ECLI:NL:RBAMS:2025:214

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 januari 2025
Publicatiedatum
14 januari 2025
Zaaknummer
13/094577-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijk geweld en mishandeling in vereniging met vrijspraak poging tot zware mishandeling

Op 7 januari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van openlijk geweld in vereniging en mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 17 maart 2024 in het Sloterparkbad in Amsterdam, waar de verdachte samen met medeverdachten geweld heeft gepleegd tegen twee benadeelde partijen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van beide benadeelde partijen, maar heeft hem vrijgesproken van de poging tot zware mishandeling. De rechtbank oordeelde dat de geweldshandelingen niet als een poging tot zware mishandeling konden worden gekwalificeerd, omdat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bewust had aanvaard. De rechtbank legde een taakstraf van 120 uren op, met aftrek van voorarrest, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werden vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding voor zowel materiële als immateriële schade. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van eigen schuld van de benadeelde partijen, en dat de vorderingen voldoende waren onderbouwd. De uitspraak benadrukt de ernst van geweldpleging in een openbare setting en de gevolgen daarvan voor de slachtoffers.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Team Strafrecht
Parketnummer: 13/094577-24
Parketnummer vordering tul: 15/078488-23
Datum uitspraak: 7 januari 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2006 in [geboorteplaats] ,
wonende op het adres [adres] .

1.Onderzoek op de zitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 17 december 2024 en 7 januari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. C.M. Casteleijns, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.G. van Wijk, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partijen, [benadeelde partij 1] (hierna: [benadeelde partij 1] ) en [benadeelde partij 2] (hierna: [benadeelde partij 2] ), en van hetgeen [benadeelde partij 1] en mevrouw [naam 1] van Slachtofferhulp Nederland namens [benadeelde partij 2] tijdens de zitting naar voren hebben gebracht.

