ECLI:NL:RBAMS:2025:2144

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 februari 2025
Publicatiedatum
2 april 2025
Zaaknummer
71/254847-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van voorbereidingshandelingen in de handel in verdovende middelen en wapens

Op 12 februari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de handel in verdovende middelen en wapens. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte tussen 6 augustus 2015 en 3 januari 2016 betrokken was bij de handel in cocaïne, heroïne en lsd, waarbij gebruik werd gemaakt van versleutelde communicatie via Ennetcom PGP-telefoons. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het zonder erkenning verhandelen van vuurwapens en munitie van categorie III in de periode van 15 juli 2015 tot en met 20 januari 2016. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 16 maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd, die een gevangenisstraf had geëist, en heeft de verdachte schuldig bevonden aan beide feiten. De rechtbank heeft ook de bewijsvoering en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, waaronder zijn strafblad en het tijdsverloop van de zaak. De uitspraak is gedaan in een meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 71/254847-21
Datum uitspraak: 12 februari 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1968,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 januari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R. Hagemeijer, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. O.E. Maan, advocaat te Rotterdam , naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van:
voorbereidings- en/of bevorderingshandelingen met betrekking tot de handel in cocaïne, heroïne en lsd in de periode van 6 augustus 2015 tot en met 3 januari 2016 in Amsterdam en/of Rotterdam , dan wel in Nederland;
het zonder erkenning verhandelen en ter beschikking stellen van vuurwapens en munitie in de periode van 22 juni 2015 tot en met 20 januari 2016 in Almere en/of Amstelveen en/of Rotterdam , dan wel in Nederland, en dat hij van het plegen van dit feit een beroep of gewoonte heeft gemaakt.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van feit 1, met uitzondering van het onderdeel van de tenlastelegging dat ziet op het treffen van voorbereidingshandelingen met betrekking tot de handel in lsd. Ten aanzien van dit onderdeel van de tenlastelegging heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte partieel wordt vrijgesproken. De officier van justitie heeft eveneens gerekwireerd tot een bewezenverklaring van feit 2. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zonder erkenning verhandelen van vuurwapen in de uitoefening van een bedrijf en heeft hiervan een gewoonte gemaakt.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om verdachte vrij te spreken van zowel feit 1 als feit 2.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden bewezen dat verdachte de gebruiker is van het [naam 1] -account [accountnaam 1] (hierna: het [accountnaam 1] ). Dit moet dan ook leiden tot een vrijspraak van feit 1 ten aanzien van de berichten die zijn verstuurd en ontvangen met het [accountnaam 1] . Voorts heeft de verdediging zich ten aanzien van feit 1 op het standpunt gesteld dat de berichten die ten grondslag liggen aan dit ten laste gelegde feit, onvoldoende zijn om te kunnen spreken van voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 10a van de Opiumwet. Nu de berichtenwisselingen zijn terug te vinden binnen beide [naam 1] -accounts, ziet dit verweer subsidiair op het [accountnaam 1] , bij een identificatie van verdachte als de gebruiker van dit account. Het verweer ziet primair, op de berichtenwisselingen die terug te vinden zijn binnen het [naam 1] -account [accountnaam 2] (hierna: het [accountnaam 2] ). Gelet op het verweer dat verdachte niet kan worden gekoppeld aan het [accountnaam 1] moet dit eveneens leiden tot een vrijspraak van feit 2 omdat de berichten die zien op de handel in vuurwapens bijna uitsluitend gestuurd zijn met het [accountnaam 1] . Wat betreft de berichten die zijn gestuurd met het [accountnaam 2] is er geen sprake van een voltooid delict.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Verdachte is de gebruiker van de [naam 1] -accounts [accountnaam 2] en [accountnaam 1]
De gebruiker van het [accountnaam 2] heeft op 1 september 2015 aan een [naam 1] -account, dat in gebruik is bij [persoon 1] (hierna: [persoon 1] ) het bericht verstuurd dat zijn adres [adres] is. De gebruiker van [accountnaam 2] stuurt op dezelfde datum aan [persoon 1] dat hij hoopt dat zijn vriendin op tijd terug is, omdat hij de auto nodig heeft.
