelt de rechtbank vast dat dit witte voorwerp tie-wraps waren. Daarnaast blijkt uit de verklaring van aangever dat zijn enkels aan elkaar zijn vastgebonden en dat duct tape op zijn mond is geplakt, terwijl door de verdachten is gezegd: “
Duct tape, duct tape, we gaan hem meenemen”. Aangever heeft zich aan het hek moeten vastklampen om te voorkomen dat de verdachten hem in het busje zouden zetten. De verklaring van aangever wordt gesteund door de verklaringen van de verbalisanten ter plaatse. Zij treffen aangever aan met duct tape om zijn enkel en om zijn nek. De verklaring van [getuige] ondersteunt ook wat aangever heeft verklaard. [getuige] verklaart dat de vier verdachten aangever in het busje probeerden te krijgen door aan zijn lichaam te sleuren en dat hij de verdachten tegen aangever hoorde zeggen dat hij het busje in moest. De rechtbank leidt uit dit alles af dat verdachten de enkels van aangever wilden vast tapen zodat hij niet kon wegrennen en met tape op diens mond wilden voorkomen dat aangever om hulp zou kunnen roepen. Verdachten wilden niet dat aangever kon ontsnappen en wilden aangever in de Vito krijgen. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat een begin van uitvoering gemaakt is van de wederrechtelijke vrijheidsberoving. Uit al het voorgaande volgt ook dat de vier verdachten nauw en bewust hebben samengewerkt bij de poging tot wederrechtelijke vrijheidsberoving.
Gelet hierop acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] schuldig is aan een poging om opzettelijk en in vereniging met anderen aangever wederrechtelijk van zijn vrijheid te beroven.
4.3.5.
Het oordeel over het onder 3, subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de feiten en omstandigheden zoals uiteengezet onder 4.3.1. bewezen is dat [verdachte] zich samen en in vereniging met anderen heeft schuldig gemaakt aan openlijk geweld tegen aangever. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Nadat medeverdachte [medeverdachte 3] de band met velg uit de Opel van aangever heeft gepakt en in de Vito heeft gezet, omsingelen de vier verdachten aangever. Verdachte grijpt vervolgens aangever bij zijn keel. Medeverdachte [medeverdachte 1] houdt aangever vast waarna [medeverdachte 3] hem ongeveer twaalf keer slaat op het lichaam en hoofd. Vervolgens lopen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] richting de bus. [medeverdachte 3] krijgt een wit langwerpig voorwerp van [medeverdachte 1] en loopt terug naar de medeverdachten. [medeverdachte 3] pakt aangever van achteren om zijn nek vast, trekt hem achterover en haalt nogmaals uit. De rechtbank leidt uit de verklaring van [getuige] af dat verdachte aangever ook heeft geslagen.
De rechtbank stelt vast dat [verdachte] door te handelen als hij heeft gedaan, opzet heeft gehad op de ten laste gelegde geweldshandelingen en daaraan een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd.
Aangever heeft verklaard dat hij met gebalde vuisten is geslagen, geschopt en knietjes heeft gekregen. Blijkens de letselverklaring van 9 december 2024 heeft aangever meerdere kleine botbreuken in zijn neus overgehouden aan het voorval. Hij ervaart hoofdpijn, duizeligheid en pijn over het hele lichaam. Daarnaast ziet hij dubbel en heeft hij last van zijn hand en knie.
Op grond van deze verklaring van aangever in combinatie met de beschrijving van de camerabeelden en de letselverklaring stelt de rechtbank vast dat aangever meerdere keren geslagen is en dat hij hieraan een gebroken neus en pijn heeft overgehouden. De rechtbank acht hiermee bewezen dat het door [verdachte] gepleegde geweld lichamelijk letsel tot gevolg heeft gehad.
4.3.6.
Het oordeel over het onder 4 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het voorhanden hebben van twee vuurwapens gelet op de bekennende verklaring van verdachte, mede over de revolver die aan een medeverdachte toebehoorde, het aantreffen van de vuurwapens in de middenconsole van de Mercedes Vito en het DNA van medeverdachte [medeverdachte 1] dat op het pistool is aangetroffen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat [verdachte]
1.
op 4 december 2024 te Amsterdam, op of aan de openbare weg, te weten de Daniël Goedkoopstraat, tezamen en in vereniging met anderen,
- een band en een velg en
- een gouden armband en
- een geldbedrag van (ongeveer) 830 euro en
- sleutels,
die aan [persoon] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
op 4 december 2024 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om opzettelijk [persoon] wederrechtelijk van de vrijheid te beroven,
- voornoemde [persoon] heeft vastgepakt en
- de woorden “Duct tape, duct tape, we gaan hem meenemen”, heeft gezegd, en
- duct tape op de mond en het hoofd en rondom de enkels van voornoemde [persoon] heeft geplakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
op 4 december 2024 te Amsterdam, openlijk, te weten aan de Daniël Goedkoopstraat, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [persoon] , door
- voornoemde [persoon] om de nek te grijpen en
- voornoemde [persoon] te duwen en
- tegen het hoofd en het gezicht en het lichaam van voornoemde [persoon] te slaan en te schoppen en
- met een langwerpig voorwerp tegen het lichaam van voornoemde [persoon] te slaan,
terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten een neusfractuur, voor voornoemde [persoon] ten gevolge heeft gehad;
4.