2.Beschuldiging

Verdachte wordt – na wijziging van de tenlastelegging op de zitting – ervan beschuldigd dat hij op 17 maart 2024 in Amsterdam:
samen met een ander of anderen heeft geprobeerd bij [benadeelde partij 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Subsidiair is dit ten laste gelegd als het samen met een ander of anderen mishandelen van [benadeelde partij 2] ;
samen met een ander of anderen heeft geprobeerd bij [benadeelde partij 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Subsidiair is dit ten laste gelegd als het samen met een ander of anderen mishandelen van [benadeelde partij 1] ;
samen met een ander of anderen openlijk geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] , terwijl dit enig letsel ten gevolge heeft gehad.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in een
bijlagedie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde vindt de officier van justitie dat medeplegen van poging tot zware mishandeling van [benadeelde partij 2] kan worden bewezen. Het geweld dat door verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] is uitgeoefend, is in nauwe en bewuste samenwerking toegepast, zodat alle geweldshandelingen aan verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] kunnen worden toegerekend. Het gezamenlijk uitgeoefende geweld was gezien de kracht en hoeveelheid van de handelingen zodanig dat verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de kans dat [benadeelde partij 2] hierdoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen, bewust hebben aanvaard.
Verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 2, primair ten laste gelegde medeplegen van poging tot zware mishandeling van [benadeelde partij 1] . Het onder 2, subsidiair ten laste gelegde medeplegen van mishandeling van [benadeelde partij 1] kan wel worden bewezen.
Het onder 3 tenlastegelegde openlijke geweldpleging in vereniging kan worden bewezen, gezien het gezamenlijk geweld dat verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben uitgeoefend en het openlijk karakter van het zwembad.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde op het standpunt gesteld dat medeplegen van poging tot zware mishandeling van [benadeelde partij 2] niet kan worden bewezen, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
De raadsman heeft zich daarnaast ten aanzien van het onder 2 en 3 tenlastegelegde op het standpunt gesteld dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat verdachte geweld heeft uitgeoefend tegen [benadeelde partij 1] , zodat verdachte van dat deel dient te worden vrijgesproken.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat bij haar beoordeling van de zaak uit van de volgende feiten en omstandigheden, die zijn ontleend aan wettige bewijsmiddelen.
In het dossier zijn camerabeelden van het Sloterparkbad van 17 maart 2024 gevoegd. Op deze beelden zijn twee incidenten te zien, een incident met [benadeelde partij 1] dat eerst heeft plaatsgevonden (hierna: incident 1) en een incident met [benadeelde partij 2] dat daarna heeft plaatsgevonden (hierna: incident 2).
Beschrijving beelden incident 1
Een verbalisant heeft geverbaliseerd dat incident 1 dat op de camerabeelden is te zien zich ver van de camera afspeelt. Drie personen staan bij het begin van een gangpad. Dit zijn [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 1] en [naam 2] . Daarna komt [medeverdachte 2] in beeld. Verdachte en [medeverdachte 1] lopen net iets voorbij [medeverdachte 2] en staan dan ter hoogte van de drie andere jongens. Hierna maakt verdachte een slaande beweging richting [benadeelde partij 1] . [1] Verdachte heeft verklaard dat hij zichzelf op de beelden heeft herkend en dat hij [benadeelde partij 1] heeft geslagen. [2]
De rechtbank heeft deze beelden bekeken en daarbij waargenomen dat dit de eerste zichtbare geweldshandeling is die door een van beide groepen is gepleegd. Daarna wordt [medeverdachte 1] geslagen, waarna een opstootje ontstaat. Vervolgens maakt [medeverdachte 2] een slaande beweging met zijn linkerarm richting [benadeelde partij 2] of [naam 2] , waarbij [benadeelde partij 1] wordt geraakt tegen zijn hoofd. Het hoofd van [benadeelde partij 1] beweegt door deze slag naar rechts. Hierna glijdt [medeverdachte 2] uit en krijgt hij een klap in zijn nek van [benadeelde partij 1] . Daarna vindt een gevecht plaats tussen [benadeelde partij 1] en [medeverdachte 2] , waarbij zij allebei op de grond terechtkomen en elkaar over en weer slaan. [3]
Beschrijving beelden incident 2
Een verbalisant heeft geverbaliseerd dat op de camerabeelden drie personen zijn te zien. Op enig moment is er net buiten beeld tumult ontstaan. Op dat moment is alleen [benadeelde partij 2] nog in beeld. Daarna komen verschillende personen vechtend in beeld. NN1 loopt achter verdachte en loopt daarna op [benadeelde partij 2] af en valt [benadeelde partij 2] aan. [4] De politie heeft aan de hand van een vergelijking tussen de kleding die bij [medeverdachte 1] in beslag is genomen en de camerabeelden vastgesteld dat deze overeenkomen met de kleding die NN1 droeg. [5]