"Die kut van een [naam 2] ging vanochtend weg zonder wat te zeggen man".Ook blijkt uit de berichtgeving dat [accountnaam 2] een dochter heeft.
“Groet vrouwtje voor me en je dochter.”Blijkens het onderzoek van de politie komt alleen in de gemeente [plaats] het adres [adres] voor. Uit de gemeentelijke basisadministratie blijkt dat verdachte in de periode van 26 juni 2014 tot en met 26 januari 2017 hier zijn verblijfsadres heeft gehad. Uit onderzoek is verder gebleken dat op het adres [adres] te [plaats] op 1 september 2015 een vrouw stond ingeschreven met de voornaam ‘ [naam 2] ’. Zij heeft een dochter die eveneens op dat moment op dat adres stond ingeschreven, die geboren is op [geboortedatum] en wiens vader ‘ [naam 3] ’ heet. Verdachte, die de naam ‘ [naam 3] ’ heeft, heeft op 21 september 2021 bij de politie verklaard dat hij een dochter heeft die 18 jaren oud is, maar over een paar dagen 19 wordt.
Gelet op het voorgaande, oordeelt de rechtbank dat kan worden vastgesteld dat verdachte de gebruiker is geweest van het [accountnaam 2] .
Uit de bewijsmiddelen blijkt verder dat de bijnamen en contactenlijsten die te koppelen zijn aan zowel het [accountnaam 2] als het [accountnaam 1] grote overeenkomsten vertonen en dat deze accounts blijkens politieonderzoek ten tijde van de ten laste gelegde feiten actief waren binnen dezelfde criminele organisatie.
Zo is uit onderzoek naar de datasets van de verschillende [naam 1] -accounts in gebruik bij medeverdachte [medeverdachte] gebleken dat zowel de gebruiker van het [accountnaam 2] als de gebruiker van het [accountnaam 1] opgeslagen zijn onder dezelfde naam, te weten: ‘ [naam 4] ’. Ook hebben de gebruiker van het [accountnaam 2] en de gebruiker van het [accountnaam 1] allebei [naam 1] -accounts van [medeverdachte] opgeslagen onder dezelfde naam, te weten: ‘ [naam 5] ’.
Het [naam 1] -account in gebruik bij [persoon 2] (hierna: [persoon 2] ), afkomstig uit dezelfde dataset, heeft eveneens zowel het [accountnaam 1] als het [accountnaam 2] opgeslagen onder dezelfde naam: ‘ [naam 4] ’.
Verder is uit onderzoek naar de datasets gebleken dat de [naam 1] -accounts van [medeverdachte] vrijwel dagelijks meerdere malen berichten uitwisselde met de [naam 1] -accounts in gebruik bij [persoon 1] , bij wie de [naam 1] -accounts van [medeverdachte] ook waren opgeslagen. [persoon 1] heeft zowel het [accountnaam 2] als het [accountnaam 1] , binnen een periode van tien dagen, als tegencontact opgeslagen onder de bij hem in gebruik zijnde [naam 1] -accounts, onder de vrijwel gelijkluidende namen ‘ [naam 6] ’ en ‘ [naam 7] ’. Andersom hebben het [accountnaam 2] en het [accountnaam 1] ook allebei dezelfde [naam 1] -accounts in gebruik bij [persoon 1] opgeslagen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het gezien het voorgaande dan ook niet anders dan dat de gebruiker van het [accountnaam 2] en de gebruiker van het [accountnaam 1] die in eenzelfde periode actief zijn met dezelfde criminele contacten, dezelfde persoon betreffen. Dit betekent dat aangezien verdachte de gebruiker was het [accountnaam 2] , verdachte eveneens de gebruiker was van het [accountnaam 1] . Anders dan door de verdediging is betoogd, is de rechtbank dan ook van oordeel dat wel kan worden vastgesteld dat verdachte de gebruiker is van het [accountnaam 1] .
4.3.2
Bewezenverklaring feit 1
Op grond van de bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat verdachte als gebruiker van het zowel het [accountnaam 2] als het [accountnaam 1] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van voorbereidings- en bevorderingshandelingen met betrekking tot de handel in cocaïne en heroïne. Anders dan door de verdediging is betoogd, is de rechtbank van oordeel dat de gesprekken over verdovende middelen die gevoerd zijn met de voornoemde accounts gedurende de ten laste gelegde periode niet algemeen en vrijblijvend van aard zijn geweest. De gesprekken zien concreet op het treffen van voorbereiding- en bevorderingshandelingen van de handel in harddrugs. Zo is in de gesprekken tussen verdachte en de verschillende tegenaccounts contact onderhouden omtrent informatie over de prijs en leveringen van verschillende soorten (blokken) bruin (heroïne) en (blokken) wit (cocaïne), de beschikbaarheid van deze harddrugs en mogelijke afnemers en verkopers in zowel binnen- als buitenland. Dergelijk handelen valt naar het oordeel van de rechtbank onder de strafbaarstelling van artikel 10a, eerste lid, van de Opiumwet.
Partiele vrijspraak
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het voorbereidings- en bevorderingshandelingen met betrekking tot de handel in lsd. De rechtbank zal verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
4.3.3
Bewezenverklaring feit 2
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het zonder erkenning verhandelen en ter beschikking stellen van vuurwapens en munitie zoals ten laste is gelegd onder feit 2. Uit de [naam 1] -gesprekken blijkt dat verdachte als gebruiker van het [accountnaam 1] en [accountnaam 2] zich vanaf 15 juli 2015 bezighield met de handel in vuurwapens. Op voornoemde datum informeerde verdachte bij [persoon 2] of er nog gereedschap met een demper te koop was. Op 10 september 2015 werd in de chat met [medeverdachte] gesproken over de beschikbaarheid en prijs van een ‘Walter p.99 7.65’. Voorts informeerde verdachte op 4 december 2015 bij [persoon 2] naar de beschikbaarheid van ‘full auto glocks’ en vanaf 18 januari 2016 werd tussen eveneens verdachte en [persoon 2] gesproken over de beschikbaarheid en prijs van meerdere ‘walter pk380 met clips’. Verdachte stuurde in dit gesprek aan [persoon 2] het bericht dat
“een mattie van hem er wel 3 wil hebben”.De volgende dag stuurde verdachte dat
“zijn mattie al bij hun is geweest en die 3 heeft gepakt. Er zat 1 clip per pipa (pistool) bij.”Op 20 januari 2016 werd nog gesproken over hoeveel ‘clips per pipa’ erbij zaten.
De rechtbank leidt uit de gebruikte benaming van de verhandelde en ter beschikking gestelde goederen af dat deze gesprekken gaan over een of meerdere pistolen van het merk Glock, een pistool van het merk Walther, model P99 en (drie) pistolen van het merk Walther, model PK380 met bijbehorende munitie. Uit het gesprek van 19 januari 2016 blijkt dat drie pistolen van het merk Walther, model PK380 met bijbehorende munitie (clips) ook daadwerkelijk geleverd zijn en er dus sprake is van een voltooid delict. Gelet op de hoeveelheid en de inhoud van de wapengerelateerde gesprekken, de hoeveelheid wapens en de lange periode waarin deze gesprekken hebben plaatsgevonden, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte van het verhandelen van de wapens een beroep of gewoonte heeft gemaakt. Dit terwijl verdachte hiervoor geen vuurwapenverlof had. Op grond van deze conclusie van de rechtbank behoeft het verweer van de verdediging ten aanzien van feit 2, geen verdere bespreking.