op 4 december 2024 te Amsterdam, tezamen en in vereniging, wapens van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten
- een revolver, van het merk Zastava, model M83/91, kaliber .357 Magnum, zijnde een vuurwapen in de vorm van een revolver en
- een pistool, van het merk Fabrique Nationale (FN), model 1910, kaliber 7.65mm Browning (synoniem .32 AGP), zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool,
voorhanden heeft gehad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. [verdachte] is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat [verdachte] voor de door haar onder 1, 2, 3 subsidiair en 4 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Zij heeft daarnaast gevorderd om [verdachte] een vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, inhoudende contactverbod met aangever.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft benadrukt dat geen recidiverisico door de reclassering wordt gesignaleerd en dat [verdachte] geen hulpvragen heeft. Daarnaast heeft de raadsman verzocht rekening te houden met het feit dat de vuurwapens zonder bijbehorende munitie zijn aangetroffen.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van [verdachte] , zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
8.3.1.
Ernst van de feiten
[verdachte] heeft zich schuldig gemaakt aan een viertal strafbare feiten op 4 december 2024. Zo heeft hij samen met de medeverdachten een diefstal, een poging tot wederrechtelijke vrijheidsberoving (ontvoering) en een openlijke geweldpleging gepleegd. Verdachten hebben na een (mislukte) Marktplaats-deal het recht in eigen handen willen nemen en zijn willens en wetens met vuurwapens, tie-wraps en duct tape naar Amsterdam vertrokken om bij aangever verhaal te halen. Dit is niet alleen een zeer beangstigende ervaring voor aangever geweest maar hierdoor is bij hem ook letsel en schade aan zijn eigendommen ontstaan. Dat het niet tot een daadwerkelijke ontvoering is gekomen, is in de eerste plaats te danken aan ingrijpen van de politie na het ontvangen van de 112-melding van een buurtbewoner. Ontvoering, zeker in combinatie met geweld, is een feit dat grote en langdurige impact heeft op slachtoffers. De rechtbank rekent dit [verdachte] zeer aan. Na het incident heeft de politie ook nog twee vuurwapens aangetroffen in de bus van verdachten. Het voorhanden hebben van (ongeladen) vuurwapens in een voertuig terwijl de verdachten een afspraak hebben met een persoon bij wie zij verhaal willen halen op de openbare weg, vooronderstelt ook het mogelijke dreigen met deze wapens, wat een nog beangstigender ervaring voor het slachtoffer zou betekenen. Gelukkig lijkt het erop dat deze vuurwapens de auto tijdens het incident hebben verlaten. De rechtbank zal deze omstandigheid in strafmatigende zin meewegen.
8.3.2.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 30 januari 2025. Hieruit blijkt dat verdachte in 2013 eerder wegens een openlijke geweldpleging is veroordeeld. Vanwege het tijdsverloop beschouwt de rechtbank verdachte evenwel als
first offender. Uit het reclasseringsrapport van 27 februari 2025 betreffende verdachte komt naar voren dat geen sprake is van een delictpatroon. Door detentie is verdachte zijn woning kwijtgeraakt. De reclassering ziet echter dat verdachte in staat is om zijn leven opnieuw in te richten. Verdachte heeft op de zitting verklaard geen bezwaar te hebben tegen een contactverbod met het slachtoffer.
8.3.3.
Straf
De hiervoor genoemde omstandigheden geven aanleiding om bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. De rechtbank is van oordeel dat deze feiten in beginsel hoge onvoorwaardelijke gevangenisstraffen rechtvaardigen, maar zal gelet op de hierboven genoemde omstandigheden een deels voorwaardelijke straf opleggen. De rechtbank legt een gevangenisstraf op voor de duur van 16 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank verbindt hieraan het contactverbod met het slachtoffer als bijzondere voorwaarde.

9.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
  • 1 STK Revolver (goednr. G6590862);
  • 1 STK Wapen (goednr. G6590863);
  • 1 STK Tape (goednr. G6591210);
  • 1 STK Tape (goednr. G6591211);
  • 1 STK Tape (goednr. G6591207);
  • 24 STK Kabel (goednr. G6591208).
9.1.
Verbeurdverklaring
De drie stuks tape en kabelbinders behoren aan verdachte toe. Nu met behulp van het tape en de kabelbinders het onder 2 bewezen geachte is begaan, worden deze voorwerpen verbeurdverklaard.
9.2.
Onttrekking aan het verkeer
Nu met betrekking tot de revolver en het wapen het onder 4 bewezen geachte is begaan en het van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.

10.De vordering van de benadeelde partij

De benadeelde partij [persoon] vordert € 14.152,73 aan vergoeding van materiële schade en € 5.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 december 2024.
De vordering is ter zitting door de advocaat van de benadeelde partij nader toegelicht. Hij heeft de medische kosten voor de neuscorrectie met een e-mail van de KNO-arts, een afspraakbevestiging en een factuur onderbouwd. Deze kosten worden voor de benadeelde partij niet door de zorgverzekeraar vergoed. Daarnaast heeft hij ook de kosten voor de taxirit met een bon onderbouwd. De toekomstige, niet nader gespecificeerde “medische kosten” moeten niet-ontvankelijk worden verklaard omdat deze schade op dit moment niet nader kan worden onderbouwd. De immateriële schadevergoeding komt voor toewijzing in aanmerking gelet op het trauma dat gepaard gaat met grote angst, het slecht slapen en de gebroken neus dat voor de benadeelde partij een zeer grote impact heeft gehad en nog altijd heeft.
10.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering dient hoofdelijk te worden toegewezen.
10.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de materiële schade vergoed dient te worden, maar dat de toekomstige medische kosten niet voor toewijzing in aanmerking komen. Daarnaast is sprake van eigen schuld bij [persoon] , daar dient rekening mee gehouden te worden. Ten aanzien van de immateriële schadevergoeding moet volgens de Hoge Raad een deskundigenrapport aan het verzoek ten grondslag liggen welke in deze zaak ontbreekt.
10.3.
Het oordeel van de rechtbank
10.3.1.
De materiële schadevergoeding
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1, 2 en 3 subsidiair bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering ten aanzien van de reparatiekosten van de armband, de Canada Goose-jas, Louboutin schoenen en de kosten voor de neusoperatie voldoende is onderbouwd en komen vast te staan. De kosten voor de armband zijn onderbouwd met een factuur voor de reparatie. De rechtbank acht voldoende duidelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden aan zijn jas en schoenen. Daarnaast is voor het toekennen van de medische kosten voor de neusoperatie voldoende dat de schade rechtstreeks is veroorzaakt door het feit en dat de schade nog niet is vergoed. De eventuele mogelijkheid dat de benadeelde partij ook – in plaats van de onderhavige schadevergoeding – vergoeding door de zorgverzekeraar zou kunnen vragen maakt dat niet anders. De rechtbank zal deze posten, net als de reiskosten en de kosten voor het eigen risico, toewijzen. De rechtbank zal de benadeelde partij met betrekking tot de toekomstige medische kosten niet-ontvankelijk verklaren.
Al met al zal de rechtbank de vordering tot vergoeding van materiële schade toewijzen tot een bedrag van in totaal € 11.152,73, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 4 december 2024.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
10.3.2.
De immateriële schadevergoeding
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 3 subsidiair bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Van eigen schuld is geen sprake omdat niet is gebleken dat aangever aandeel heeft gehad in de escalatie die heeft geresulteerd in een openlijke geweldpleging jegens hem. De gestelde oplichting (wat daar ook van zij) levert geen eigen schuld op aan de schade. De benadeelde partij heeft lichamelijk letsel opgelopen en heeft een zeer beangstigende situatie moeten ervaren. De rechtbank weegt bij de vaststelling van de hoogte van de immateriële schadevergoeding mee dat het enkel bij een poging is gebleven en dat het incident – gelukkig – van korte duur is geweest. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 1.750,-.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [persoon] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht hoofdelijk aan verdachte opgelegd.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b, 36c, 36f, 45, 47, 57, 141, 282, 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 3 primair, ten laste gelegde niet bewezen en spreekt [verdachte] daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat [verdachte] het onder 1, 2, 3 subsidiar en 4 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan [verdachte] meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
diefstal door twee of meer verenigde personen.
Ten aanzien van feit 2:
medeplegen van een poging tot opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven.
Ten aanzien van feit 3, subsidiair:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door de schuldige gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
Ten aanzien van feit 4:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt [verdachte] tot een gevangenisstraf voor de duur van
16 (zestien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
8 (acht) maanden, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarde:
Contactverbod
Veroordeelde mag gedurende de proeftijd 2 (twee) jaren op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [persoon] , geboren op [geboortedag 2] 1982, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Voorwaarde daarbij is dat de veroordeelde gedurende de proeftijd ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
Verklaart verbeurd:
  • 1 STK Tape (goednr. G6591210);
  • 1 STK Tape (goednr. G6591211);
  • 1 STK Tape (goednr. G6591207);
  • 24 STK Kabel (goednr. G6591208).
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
  • 1 STK Revolver (goednr. G6590862);
  • 1 STK Wapen (goednr. G6590863).
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon] toe tot een bedrag van € 11.152,73 (elfduizend honderdtweeënvijftig euro en drieënzeventig cent) aan vergoeding van materiële schade en € 1.750,- (duizend zevenhonderdvijftig euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 4 december 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon] aan de staat € 12.902,73 (twaalfduizend negenhonderdtwee euro en drieënzeventig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 4 december 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 99 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte of een ander dan wel anderen aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.A. Brunner, voorzitter,
mrs. H.H.J. Zevenhuijzen en D.A. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. van den Berg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 april 2025.
[...]
[...]
[...]
[...]