De rechtbank heeft de camerabeelden bekeken en waargenomen dat [medeverdachte 1] een slaande beweging maakt richting het hoofd van [benadeelde partij 2] . Daarna raken [medeverdachte 1] en [benadeelde partij 2] met elkaar in gevecht en verdwijnen zij kort uit beeld. Hierna komt [benadeelde partij 2] weer in beeld. [medeverdachte 1] loopt op [benadeelde partij 2] af. [benadeelde partij 2] geeft [medeverdachte 1] een klap in zijn gezicht. [medeverdachte 1] en [benadeelde partij 2] raken dan opnieuw met elkaar in gevecht en zij komen samen op de grond terecht. [benadeelde partij 2] houdt [medeverdachte 1] om zijn hoofd vast. Verdachte komt op hen aflopen en geeft een trap tegen het onderlichaam van [benadeelde partij 2] . Ook geeft hij drie vuistslagen tegen het lichaam van [benadeelde partij 2] . [6] Verdachte heeft verklaard dat hij zichzelf op de beelden heeft herkend en dat hij [benadeelde partij 2] heeft geschopt en met gebalde vuist heeft geslagen. [7]
De rechtbank heeft ook waargenomen dat een jongen met een wit T-shirt in beeld komt. [8] De politie heeft geverbaliseerd dat dit [medeverdachte 2] is. [9] [medeverdachte 2] loopt op verdachte, [medeverdachte 1] en [benadeelde partij 2] af, en geeft [benadeelde partij 2] twee klappen tegen het lichaam. Daarna pakt hij [benadeelde partij 2] vast, tilt hem op en gooit hem met veel kracht op een tegelvloer. Hierbij komt [benadeelde partij 2] met zijn hoofd op de vloer terecht. [medeverdachte 2] geeft vervolgens een vuistslag tegen het hoofd van [benadeelde partij 2] , terwijl [benadeelde partij 2] roerloos op de grond ligt. Deze vuistslag is zo hard, dat de stand van het hoofd van [benadeelde partij 2] veranderd. Hierna schopt [medeverdachte 1] met geschoeide voet ter hoogte van het hoofd van [benadeelde partij 2] . [10]
[benadeelde partij 2] heeft aangifte gedaan van op 17 maart 2024 in het Sloterparkbad tegen hem gepleegde geweldshandelingen. [11] Bij [benadeelde partij 2] is letsel geconstateerd, te weten huidverkleuringen rondom zijn ogen, minstens drie hechtingen bij het rechteroog en een scherp begrensde huiddoorbreking onder de rechterwenkbrauw en tussen het linkeroog en de linkerwenkbrauw. [12]
[benadeelde partij 1] heeft ook aangifte gedaan van geweldshandelingen, gepleegd op 17 maart 2024 in het Sloterparkbad. Hij heeft verklaard dat hij klappen heeft gehad. [13] Bij [benadeelde partij 1] zijn huidverkleuringen rondom zijn linkeroog en op zijn hals, borst, arm en bovenbeen geconstateerd. [14]
Getuige [getuige] heeft verklaard dat hij heeft gezien dat de jongen die de meeste klappen heeft gehad, vast werd gehouden door een of twee jongens en daarna werd geslagen door een derde jongen. Toen deze jongen op de grond lag, kreeg hij een trap op zijn hoofd. Deze trap was geen voetbaltrap. Het was een schuivende trap die niet heel hard was. [15]
3.3.2.
Vrijspraak feit 1, primair; bewezenverklaring feit 1, subsidiair
Op basis van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden acht de rechtbank bewezen dat verdachte een trap tegen het onderlichaam van [benadeelde partij 2] en drie vuistslagen tegen het lichaam van [benadeelde partij 2] heeft gegeven. De rechtbank moet vervolgens de vraag beantwoorden hoe deze geweldshandelingen juridisch kunnen worden gekwalificeerd.
Vrijspraak poging tot zware mishandeling (primair)
De rechtbank oordeelt dat de geweldshandelingen van verdachte tegen [benadeelde partij 2] niet als een poging tot zware mishandeling kunnen worden aangemerkt. Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat verdachte de aanmerkelijke kans, dat zwaar lichamelijk letsel bij [benadeelde partij 2] zou intreden, bewust heeft aanvaard. Naar het oordeel van de rechtbank kan namelijk niet naar algemene ervaringsregels worden vastgesteld dat een trap en drie vuistslagen tegen het lichaam zonder meer de aanmerkelijke kans in het leven roepen dat daardoor zwaar lichamelijk letsel optreedt. Dit geldt te meer, aangezien de rechtbank op basis van het dossier niet kan vaststellen met welke kracht verdachte heeft getrapt en geslagen. De rechtbank acht dan ook niet bewezen dat verdachte met deze geweldshandelingen heeft geprobeerd bij [benadeelde partij 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte, [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] die gericht is geweest op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [benadeelde partij 2] , zodat de geweldshandelingen van de medeverdachten niet mede aan verdachte kunnen worden toegerekend, zoals de officier van justitie heeft voorgesteld te doen. Uit het dossier, waaronder de camerabeelden, blijkt namelijk niet van een nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van de door [medeverdachte 2] gepleegde geweldshandelingen die bestonden uit het op de grond gooien van [benadeelde partij 2] en hem daarna met een vuist slaan in zijn gezicht.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het primair tenlastegelegde.
Bewezenverklaring medeplegen van mishandeling (subsidiair)
De rechtbank komt op grond van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden wel tot een bewezenverklaring van mishandeling van [benadeelde partij 2] . Daarnaast volgt uit deze feiten en omstandigheden dat tussen [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en verdachte sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking en dat deze samenwerking gericht is geweest op het mishandelen van [benadeelde partij 2] . Verdachte en de medeverdachten zijn elkaar immers te hulp geschoten en hebben in een zeer korte tijdspanne in elkaars nabijheid direct opeenvolgende geweldshandelingen uitgevoerd.
3.3.3.
Vrijspraak feit 2, primair; bewezenverklaring feit 2, subsidiair
Op basis van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden acht de rechtbank ook bewezen dat verdachte [benadeelde partij 1] heeft geslagen. De rechtbank moet ook hier de vraag beantwoorden hoe deze geweldshandeling juridisch kan worden gekwalificeerd.
Vrijspraak medeplegen van poging tot zware mishandeling (primair)