5.Het bewijs

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van feit 1:
hij in de periode van 6 augustus 2015 tot en met 3 januari 2016 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en te bevorderen, te weten
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen,
- het opzettelijk verkopen, afleveren, en vervoeren,
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en zijn mededaders, wisten dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, door via een [naam 1] PGP telefoon waarmee berichten versleuteld werden verzonden
- contact te onderhouden met mogelijke kopers en verkopers van heroïne en cocaïne en
- informatie te delen over de prijs en beschikbaarheid van heroïne en cocaïne met mogelijke kopers en
- te informeren naar de beschikbaarheid van heroïne en cocaïne;
ten aanzien van feit 2:
hij op meer tijdstippen in de periode van 15 juli 2015 tot en met 20 januari 2016 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, zonder erkenning meerdere wapens en munitie van categorie III, te weten,
- een of meerdere pistolen van het merk Glock en
- een pistool van het merk Walther, model P99 en
- drie, althans een of meerdere, pistolen van het merk Walther, model PK380 met bijbehorende munitie (clips) in de uitoefening van een bedrijf ter beschikking heeft gesteld en heeft verhandeld, terwijl verdachte hiervan een beroep of gewoonte heeft gemaakt.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1
De strafeis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 16 (zestien) maanden, met aftrek van voorarrest. De officier van justitie heeft bij het formuleren van zijn strafeis rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om bij een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten ten aanzien van de strafoplegging rekening te houden met het tijdsverloop in de strafzaak. Verdachte is in de tussentijd, ondanks een geldboete voor een mishandeling van vier jaar geleden na, niet in aanraking gekomen met politie en justitie en heeft inmiddels een nieuw leven opgebouwd in [land] . Verder heeft de verdediging verzocht om in strafmatigende zin rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn – waarbij de verdediging heeft opgemerkt dat dit ook deels voor haar rekening komt – en het feit dat er in de afgelopen tien jaar, sinds de aanvang van de ten laste gelegde periode onder feit 1, een forse verhoging is waar te nemen in de straffen die worden opgelegd voor feiten die te maken hebben met de handel in verdovende middelen. De verdediging acht een maximale taakstraf, met een eventuele voorwaardelijke gevangenisstraf of een geldboete passend.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
8.3.1
De ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd
Verdachte heeft zich samen met anderen over een periode van vijf maanden tijd schuldig gemaakt aan het treffen van voorbereidings- en bevorderingshandelingen met betrekking tot de handel in cocaïne en heroïne. Het is algemeen bekend dat deze verdovende middelen, mede vanwege de verslavende werking ervan, schadelijk zijn voor de gezondheid van de gebruikers. Daarnaast is het gebruik ervan, onder andere door de daarmee gepaard gaande criminaliteit, bezwarend voor de samenleving. Verdachte is hier met zijn handelen medeverantwoordelijk voor en was enkel uit op zijn eigen financiële gewin.
Het financiële gewin van verdachte stond ook voorop bij het plegen van het bewezenverklaarde feit 2, waarbij verdachte zich samen met anderen gedurende een periode van een half jaar schuldig heeft gemaakt aan het zonder erkenning beroepsmatig ter beschikking stellen en verhandelen van (semiautomatische) vuurwapens. Als deze wapens in verkeerde handen vallen kunnen hier ernstige strafbare feiten, waaronder levensdelicten, mee worden gepleegd. Aldus heeft verdachte met zijn handelen de veiligheid van mensen in gevaar gebracht en een bijdrage geleverd aan het gevaar van het ongecontroleerde bezit van wapens in de samenleving. De rechtbank neemt dit verdachte kwalijk.
De rechtbank neemt het verdachte ook kwalijk dat hij tot op heden geen enkel blijk van inzicht heeft in de ernst van de strafbare feiten die door hem zijn gepleegd.
8.3.2
De persoonlijke omstandigheden
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 23 december 2024. Hieruit blijkt dat verdachte in de periode tussen het ten laste gelegde en de afdoening van de strafzaak is veroordeeld tot een geldboete voor een geweldsmisdrijf. Dit betekent dat artikel 63 Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
8.3.3
Overschrijding redelijke termijn
Als uitgangspunt geldt dat een verdachte recht heeft op berechting van zijn zaak binnen een termijn van twee jaar. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De rechtbank stelt vast dat de termijn in dit geval is aangevangen op 20 september 2021, de datum waarop verdachte in verzekering is gesteld. Het onderhavige vonnis wordt op 12 februari 2025 uitgesproken.
De rechtbank komt tot de conclusie dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, is overschreden met een periode van bijna één jaar en vijf maanden, wat niet te wijten is aan de ingewikkeldheid van de zaak en deels ook niet door de invloed van de verdediging. Deze periode komt daarom voor compensatie in de vorm van strafvermindering in aanmerking.
De rechtbank hanteert hierbij de geldende jurisprudentie van de Hoge Raad waaruit volgt dat bij een overschrijding van de redelijke termijn met meer dan twaalf maanden, zoals in deze zaak, naar bevind van zaken wordt gehandeld.
8.3.4
Strafoplegging
De rechtbank oordeelt dat oplegging van een taakstraf in combinatie met een geldboete of voorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door de verdediging is bepleit, in deze zaak geen passende straf is. Zij acht, alles afwegende, de door de officier van justitie gevorderde straf passend en geboden.

9.Beslag

9.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het in beslaggenomen geldbedrag, de Apple iPads, Apple iPhones en Samsung S20+ worden teruggegeven aan verdachte.
Ten aanzien van de bij verdachte inbeslaggenomen GSM General Mobile en de inbeslaggenomen Blackberry heeft de officier van justitie gevorderd dat deze goederen worden onttrokken aan het verkeer.
De officier van justitie heeft eveneens gevorderd dat de inbeslaggenomen Apple iMac, Acer Laptop en Samsung worden onttrokken aan het verkeer, omdat op deze goederen foto’s van wapens, van dode mensen in plassen bloed en een man die wordt gemarteld zijn aangetroffen.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht alle inbeslaggenomen goederen en het inbeslaggenomen geldbedrag terug te geven aan verdachte.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal ten aanzien van het beslag de volgende beslissingen nemen.
Teruggave aan verdachte
Het inbeslaggenomen geldbedrag, de Apple iPads, Apple iPhones en Samsung S20+ dienen te worden teruggegeven aan verdachte.
Ook de inbeslaggenomen GSM General Mobiele en de inbeslaggenomen Blackberry dienen te worden teruggegeven aan verdachte. Deze goederen hebben geen relatie met de ten laste gelegde feiten (één en ander zoals bedoeld in artikel 36c van het Wetboek van Strafrecht). Ook kunnen zij niet in relatie komen te staan met soortgelijke feiten (één en ander zoals bedoeld in artikel 36d van het Wetboek van Strafrecht). Onttrekking aan het verkeer is om die reden als beslissing in dit vonnis niet mogelijk.
Voorwaardelijke teruggave aan verdachte
De inbeslaggenomen Apple iMac, Acer Laptop en Samsung dienen te worden teruggegeven aan verdachte onder de voorwaarde dat de politie deze goederen eerst terugzet naar fabrieksinstellingen, zodat de daarop aangetroffen foto’s kunnen worden verwijderd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 10a van de Opiumwet en artikel 9 van de Wet wapens en munitie.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1:
Medeplegen van een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen, door zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen, voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
Feit 2:
Medeplegen van handelen in strijd met artikel 9, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl de schuldige in strijd met de wet van het verhandelen van wapens of munitie een gewoonte heeft gemaakt.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
16 (zestien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de teruggave aan [verdachte] van:
97. 31,68 EUR (Omschrijving: IBG datum: 17-12-2021; IBN-code:
RI099_1.01.04.008.001; 1 x biljet 100, 3x biljet 20 eenheid Zloty's);
101. Apple iPad, wit (Omschrijving: IBN-code: RI099.02.02.004);
102. Apple iPad, antraciet (Omschrijving: IBN-code: RI099.02.03.002);
103. GSM General Mobile, zwart (Omschrijving: IBN-code: RI099.04.01.005)
104. Apple iPhone, zwart (Omschrijving: IBN-code: RI099.04.01.006);
105. GSM Blackberry, zwart (Omschrijving: IBN-code: RI099.04.01.007);
106. Apple iPhone, kleur zwart + oplaad snoer wit iPhone (Omschrijving: IBN-code:
TP050D.03.001);
107. Samsung S20+ (Omschrijving: IBN-code: TP050D .01.001.001).
Gelast devoorwaardelijke teruggaveaan [verdachte] van:
98. Apple iMac, zilver (Omschrijving: IBN-code: RI099.01.01.001);
99. Acer Laptop, zilver (Omschrijving: IBN-code: RI099.02.01.004);
100. Samsung, zwart (Omschrijving: IBN-code: RI099.02.01.006).
Voorwaarde is dat deze goederen eerst worden teruggezet naar fabrieksinstellingen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H.E. Hoogendijk, voorzitter,
mr. R.A. Overbosch en mr. C.C.J. Maas-van Es, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.M. Zoetelief, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 februari 2025.
[.]
[.]
:
[.] .
(…)
[.]
:
[.]