ECLI:NL:RBAMS:2025:2142

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 april 2025
Publicatiedatum
2 april 2025
Zaaknummer
C/13/751293 / HA ZA 24-568
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige lening en schadevergoeding in civiele zaak

In deze civiele zaak heeft eiser, een particulier, € 1 miljoen geleend aan een vennootschap van gedaagde 1, met de verwachting dat deze lening zou worden gebruikt voor de aankoop van een vakantievilla in Frankrijk. Gedaagde 1 heeft echter de indruk gewekt dat de lening voor dit doel zou worden aangewend, maar dit bleek niet het geval te zijn. De rechtbank oordeelt dat gedaagde 1 onrechtmatig heeft gehandeld jegens eiser door deze misleiding, en veroordeelt gedaagde 1 tot betaling van € 1 miljoen schadevergoeding aan eiser, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van de lening. Eiser had ook vorderingen ingesteld tegen gedaagde 2, de partner van gedaagde 1, maar deze vorderingen worden afgewezen omdat niet is vastgesteld dat gedaagde 2 onrechtmatig heeft gehandeld. Daarnaast heeft eiser geprobeerd verschillende rechtshandelingen te laten vernietigen, maar deze vordering wordt afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing. De rechtbank legt de proceskosten op aan gedaagde 1 en eiser, en verklaart de betalingsveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/751293 / HA ZA 24-568
Vonnis van 2 april 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats] ,
eiser,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. M.J. Elkhuizen,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [plaats] ,
gedaagde,
hierna te noemen: [gedaagde 1] ,
advocaat: mr. D.S. Bakker,

2.2. [gedaagde 2] ,

wonende te [plaats] ,
gedaagde,
hierna te noemen: [gedaagde 2] ,
advocaat: mr. W.J.T. Ursem.

1.De zaak en de beslissing in het kort

1.1.
[eiser] heeft aan een vennootschap van [gedaagde 1] € 1 miljoen geleend. [gedaagde 1] heeft bij [eiser] de indruk gewekt dat die lening gebruikt zou worden en ook is gebruikt voor de koop van een vakantievilla in Frankrijk, maar dat is niet gebeurd. De rechtbank komt in dit vonnis tot het oordeel dat [gedaagde 1] daarmee onrechtmatig tegenover [eiser] heeft gehandeld en dat [gedaagde 1] een schadevergoeding van € 1 miljoen aan [eiser] moet betalen.
1.2.
[eiser] heeft ook vorderingen tegen [gedaagde 2] – de partner van [gedaagde 1] – ingesteld. Die vorderingen worden afgewezen, omdat de rechtbank niet kan vaststellen dat [gedaagde 2] onrechtmatig tegenover [eiser] heeft gehandeld.
1.3.
[eiser] vordert verder dat de rechtbank voor recht verklaart dat op 22 mei 2024 verschillende rechtshandelingen rechtsgeldig zijn vernietigd. Die vordering wordt afgewezen, omdat [eiser] die vordering onvoldoende concreet heeft gemaakt. De vordering van [eiser] om [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te gebieden toelichtingen te geven en stukken in het geding te brengen wordt ook afgewezen, omdat de rechtbank daar in deze stand van de procedure geen reden voor ziet.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 21 mei 2024, met producties,
- de conclusie van antwoord van [gedaagde 2] , met producties,
- de conclusie van antwoord van [gedaagde 1] , met producties,
- het tussenvonnis van 30 oktober 2024 waarin de mondelinge behandeling is bepaald,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 14 februari 2025 en de daarin genoemde stukken.
2.2.
Daarna is bepaald dat vandaag een vonnis wordt uitgesproken.

3.De feiten

3.1.
[eiser] en [gedaagde 1] hebben elkaar leren kennen op een netwerkevenement medio 2023.
3.2.
[gedaagde 2] is getrouwd met [gedaagde 1] .
3.3.
[gedaagde 1] heeft op 11 januari 2024 per WhatsApp contact opgenomen met [eiser] om hem om een lening te vragen.
3.4.
Tijdens een lunchafspraak van 17 januari 2024 hebben zij daar verder over gesproken.
3.5.