Ook de geweldshandeling van verdachte tegen [benadeelde partij 1] kan niet als een poging tot zware mishandeling worden aangemerkt. Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat verdachte de aanmerkelijke kans, dat zwaar lichamelijk letsel bij [benadeelde partij 1] zou intreden, bewust heeft aanvaard. Naar het oordeel van de rechtbank kan namelijk niet naar algemene ervaringsregels worden vastgesteld dat een enkele klap met de blote hand of vuist zonder meer de aanmerkelijke kans in het leven roept dat daardoor zwaar lichamelijk letsel optreedt. Dit geldt te meer, aangezien de rechtbank op basis van het dossier onvoldoende kan vaststellen met welke kracht verdachte heeft geslagen. De rechtbank acht dan ook niet bewezen dat verdachte met deze geweldshandeling heeft geprobeerd bij [benadeelde partij 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte, [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] die gericht is geweest op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [benadeelde partij 1] , zodat de geweldshandelingen van de medeverdachten niet mede aan verdachte kunnen worden toegerekend, zoals de officier van justitie heeft voorgesteld te doen.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het primair tenlastegelegde.
Bewezenverklaring mishandeling (subsidiair)
De rechtbank komt op grond van het bovenstaande wel tot een bewezenverklaring van mishandeling van [benadeelde partij 1] , maar spreekt verdachte vrij van het medeplegen ervan. Niet is bewezen dat verdachte samen met [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] [benadeelde partij 1] heeft mishandeld, aangezien alleen verdachte de bovenomschreven geweldshandeling heeft gepleegd en er niet is gebleken van enige vorm van afstemming.
3.3.4.
Bewezenverklaring feit 3
De rechtbank is verder van oordeel dat de geweldshandelingen van verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] kwalificeren als het in vereniging en openlijk geweld plegen tegen [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] . De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Geweld in vereniging gepleegd
Voor een bewezenverklaring van openlijke geweldpleging is niet nodig dat verdachte alle ten laste gelegde geweldshandelingen zelf heeft gepleegd. Het gaat erom of hij een voldoende significante of wezenlijke bijdrage aan het geweld heeft geleverd. Daarbij is het niet nodig dat de deelnemers gelijktijdig aan het geweld zijn begonnen.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte met de hiervoor beschreven geweldshandelingen die hij als eerste tegen [benadeelde partij 1] en vervolgens tegen [benadeelde partij 2] heeft uitgeoefend, een significante bijdrage heeft geleverd. Hij heeft als eerste [benadeelde partij 1] geslagen, wat de opmaat vormde voor het vervolgens uitgeoefende geweld door [medeverdachte 2] die daarna de confrontatie met [benadeelde partij 1] aanging. Daarnaast is verdachte op zijn beurt welbewust meegaan in de aanval die [medeverdachte 1] inzette. Uit het voorgaande volgt ook dat verdachte opzet heeft gehad op de tenlastegelegde geweldshandelingen.
Openlijk
Tot slot oordeelt de rechtbank dat het geweld openlijk is gepleegd. De geweldshandelingen zijn gepleegd tijdens een feest in een openbaar zwembad, dat voor eenieder met een gekocht ticket toegankelijk was. Verschillende willekeurige bezoekers van het feest zijn ongewild geconfronteerd met de geweldshandelingen van verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .
Gedeeltelijke vrijspraak van enig lichamelijk letsel tot gevolg
Op basis van de beschikbare informatie in het dossier kan niet worden vastgesteld dat het ten laste gelegde letsel bij [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] mede door verdachte is veroorzaakt. De rechtbank kan niet vaststellen waar verdachte [benadeelde partij 1] heeft geslagen, zodat niet duidelijk is of het letsel dat is geconstateerd door hem is veroorzaakt. Ook is niet vast te stellen dat verdachte [benadeelde partij 2] in het gezicht heeft geslagen, terwijl bij hem enkel letsel aan het gezicht is geconstateerd.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 3.3 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1, subsidiair:
op 17 maart 2024 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen [benadeelde partij 2] heeft mishandeld door voornoemde [benadeelde partij 2] (met kracht) te slaan en/of stompen en schoppen;
2, subsidiair:
op 17 maart 2024 te Amsterdam [benadeelde partij 1] heeft mishandeld door tegen het lichaam van die [benadeelde partij 1] te slaan;
3:
op 17 maart 2024 te Amsterdam, openlijk, te weten in het Sloterparkbad, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] door meermalen op/tegen het hoofd/gezicht en/of het lichaam van [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 1] te slaan en op het hoofd en/of het lichaam van die [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 1] te trappen.

5.Strafbaarheid van de feiten en van verdachte

5.1.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte een beroep op noodweer toekomt, zodat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging dan wel moet worden vrijgesproken. Er was sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte, waartegen hij zich moest verdedigen. [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] waren de aanvallende partij en verdachte werd geduwd of getrokken. Het handelen van verdachte was noodzakelijk en proportioneel. Hij moest langs [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] om naar buiten te kunnen. