ECLI:NL:RBAMS:2025:2154

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 april 2025
Publicatiedatum
2 april 2025
Zaaknummer
13/190310-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting van een 20-jarige vrouw door twee mannen in Amsterdam en Diemen

Op 3 april 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen twee mannen van 26 en 27 jaar, die op 1 oktober 2023 een 20-jarige vrouw in Amsterdam en Diemen hebben verkracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachten de vrouw in een auto hebben ingesloten en onder dwang seksuele handelingen hebben verricht. De vrouw had in de veronderstelling dat zij een taxi benaderde, maar werd door de verdachten misleid. Tijdens de zitting op 20 maart 2025 heeft de officier van justitie, mr. R. Leuven, de vordering tot straf geuit, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster als betrouwbaar aangemerkt, ondersteund door ander bewijs, waaronder medische rapporten en getuigenverklaringen van haar zussen. De verdachten hebben wisselende verklaringen afgelegd, wat de rechtbank als ongeloofwaardig heeft beoordeeld. Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachten veroordeeld tot 36 maanden gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest, en een contactverbod van vijf jaar met de benadeelde partij. Tevens is er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij van € 17.261,19 voor materiële schade en € 10.000,- voor immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/190310-24
Datum uitspraak: 3 april 2025
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 maart 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R. Leuven, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.J. van den Hoonaard, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] en van hetgeen zij en haar raadsvrouw, mr. H.A.F.C. Tack, op de zitting naar voren hebben gebracht.
De zaak is gelijktijdig behandeld met de zaak tegen medeverdachte [medeverdachte] .

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is - kort gezegd - tenlastegelegd dat hij zich op 1 oktober 2023 te Amsterdam en/of Diemen samen met een ander heeft schuldig gemaakt aan verkrachting van [benadeelde partij] .
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in de
bijlageen geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
3. Voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde feit kan worden bewezen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verklaringen van [benadeelde partij] (hierna: aangeefster) betrouwbaar zijn en steun vinden in de overige bewijsmiddelen. De verklaring van verdachte dat de seks vrijwillig zou zijn geweest, is niet alleen ongeloofwaardig maar daarnaast blijkt uit de tapgesprekken dat hij en de medeverdachte hun verklaringen voorafgaand aan de verhoren bij de politie hebben afgestemd en een andere voorstelling van zaken hebben gegeven dan wat er daadwerkelijk is gebeurd. Er is sprake van dwang omdat aangeefster in een rijdende auto zat waar zij niet uit kon en op een later moment, toen de auto stilstond, hebben verdachte en de medeverdachte haar ingesloten. Daarnaast is er geweld gebruikt door haar hoofd naar beneden te duwen en haar benen uit elkaar te trekken. Verdachte en de medeverdachte hebben naar de uiterlijke verschijningsvorm nauw en bewust samengewerkt, waardoor medeplegen van verkrachting kan worden bewezen.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde feit. De verklaring van aangeefster is onvoldoende betrouwbaar om als bewijs te worden gebruikt, omdat zij onder invloed was van alcohol, wisselend heeft verklaard en achteraf zaken voor zichzelf heeft ingevuld. Daarnaast vindt de verklaring van aangeefster, dat zij door verdachte met een vinger is gepenetreerd, geen steun in ander bewijsmateriaal. Ten aanzien van de seksuele handelingen waarvan verdachte heeft bekend dat die wel hebben plaatsgevonden, geldt dat het dossier geen ondersteuning biedt voor het feit dat dit onder dwang (van geweld of een andere feitelijkheid) is gebeurd. Hier zijn zelfs contra-indicaties voor te vinden. Voor wat betreft de tapgesprekken geldt dat verdachte en de medeverdachte hebben besproken wat er daadwerkelijk is gebeurd en niet dat zij hun verklaringen aan het afstemmen waren. Er is geen sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte. Hij heeft de medeverdachte niet gevraagd om achterin te komen zitten en heeft zich ook niet beziggehouden met wat er tussen aangeefster en de medeverdachte plaatsvond.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beoordeling van het bewijs staat voorop dat zedenzaken zich doorgaans kenmerken door het gegeven dat alleen het slachtoffer en de vermeende dader aanwezig waren bij de tenlastegelegde seksuele handelingen. Bij een ontkennende verdachte brengt dit in veel gevallen mee dat slechts de verklaring van het slachtoffer als wettig bewijsmiddel kan dienen. Op grond van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan door de rechtbank niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Voor een bewezenverklaring dient dan ook sprake te zijn van steunbewijs, afkomstig van een andere bron dan het slachtoffer. Niet is vereist dat dit aanvullende bewijs betrekking heeft op de tenlastegelegde gedragingen.
De betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster en steunbewijs
Aangeefster heeft - samengevat - verklaard dat zij na een avondje stappen met vriendinnen in de vroege ochtend van 1 oktober 2023 vanaf het Damrak in Amsterdam een Uber wilde nemen naar huis, maar dat die rit werd geannuleerd. De rechtbank stelt vast dat in het dossier een screenshot is gevoegd van een geannuleerde rit. Aangeefster heeft verder verklaard dat zij vervolgens op zoek ging naar een andere taxi en dat zij bij de Bijenkorf waar normaal veel taxi’s staan een geparkeerde auto zag staan. Aangeefster vroeg aan de inzittende of deze haar naar huis kon brengen in de veronderstelling dat hij een taxichauffeur was. Toen zij eenmaal in de auto zat, zag ze dat er twee mannen voor in de auto zaten. De bestuurder van de auto
(de rechtbank begrijpt: verdachte)stapte uit en kwam naast haar zitten. De bijrijder
(de rechtbank begrijpt: de medeverdachte)ging op de bestuurdersstoel zitten en ging rijden. Zij spraken in het Arabisch met elkaar. Terwijl de auto aan het rijden was, probeerde verdachte aangeefster te zoenen. Ze hield haar mond dicht, maar hij kwam wel met zijn tong in haar mond. Vervolgens haalde verdachte zijn penis uit zijn broek en, terwijl zijn hand in haar nek lag, vroeg hij of zij hem daar een kus kon geven. Aangeefster schudde nee met haar hoofd. Verdachte duwde hierop haar hoofd richting zijn penis. Zij trok in eerste instantie haar hoofd op tijd weg, maar de tweede keer lukte dit niet waardoor de penis van verdachte in haar mond kwam. Hij duwde met zijn hand in haar nek haar hoofd elke keer naar beneden waardoor het hoofd van aangeefster op en neer ging met zijn penis in haar mond. Inmiddels was de auto in de buurt van de woning van aangeefster in [plaats] aangekomen. De medeverdachte parkeerde twee straten verderop en kwam ook achterin de auto zitten, waardoor aangeefster tussen beide mannen inzat. Verdachte wilde wederom gepijpt worden. Ze stribbelde tegen, maar hij zette veel druk op haar nek. Vervolgens deed verdachte haar topje omhoog en de medeverdachte haalde haar borsten uit de BH. De medeverdachte ging aan haar borsten zitten. Eerst met zijn handen en daarna met zijn mond. Hij nam haar tepels in haar mond en trok eraan. Dit deed pijn. Hierna deed de medeverdachte haar broek en onderbroek omlaag. Aangeefster zei ‘nee’ en zei dat ze zich niet had geschoren. Ze hoopte dat ze zouden stoppen, maar ze gingen gewoon door. Verdachte begon haar te vingeren. De medeverdachte hield haar bij haar dijen vast en begon haar ook te vingeren. Dit deed veel pijn. Hij hield haar stevig vast bij haar dijen en beet erin, waardoor zij hier blauwe plekken aan over heeft gehouden. De medeverdachte deed zijn broek naar beneden en begon tegen haar aan te rijden. Zijn penis kwam tegen haar vagina. Door de pijn weet aangeefster niet zeker of hij ook met zijn penis in haar vagina is geweest. Uiteindelijk deed de medeverdachte zijn broek weer aan en ging voorin zitten. Verdachte probeerde wederom het hoofd van aangeefster richting zijn penis te krijgen. Dat lukte niet doordat ze bleef tegenstribbelen. Verdachte is zichzelf gaan aftrekken en kwam op haar klaar. De medeverdachte heeft haar een doekje gegeven waarmee ze zichzelf heeft schoongemaakt. Vervolgens zijn ze naar haar huis gereden en is ze daar afgezet.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van aangeefster als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt en neemt deze dan ook tot uitgangspunt in deze zaak. Aangeefster heeft verklaringen afgelegd tijdens het informatieve gesprek, de aangifte en het verhoor als getuige bij de rechter-commissaris. Zij heeft op alle voornoemde momenten op essentiële onderdelen steeds consistent en gedetailleerd verklaard over de seksuele handelingen die de verdachten op 1 oktober 2023 bij haar hebben verricht en de omstandigheden waaronder deze plaatsvonden. Bovendien heeft aangeefster ook een gelijkluidend verhaal verteld aan haar zussen en een vriendin. Wel ziet de rechtbank aanleiding om behoedzaam om te gaan met de verklaring van aangeefster bij de rechter-commissaris voor zover deze ziet op de seksuele handelingen, omdat uit deze verklaring volgt dat zij bepaalde onderdelen voor zichzelf is gaan invullen. Zo wist aangeefster eerst niet zeker of zij door de medeverdachte met zijn penis is gepenetreerd, maar vult zij bij de rechter-commissaris in dat dit wel zo geweest moet zijn. Deze discrepanties tasten naar het oordeel van de rechtbank echter niet de consistentie van de eerdere verklaringen van aangeefster aan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verklaringen van aangeefster als authentiek en betrouwbaar kunnen worden aangemerkt. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de verklaringen van aangeefster zoals zij die bij de politie heeft afgelegd.