[gedaagde 1] heeft op 22 januari 2024 per e-mail een document met als opschrift
Overeenkomst van geldleningaan [eiser] gestuurd. In dit document is [eiser] opgenomen als schuldeiser, Rivendale B.V. (hierna: Rivendale) als schuldenaar en [gedaagde 1] als borg. [gedaagde 1] was enig bestuurder en (indirect) enig aandeelhouder van Rivendale. In de begeleidende e-mail heeft [gedaagde 1] onder meer het volgende geschreven:
“In 2022 heb ik een secondary gedaan met Rodeo. Het geld daaruit heb ik deels besteed en in maart 2023 op een deposito gezet. Dat deposito komt begin april vrij.
Achteraf had ik meer geld beschikbaar moeten houden omdat we een huis hebben gekocht in [plaats] . We hadden eigenlijk niet gedacht dat het door zou gaan maar de verkoper heeft het bod geaccepteerd.
In Frankrijk draaien de notariële molens langzaam maar ineens zit er schot in het
proces en moet ik het huis gaan afnemen (…)
We kopen het voor 3.3 plus kosten is het 3.7. We leggen 2.7 zelf in en ik moet het
restant (helaas) financieren) omdat het openbreken van het depot erg veel
boeterente kost. (…)”
3.6.
Op 23 januari 2024 hebben [eiser] en [gedaagde 1] contact gehad via WhatsApp. [gedaagde 1] liet aan [eiser] weten dat hij het geld de dag erna nodig had om het nog op tijd in Frankrijk te hebben. [eiser] heeft [gedaagde 1] gevraagd om een bericht van zijn bank waarin staat hoe groot het deposito is en wanneer het geld vrijvalt. In reactie daarop heeft [gedaagde 1] aan [eiser] een foto gestuurd van een computerscherm met daarop een overzicht van bij- en afschrijvingen van een ABN AMRO bankrekening met Rivendale als rekeninghouder waarop een saldo van ruim € 76 miljoen te zien is.
3.7.
Op diezelfde dag heeft [eiser] het eerder genoemde document ondertekend (hierna: de geldleningsovereenkomst) en € 1 miljoen aan Rivendale overgemaakt.
3.8.
Op 25 januari 2024 heeft [gedaagde 1] via WhatsApp aan [eiser] bericht dat het geld bij de notaris stond.
3.9.
In de geldleningsovereenkomst staat dat de lening een looptijd heeft tot en met uiterlijk 15 april 2024. De vaste eenmalige rentevergoeding bedraagt 10% over het te lenen bedrag, zijnde € 100.000. De lening is niet terugbetaald.
3.10.
[eiser] heeft op 18 en 19 april, 7, 14 en 24 mei 2024 diverse beslagen gelegd ten laste van [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en Rivendale.
3.11.
Intussen heeft [eiser] in een incasso kort geding bij deze rechtbank terugbetaling van de lening uit hoofde van de geldleningsovereenkomst gevorderd van [gedaagde 1] en Rivendale. [gedaagde 1] en Rivendale zijn bij vonnis van 1 mei 2024 bij verstek tot betaling veroordeeld.
3.12.
In een brief van 22 mei 2024 heeft [eiser] aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] medegedeeld dat hij rechtshandelingen op basis waarvan vermogen van [gedaagde 1] is aangewend ten behoeve van [gedaagde 2] dan wel vermogen van [gedaagde 1] aan [gedaagde 2] is overgeheveld, vernietigt.
3.13.
[gedaagde 1] heeft met een dagvaarding van 28 mei 2024 verzet ingesteld het vonnis van 1 mei 2024. Op 3 juni 2024 heeft [eiser] de ten laste van [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en Rivendale op 18 en 19 april en 14 mei 2024 gelegde beslagen opgeheven en aan [gedaagde 1] bevestigd dat het vonnis van 1 mei 2024 niet jegens hem ten uitvoer zal worden gelegd.
3.14.
Op 31 mei 2024 heeft [eiser] conservatoir beslag gelegd ten laste van [gedaagde 2] .
3.15.
Bij verzoekschrift van 14 juni 2024 heeft [eiser] deze rechtbank verzocht een voorlopig getuigenverhoor te bepalen waarin onder meer [gedaagde 1] en [gedaagde 2] als getuigen worden gehoord. Dit verzoek is bij beschikking van 13 februari 2025 toegewezen.
3.16.
Bij vonnis van 9 juli 2024 van deze rechtbank is Rivendale failliet verklaard.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert na eiswijziging en vermindering – samengevat – dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
1. voor recht verklaart dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , althans [gedaagde 1] althans [gedaagde 2] , onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld, en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk veroordeelt tot betaling aan [eiser] van € 1.000.000 aan schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente,
primair:
2. voor recht verklaart dat Bestreden Rechtshandelingen op 22 mei 2024 rechtsgeldig zijn vernietigd, waarbij onder Bestreden Rechtshandelingen moet worden verstaan: alle rechtshandelingen op basis waarvan op directe of indirecte wijze:
- vermogen van [gedaagde 1] is aangewend ter aankoop door [gedaagde 2] van onroerende zaken,
- vermogen van [gedaagde 1] is aangewend ter aankoop van roerende zaken, waaronder auto’s, en
- vermogen door [gedaagde 1] aan [gedaagde 2] is overgeheveld, al dan niet door schenking,
subsidiair:
3. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gebiedt om toelichting te geven althans stukken en bescheiden in het geding te brengen, in verband met alle rechtshandelingen op basis waarvan op directe of indirecte wijze:
- vermogen van [gedaagde 1] is aangewend ter aankoop door [gedaagde 2] van onroerende zaken,
- vermogen van [gedaagde 1] is aangewend ter aankoop van roerende zaken (waaronder maar niet beperkt tot auto’s); en
- vermogen door [gedaagde 1] aan [gedaagde 2] is overgeheveld, al dan niet door schenking,
4. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk veroordeelt in de proceskosten.
4.2.
[gedaagde 1] voert verweer. [gedaagde 1] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] althans bij toewijzing de vorderingen niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, met een uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de proceskosten, vermeerderd met wettelijke rente.
4.3.
[gedaagde 2] voert verweer. [gedaagde 2] concludeert tot niet-ontvankelijkheid dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met een uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de proceskosten, vermeerderd met wettelijke rente.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, ingegaan.

5.De beoordeling

[gedaagde 1] heeft onrechtmatig gehandeld tegenover [eiser]
5.1.
heeft aan een vennootschap van [gedaagde 1] – Rivendale – € 1 miljoen geleend. Volgens [eiser] heeft [gedaagde 1] onrechtmatig tegenover hem gehandeld door bij hem de indruk te wekken dat de lening zou worden gebruikt en ook is gebruikt voor de koop van een vakantievilla in Frankrijk, naar achteraf bleek ten onrechte.
5.2.
Uit artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat degene die tegenover een ander onrechtmatig handelt, welk handelen hem kan worden toegerekend, de schade moet vergoeden die de ander daardoor lijdt. Een handeling is onrechtmatig als die in strijd is met de wet, inbreuk maakt op iemands rechten of in strijd is met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, tenzij sprake is van een rechtvaardigingsgrond. Onrechtmatig handelen kan aan de dader worden toegerekend als dit te wijten is aan zijn schuld of een oorzaak die op grond van de wet of de in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt.
5.3.
In dit geval gaat het om de volgende vereisten: (i) [gedaagde 1] heeft onrechtmatig gehandeld (ii) dat onrechtmatig handelen kan aan [gedaagde 1] worden toegerekend (iii) [eiser] heeft schade geleden en (iv) die schade is het gevolg van het onrechtmatig handelen van [gedaagde 1] . De rechtbank oordeelt dat aan al deze vereisten is voldaan en legt hierna uit waarom.
5.4.
[eiser] heeft toegelicht dat hij tijdens de lunchafspraak van 17 januari 2024 met [gedaagde 1] heeft gesproken over een lening om een vakantievilla in Frankrijk te kopen. Volgens [eiser] heeft [gedaagde 1] hem toen verteld hij een hoge boeterente zou moeten betalen als hij geld voortijdig uit een depot zou halen. In zijn e-mail van 22 januari 2024 heeft [gedaagde 1] dat ook aan [eiser] geschreven. [gedaagde 1] heeft geschreven dat de koopprijs van de vakantievilla in totaal € 3,7 miljoen bedroeg en dat hij daarvan zelf € 2,7 miljoen zou inleggen, maar dat hij het restant van die kooprijs (helaas) moet financieren omdat het openbreken van het depot erg veel boeterente kost.
5.5.
In zijn e-mail van 22 januari 2024 heeft [gedaagde 1] ook geschreven dat de notariële molens in Frankrijk langzaam draaien, maar dat er schot in het proces zat en hij de vakantievilla moest gaan afnemen. Vervolgens hebben [eiser] en [gedaagde 1] op 23 januari 2024 contact gehad via WhatsApp. [gedaagde 1] liet weten dat hij het geld de dag erna nodig had om het nog op tijd – naar de rechtbank begrijpt, bij de notaris – in Frankrijk te hebben. In reactie daarop heeft [eiser] aan [gedaagde 1] gevraagd om een bericht van zijn bank waarin staat hoe groot het deposito is en wanneer het geld vrijvalt. [gedaagde 1] heeft [eiser] vervolgens een foto gestuurd van een computerscherm waarop een saldo van ruim € 76 miljoen is te zien (zie 3.6).
5.6.
Nadat [eiser] de geldleningsovereenkomst had getekend en € 1 miljoen had overgemaakt aan Rivendale heeft [gedaagde 1] op 25 januari 2024 via WhatsApp aan [eiser] bericht dat het geld bij de notaris – naar de rechtbank begrijpt, in Frankrijk – stond.
5.7.
Uit de hiervoor geschetste gang van zaken en de toelichtingen van [eiser] is voldoende duidelijk geworden dat [gedaagde 1] bij [eiser] de indruk heeft gewekt dat de lening zou worden gebruikt en ook is gebruikt voor de koop van een vakantievilla in Frankrijk.
5.8.
[gedaagde 1] heeft erkend dat de lening niet is gebruikt voor de koop van een vakantievilla in Frankrijk. [gedaagde 1] heeft weliswaar aangevoerd dat de intentie er nog was om die vakantievilla te kopen op het moment dat de lening werd verstrekt, maar heeft dat onvoldoende onderbouwd. Op een specifieke vraag van de rechtbank tijdens de mondelinge behandeling of er stukken zijn waaruit blijkt dat het door [eiser] verstrekte geld op 25 januari 2024 – zoals [gedaagde 1] per WhatsApp had aangegeven – bij de notaris stond, heeft de advocaat van [gedaagde 1] bovendien gereageerd dat die stukken er niet zijn.
5.9.
Uit al het voorgaande volgt dat [gedaagde 1] ten onrechte de indruk heeft gewekt dat de lening zou worden gebruikt en ook is gebruikt voor de koop van een vakantievilla in Frankrijk. Daarmee heeft [gedaagde 1] in strijd gehandeld met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt en aldus onrechtmatig gehandeld jegens [eiser] . Het onrechtmatig handelen van [gedaagde 1] kan ook aan hem worden toegerekend. De door [eiser] gevorderde verklaring voor recht dat [gedaagde 1] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld zal worden toegewezen.
5.10.
De schade die [eiser] als gevolg van dit onrechtmatig handelen van [gedaagde 1] heeft geleden komt in beginsel voor vergoeding in aanmerking. Daarbij geldt als uitgangspunt dat een schadevergoeding de benadeelde zoveel mogelijk in de toestand dient te brengen waarin hij zou hebben verkeerd als de schadeveroorzakende gebeurtenis zou zijn uitgebleven. Dit betekent dat de omvang van de schade wordt bepaald door een vergelijking van de toestand zoals deze in werkelijkheid is met de toestand zoals die zou zijn geweest als het schadeveroorzakende feit niet zou hebben plaatsgevonden (de hypothetische situatie).
5.11.
[eiser] heeft voldoende toegelicht dat hij de lening niet zou hebben verstrekt als het onrechtmatige handelen van [gedaagde 1] zou zijn uitgebleven. Het is voldoende duidelijk geworden dat als [gedaagde 1] zijn mededelingen aan [eiser] over de voorgenomen koop van een vakantievilla in Frankrijk achterwege had gelaten, [eiser] niet een lening van € 1 miljoen zou hebben verstrekt. Nu Rivendale failliet is verklaard is zonder andersluidend bericht aannemelijk dat [eiser] haar vordering op Rivendale niet voldaan krijgt. Dit betekent dat de schade van [eiser] € 1 miljoen bedraagt. [gedaagde 1] wordt dan ook veroordeeld tot betaling aan [eiser] van een schadevergoeding van € 1 miljoen.
5.12.
[eiser] heeft ook wettelijke rente gevorderd. Die rente is op grond van artikel 6:119 BW toewijsbaar vanaf het moment van intreden van verzuim. Bij een schadevergoedingsvordering op grond van onrechtmatige daad – zoals hier aan de orde – treedt het verzuim zonder ingebrekestelling in (artikel 6:83 aanhef en onder b BW) en loopt de wettelijke rente vanaf het moment dat de vordering opeisbaar is. Wanneer een schadevergoedingsvordering opeisbaar is, wordt in de regel bepaald door de vraag wanneer de schade geacht moet worden te zijn geleden. Dat is in dit geval 23 januari 2024, omdat toen de lening is verstrekt. De door [eiser] gevorderde wettelijke rente wordt dan ook toegewezen vanaf die datum.
[gedaagde 2] heeft niet onrechtmatig gehandeld tegenover [eiser]
5.13.
[eiser] stelt dat ook [gedaagde 2] onrechtmatig tegenover hem heeft gehandeld. De stellingen van [eiser] komen er in de kern op neer dat [gedaagde 2] samen met [gedaagde 1] tegen hem heeft samengespannen. Volgens [eiser] heeft [gedaagde 1] hem € 1 miljoen afhandig gemaakt en moet [gedaagde 2] – als de partner van [gedaagde 1] – daarbij betrokken zijn geweest althans moet [gedaagde 2] daarvan geweten hebben. Daarnaast heeft [eiser] toegelicht dat [gedaagde 2] heeft geprofiteerd van de niet-terugbetaling van de lening door Rivendale en het onrechtmatig handelen van [gedaagde 1] , omdat [gedaagde 1] zijn vermogen stelstelmatig overhevelt naar [gedaagde 2] en op zijn naam laat zetten, met het kennelijke doel om schuldeisers van [gedaagde 1] in hun verhaalsmogelijkheden te frustreren. [eiser] heeft er in dit verband op gewezen dat een appartement (met bijbehorende parkeerplaatsen) waar [gedaagde 1] woont en verschillende auto’s die [gedaagde 1] gebruikt allemaal op naam van [gedaagde 2] zijn gesteld.
5.14.
Daartegenover heeft [gedaagde 2] toegelicht dat hij niet betrokken was bij de totstandkoming van de lening van [eiser] aan Rivendale en dat hij daar ook niet van op de hoogte was. Verder heeft [gedaagde 2] erop gewezen dat het appartement (met bijbehorende parkeerplaatsen) en de auto’s die [eiser] heeft genoemd al geruime tijd voordat [eiser] op 23 januari 2024 de lening aan Rivendale verstrekte – namelijk in 2021 en 2023 – door hem in eigendom zijn verkregen. [eiser] heeft zijn stellingen daarop niet nader onderbouwd. Bovendien heeft [eiser] geen enkele feitelijke handeling van [gedaagde 2] genoemd die tegenover [eiser] onrechtmatig is. Het enkele feit dat [gedaagde 2] de partner is van [gedaagde 1] is op zichzelf onvoldoende om te kunnen oordelen dat er sprake is van een samenspanning van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tegen [eiser] . Bij deze stand van zaken valt dan ook niet in te zien dat [gedaagde 2] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] . Dit betekent dat de vorderingen van [eiser] tegen [gedaagde 2] – zie hiervoor 4.1 onder 1 – worden afgewezen.
geen vernietiging van rechtshandelingen
5.15.
[eiser] vordert (primair) – samengevat – dat de rechtbank voor recht verklaart dat op 22 mei 2024 verschillende rechtshandelingen rechtsgeldig zijn vernietigd (zie hiervoor 4.1 onder 2). Deze vordering, die pas met een eiswijziging voorafgaand aan de mondelinge behandeling is toegevoegd, wordt afgewezen. [eiser] heeft onvoldoende duidelijk gemaakt op welke concrete rechtshandelingen de vernietiging ziet. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het voor een schuldeiser soms moeilijk is om inzicht te krijgen in de rechtshandelingen die zijn schuldenaar heeft verricht die benadelend voor hem zijn. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser] deze vordering echter ook tegen die achtergrond onvoldoende concreet gemaakt.
geen gebod aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] om toelichting te geven althans stukken in het geding te brengen
5.16.
[eiser] vordert (subsidiair) – samengevat – dat de rechtbank [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gebiedt toelichting te geven althans stukken en bescheiden in het geding te brengen (zie hiervoor 4.1 onder 3). [eiser] heeft artikel 22 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aan deze vordering ten grondslag gelegd. Voorop staat dat dit artikel aan de rechter de bevoegdheid geeft om in elke stand van de procedure partijen of een van hen te bevelen bepaalde stellingen toe te lichten of bepaalde, op de zaak betrekking hebbende bescheiden over te leggen. De rechtbank begrijpt deze vordering van [eiser] als suggestie aan haar om van die bevoegdheid gebruik te maken, maar ziet daar in deze stand van de procedure geen reden voor. Een andere grondslag heeft [eiser] niet genoemd en is ook niet gebleken. Deze vordering van [eiser] wordt dan ook afgewezen.
de proceskosten en de daarover gevorderde rente
5.17.
De rechtbank ziet in de toewijzing van de vorderingen van [eiser] tegen [gedaagde 1] aanleiding om [gedaagde 1] in de proceskosten van [eiser] te veroordelen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten dagvaarding: € 137,47
- griffierecht: € 2.626,00
- salaris advocaat: € 8.714,00 (2,0 punten x tarief VIII: € 4.357,00)
- nakosten:
€ 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
- totaal: € 11.655,47
5.18.
De rechtbank ziet in de afwijzing van de vorderingen van [eiser] tegen [gedaagde 2] aanleiding om [eiser] in de proceskosten van [gedaagde 2] te veroordelen. De proceskosten van [gedaagde 2] worden begroot op:
- griffierecht: € 2.626,00
- salaris advocaat: € 8.714,00 (2,0 punten x tarief VIII: € 4.357,00)
- nakosten:
€ 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
- totaal: € 11.518,00
5.19.
[gedaagde 2] heeft over de hiervoor genoemde proceskostenveroordeling nog wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW gevorderd (de term handelsrente ziet de rechtbank als een kennelijke verschrijving nu niet naar het bijbehorende 6:119a BW wordt verwezen). [eiser] heeft daartegen geen verweer gevoerd. De door [gedaagde 2] gevorderde wettelijke rente wordt dan ook toegewezen zoals hierna in de beslissing is vermeld.
uitvoerbaarheid bij voorraad
5.20.
[gedaagde 1] verzoekt het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, maar heeft dit verzoek niet onderbouwd. De rechtbank gaat daarom voorbij aan dit verzoek van [gedaagde 1] . Dit brengt mee dat de betalingsveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. Dit betekent dat de betalingsveroordelingen ook moeten worden uitgevoerd als tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld en zolang daarop niet anders is beslist.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde 1] onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld,
6.2.
veroordeelt [gedaagde 1] tot betaling aan [eiser] van € 1.000.000, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 23 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening,
6.3.
veroordeelt [gedaagde 1] in de proceskosten van [eiser] , begroot op € 11.655,47 en te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde 1] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde 1] € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
6.4.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van [gedaagde 2] , begroot op € 11.518,00 en te betalen binnen veertien dagen na heden. Als [eiser] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [eiser] € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
6.5.
veroordeelt [eiser] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten van [gedaagde 2] als deze niet binnen veertien dagen na heden zijn voldaan,
6.6.
verklaart de betalingsveroordelingen onder 6.2, 6.3, 6.4 en 6.5 uitvoerbaar bij voorraad,
6.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.L.S. Kalff, rechter, bijgestaan door mr. L.J.P.C. Silven, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 april 2025.