Verdachte en de medeverdachte erkennen dat zij allebei seksuele handelingen met aangeefster hebben verricht, maar stellen dat dit beperkt is gebleven tot (tong)zoenen, het betasten van borsten en het door aangeefster laten aftrekken van de medeverdachte. Bovendien kwam het initiatief hiertoe van aangeefster en is alles met wederzijds goedvinden gebeurd. Ten aanzien van de verklaringen van de verdachte en de medeverdachte overweegt de rechtbank als volgt. De verdachten hebben wisselende verklaringen afgelegd. In eerste instantie heeft de medeverdachte bij de politie bekend dat hij met aangeefster heeft gezoend, haar borsten en benen heeft betast, haar geslachtsdeel heeft aangeraakt en haar heeft gevingerd. De medeverdachte heeft later bij de rechter-commissaris verklaard dat hij aangeefster niet heeft gevingerd. Hij zou alleen zijn hand op haar vagina hebben gelegd en zou niet verder zijn gegaan uit respect voor aangeefster omdat zij aangaf nog maagd te zijn. Verdachte heeft eerst verklaard dat hij aangeefster heeft gezoend, later heeft hij verklaard dat zij het initiatief nam, en dat zij hem tijdens de autorit heeft afgetrokken. Dit was tijdens het rijden. Toen de auto stilstond, heeft hij ook nog seksuele handelingen met haar verricht. Later ontkent hij dit weer. Bovendien bevinden zich in het dossier tapgesprekken tussen verdachte en de medeverdachte en/of derden. Hierin bespreken verdachte en de medeverdachte wat zij bij de politie gaan verklaren en blijkt dat zij daarmee een andere voorstelling van zaken hebben willen geven om onder een veroordeling uit te komen. De rechtbank stelt vast dat onderdelen van deze gesprekken ook daadwerkelijk terugkomen in hun verklaringen bij de politie. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van de verdachten als ongeloofwaardig terzijde dienen te worden geschoven.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van aangeefster ten aanzien van de verkrachting wordt ondersteund door de bevindingen van de huisarts. Aangeefster is op 9 oktober 2023 bij de huisarts geweest, met onder meer klachten over pijn en bloed bij het plassen. De huisarts heeft toen een urineweginfectie geconstateerd. Ook heeft de huisarts bij beide bovenbenen blauwe plekken (hematomen) gezien. Dit laatste past bij de verklaring van aangeefster dat zij door de medeverdachte met kracht bij haar dijen is vastgepakt en door hem is gebeten. Daarnaast wordt de verklaring van aangeefster ondersteund door de verklaring van [naam zus 1] , de zus van aangeefster. [naam zus 1] heeft verklaard dat zij op 1 oktober 2023 in de middag met aangeefster had afgesproken, dat zij klaagde over pijn bij het lopen en dat zij heel langzaam liep. Uiteindelijk heeft aangeefster haar verteld dat zij door twee mannen tegen haar wil is gevingerd in een auto en dat dit veel pijn deed. Ook had de persoon die in eerste instantie achterin zat, verdachte, haar geforceerd om hem te pijpen. Volgens [naam zus 1] was aangeefster nog heel erg in shock, waardoor het leek alsof ze de ernst van wat er was gebeurd nog niet volledig inzag. Op aanraden van [naam zus 1] heeft aangeefster diezelfde avond een bericht gestuurd via Instagram om de verdachten te laten weten dat zij haar respectloos hebben behandeld en dat zij daardoor letsel (pijn en blauwe plekken) heeft opgelopen. Hiervan zit een screenshot in het dossier. De ernst en impact van het incident is pas later volledig tot aangeefster doorgedrongen. Volgens [naam zus 1] was aangeefster vaak aan het huilen. Een week na het incident heeft aangeefster huilend een vriendin opgebeld en ook haar verteld dat ze is verkracht. Volgens de vriendin van aangeefster is zij sindsdien veranderd en gaat het niet meer goed met haar studie. Ongeveer een maand na de verkrachting heeft aangeefster ook haar andere zus, [naam zus 2] , huilend geïnformeerd. De rechtbank is van oordeel dat de getoonde emoties passen bij wat aangeefster heeft verklaard.
Seksueel binnendringen
De rechtbank acht niet bewezen dat aangeefster door verdachte en/of de medeverdachte met de penis is gepenetreerd. Zij heeft in eerste instantie verklaard dat zij dit niet zeker wist, en heeft hierover pas bij de rechter-commissaris voor het eerst verklaard. Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat er zowel tussen verdachte en aangeefster als tussen de medeverdachte en aangeefster seksuele handelingen hebben plaatsgevonden, waarbij de verdachten (mede) het lichaam van aangeefster seksueel zijn binnengedrongen door haar te penetreren met hun vinger(s).
Dwang
Verdachte en de medeverdachte ontkennen echter dat zij aangeefster hiertoe hebben gedwongen. Om tot een bewezenverklaring van de tenlastegelegde verkrachting te komen, moet worden vastgesteld of verdachte en/of de medeverdachte door (bedreiging met) geweld of een andere feitelijkheid aangeefster hebben gedwongen tot het ondergaan van handelingen die (mede) hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van haar lichaam. De rechtbank is van oordeel dat op basis van hetgeen aangeefster hierover heeft verklaard kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van dwang. Daartoe acht de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden redengevend. Verdachte en de medeverdachte zaten samen in de auto op het moment dat aangeefster hun benaderde in de veronderstelling dat het om een taxi ging. Toen aangeefster eenmaal in de auto zat, is verdachte naast haar achterin gaan zitten en is de medeverdachte de auto gaan besturen. Hiermee hebben zij aangeefster in een door hun opzettelijk veroorzaakte, (bedreigende) situatie gebracht waaraan aangeefster zich redelijkerwijs niet kon onttrekken. Tijdens het rijden is er bovendien geweld gebruikt door aangeefster bij haar nek vast te pakken en haar hoofd naar beneden te duwen. Op het moment dat de auto stilstond, is de medeverdachte (links) van aangeefster gaan zitten waardoor zij ingesloten zat tussen hem en verdachte (rechts) en zich eveneens niet aan de situatie kon onttrekken. Daarbij is ook geweld gebruikt door haar benen uit elkaar te duwen. Gedurende de verkrachting heeft aangeefster zowel verbaal als non-verbaal meerdere malen aangegeven dat zij het niet wilde, maar door haar in een situatie te brengen waaruit zij zich redelijkerwijs niet kon onttrekken en door (onverhoeds) geweld te gebruiken, is haar verzet doorbroken.
Opzet
De rechtbank overweegt dat het voor verdachte en de medeverdachte gelet op het gedrag en de uitlatingen van aangeefster kenbaar was dat zij geen seksueel contact met hen wilden, maar dat zij haar desondanks hiertoe hebben gedwongen. Er was geen sprake van een veilige en vrijwillige situatie. Dit maakt dat bij de verdachten het opzet aanwezig was op het door aangeefster moeten ondergaan van de seksuele handelingen tegen haar wil.
Medeplegen
Medeplegen kan bewezen worden verklaard, indien vast is komen te staan dat bij het begaan van het feit sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Op het moment dat aangeefster in de auto stapte, bleken er twee mannen in te zitten. Verdachte is achterin naast aangeefster gaan zitten en de medeverdachte bestuurde op dat moment de auto. Zij spraken met elkaar merendeels in een voor aangeefster onbekende taal. Voor een deel heeft de medeverdachte kunnen waarnemen wat er achterin gebeurde tussen verdachte en aangeefster. Vervolgens is hij ook achterin komen zitten en heeft daarna ook seksuele handelingen bij aangeefster verricht. Aangeefster zit dan tussen beide verdachten ingeklemd op het moment dat zij haar (afwisselend) vingeren. Op de momenten dat één van de verdachten niet met aangeefster bezig was maar de ander wel, hebben zij zich hiervan niet gedistantieerd en hebben zij niets gedaan om de ander ervan te weerhouden. De rechtbank is van oordeel dat naar de uiterlijke verschijningsvorm sprake is van een gezamenlijke uitvoering van de verkrachting, zodat medeplegen bewezen kan worden.
Conclusie
De rechtbank acht de verklaringen van aangeefster betrouwbaar en deze vinden naar het oordeel van de rechtbank voldoende steun in ander bewijsmateriaal. De rechtbank heeft op basis van de wettige bewijsmiddelen ook de overtuiging gekregen dat verdachte samen met de medeverdachte de tenlastegelegde verkrachting heeft begaan.
4.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
op 1 oktober 2023 te Amsterdam en Diemen, tezamen en in vereniging met een ander, door geweld of een andere feitelijkheid, [benadeelde partij] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde partij] , te weten:
- het zoenen van die [benadeelde partij] en
- het betasten en likken van de borsten en tepels van die [benadeelde partij] en
- het brengen en heen en weer bewegen van zijn penis in de mond van die [benadeelde partij] en
- het brengen en heen en weer bewegen van zijn vinger(s) in de vagina van die [benadeelde partij] en
- het zichzelf aftrekken in de nabijheid van en boven het lichaam van die [benadeelde partij] en
- het ejaculeren op het lichaam van die [benadeelde partij] ,
bestaande dat geweld of die andere feitelijkheden hierin dat verdachte en/of zijn mededader
in een auto, waarin hij die [benadeelde partij] als passagier vervoerde, op de achterbank naast die [benadeelde partij] is gaan zitten, waardoor die [benadeelde partij] werd ingesloten en het voertuig niet kon verlaten, en
op onverhoedse wijze
- het hoofd/de nek van die [benadeelde partij] heeft vastgepakt en
- die [benadeelde partij] meermaals stevig bij haar nek heeft vastgepakt en het hoofd van die [benadeelde partij] naar beneden heeft geduwd/getrokken en die [benadeelde partij] heeft gedwongen om zijn penis in haar mond te nemen en terwijl die penis in haar mond zat het hoofd van die [benadeelde partij] meermalen op en neer heeft bewogen en
- de benen van die [benadeelde partij] opzij/uit elkaar heeft getrokken en de broek en onderbroek van die [benadeelde partij] naar beneden heeft getrokken.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van het feit en van verdachte

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar en verdachte is hiervoor strafbaar.

7.Motivering van de straf en maatregel

7.1.
Strafeis van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van voorarrest, zal worden opgelegd.
7.2.
Strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de eis van de officier van justitie dient te worden gematigd. Verdachte is jong, heeft geen noemenswaardige feiten op zijn strafblad staan en heeft sinds zijn schorsing zijn leven weer opgepakt.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
7.3.1.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich samen met de medeverdachte, een vriend, schuldig gemaakt aan verkrachting van het destijds 20-jarige slachtoffer. Terwijl het slachtoffer in de veronderstelling was dat zij een taxi had benaderd en had gevraagd of zij naar huis kon worden gebracht, hebben verdachte en de medeverdachte hier op grove wijze misbruik van gemaakt. Zij hebben haar vervolgens ingesloten in de auto en tegen haar wil seksuele handelingen verricht, waaronder het binnendringen van haar lichaam. Verdachte heeft daarbij kennelijk alleen aan zichzelf en zijn eigen lustgevoelens gedacht. Hij heeft geen enkel respect getoond voor het (seksuele) zelfbeschikkingsrecht van het slachtoffer. Door zijn handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer. Slachtoffers van dergelijke delicten ondervinden, naar de ervaring leert, hiervan veelal nog lang de psychische nadelige gevolgen. Uit de ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring en uit (de toelichting op) de verzochte schadevergoeding blijkt ook hoe ingrijpend de gevolgen voor het slachtoffer zijn geweest en tot op de dag van vandaag nog steeds zijn. Zo heeft het slachtoffer onder meer beschreven dat zij veel last heeft gehad van herbelevingen en heel bang is geworden in bepaalde situaties, en vooral voor mannen. Ook is haar zelfbeeld heel laag geworden en heeft zij studievertraging opgelopen. Een dergelijk strafbaar feit leidt daarbij ook in de maatschappij tot gevoelens van angst en onveiligheid. Door de ontkennende houding van verdachte gaat hij ook nadien iedere verantwoordelijkheid voor zijn daden uit de weg. Dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
7.3.2.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 26 september 2024, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 11 november 2024, opgemaakt door S. Boiten, reclasseringswerker. Hieruit blijkt - zakelijk weergegeven - dat verdachte in 2014 vanuit Syrië naar Nederland is gekomen. Hij woont bij zijn moeder, heeft een MBO-opleiding niveau 1 afgerond en was voor zijn preventieve hechtenis directeur bij een bakkerij. Eventueel verlies van werk en inkomen zou het risico op recidive verhogen. De reclassering heeft daarnaast zorgen over de financiële situatie van verdachte. Hij heeft hoge lasten, onder meer vanwege schulden en betalingen in verband met een (dure) leaseauto, en er worden vraagtekens gezet bij de keuzes die verdachte maakt in het omgaan met zijn geld. Verder zijn er zorgen op het gebied van relaties en seksualiteit. Verdachte wordt beschuldigd van een zedenfeit en de politie omschrijft verdachte situaties rondom verdachte in het kader van (dwingende) contacten met meisjes/vrouwen, hetgeen hij ontkent. De risico’s op recidive en letsel kunnen niet worden ingeschat. Onderzoek naar zijn psychosociaal functioneren is daarom geïndiceerd. Bij een veroordeling kan een delictscenario worden opgesteld binnen een ambulante behandeling. De reclassering adviseert bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf met daarbij de volgende bijzondere voorwaarden: meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, contactverbod en een locatieverbod (zonder elektronische monitoring).
7.3.3.
Straf en maatregel
De ernst van het feit en de gevolgen daarvan voor aangeefster vragen vanuit het oogpunt van vergelding en normbevestiging om de oplegging van een forse gevangenisstraf. Bij het bepalen van de hoogte van de straf neemt de rechtbank het oriëntatiepunt dat rechtbanken hebben vastgesteld in het geval van verkrachting met geweld, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, als uitgangspunt. De rechtbank ziet in de persoon van verdachte geen reden om hiervan af te wijken. Ook ziet de rechtbank op grond van het advies van de reclassering onvoldoende aanleiding om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen en daarbij bijzondere voorwaarden te stellen. In het kader van detentiefasering kan opnieuw onderzoek worden gedaan naar de noodzakelijkheid en wenselijkheid van de inzet van interventies. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden is.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Vrijheidsbeperkende maatregel en dadelijke uitvoerbaarheid (artikel 38v Sr)
Daarnaast ziet de rechtbank ter beveiliging van [benadeelde partij] aanleiding om op grond van artikel 38v Sr een vrijheidsbeperkende maatregel aan de verdachte op te leggen voor de duur van 5 jaar, inhoudende een contactverbod met [benadeelde partij] . Voor iedere keer dat verdachte deze maatregel overtreedt, zal vervangende hechtenis worden opgelegd voor de duur van zeven dagen, met een maximum van 6 maanden. De rechtbank overweegt dat de maatregel van artikel 38v Sr dadelijk uitvoerbaar wordt verklaard, nu er - gelet op de aard en ernst van de verkrachting alsmede de omstandigheden waaronder die heeft plaatsgevonden - ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend zal gedragen jegens [benadeelde partij] .

8.Vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert € 17.261,19 aan vergoeding van materiële schade en € 10.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De materiële schade bestaat uit vier posten, te weten vergoeding voor studievertraging
(€ 15.297,92), examenkosten (€ 1.179,26), eigen risico (€ 770,-) en herstelkosten voor de kapotgescheurde top (€ 14,01).
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht om de vordering hoofdelijk toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich - gelet op de bepleite vrijspraak - primair op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Voor wat de gevorderde materiële schade bestaande uit het eigen risico heeft de raadsman subsidiair bepleit dat het eigen risico over 2025 (€ 385,-) toekomstige schade betreft en daarom dient te worden afgewezen. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de raadsman zich subsidiair op het standpunt gesteld dat het bedrag dient te worden gematigd.
8.1.
Oordeel rechtbank ten aanzien van de materiële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De vordering is tot een bedrag van € 385,- betwist. Ten aanzien van het gevorderde bedrag ter vergoeding van het eigen risico over 2025 overweegt de rechtbank als volgt. Uit de toelichting van de vordering volgt dat de benadeelde partij ten gevolge van het bewezenverklaarde in 2025 een aantal keer naar een psycholoog is geweest. Ondanks dat er nog geen jaarafrekening beschikbaar is, is de rechtbank van oordeel dat - mede gelet op de ter terechtzitting gegeven toelichting - voldoende is onderbouwd dat de benadeelde partij deze kosten reeds heeft gemaakt en dat hiermee haar eigen risico van 2025 is verbruikt. Hiermee gaat het dus niet om toekomstige kosten. Dit maakt dat de rechtbank van oordeel is dat deze post voor vergoeding in aanmerking komt.
Voor het overige is de vordering niet betwist. Ook dit deel van de vordering is voldoende onderbouwd en het gevorderde bedrag komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor. De rechtbank concludeert dat de gevorderde materiële schade van € 17.261,19 euro zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (1 oktober 2023). Daarbij geldt dat verdachte en de medeverdachte hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld.
8.2.
Oordeel rechtbank ten aanzien van de immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtsreeks immateriële schade is toegebracht. Daarom heeft de benadeelde partij, op grond van artikel 6:106, eerste lid en onder b van het Burgerlijk Wetboek, recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van deze schade. Op grond van de onderbouwing van de geleden immateriële schade en de inhoud van het door het slachtoffer ter zitting uitgeoefende spreekrecht kan de rechtbank naar objectieve maatstaven vaststellen dat sprake is van geestelijk letsel. Hieruit blijkt dat de benadeelde partij forse psychische klachten heeft, waarvoor zij reeds intensief is behandeld en nog steeds ondersteuning krijgt.
De hoogte van de immateriële vordering is ter zitting betwist. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een ernstige verkrachting waarbij het jonge slachtoffer in de veronderstelling verkeerde dat zij in een taxi stapte, maar vervolgens door twee mannen met geweld is verkracht. Op grond van de aard en ernst van het feit, de impact die het blijkens de slachtofferverklaring op de benadeelde partij heeft gehad en op dit moment nog steeds heeft en mede gezien de bedragen die in andere strafzaken zijn opgelegd, acht de rechtbank de gevorderde immateriële schadevergoeding van € 10.000,- (zegge tienduizend euro) een billijk bedrag. De rechtbank zal dit bedrag dan ook toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (1 oktober 2023). Ook hierbij geldt dat verdachte en de medeverdachte hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld.
8.3.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [benadeelde partij] wordt als extra waarborg voor betaling aan haar de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. De rechtbank verklaart verdachte hiervoor hoofdelijk aansprakelijk.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 38v, 38w, 47 en 242 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
verkrachting, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Straf
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
36 (zesendertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Maatregel
Legt aan de veroordeelde op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheidinhoudende een contactverbod door de duur van vijf jaren.
Dit contactverbod houdt in dat de veroordeelde op geen enkele wijze, direct of indirect, contact zal (laten) opnemen, zoeken of hebben met
[benadeelde partij](geboren [geboortedatum] ).
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 7 (zeven) dagen voor ieder keer dat niet aan deze maatregel wordt voldaan, met een maximum van 6 (zes) maanden.
Stelt dat toepassing van de vervangende hechtenis de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet opheft.
Beveel dat de opgelegde maatregel
dadelijk uitvoerbaaris.
Vordering tot schadevergoeding
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] toe tot een bedrag van € 17.261,19 (zegge zeventienduizend tweehonderdeenenzestig euro en negentien cent) aan vergoeding van materiële schade en € 10.000,- (zegge tienduizend) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (1 oktober 2023) tot aan de dag van voldoening.
Veroordeelt verdachte hoofdelijk met medeverdachte [medeverdachte] tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij] , aan de Staat € 27.261,19 (zegge zevenentwintigduizend tweehonderdeenenzestig euro en negentien cent te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (1 oktober 2023) tot aan de dag van voldoening, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 171 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. I. Timmermans, voorzitter,
mrs. A.M. Grüschke en P. Sloot, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.L. Köhler, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 april 2025.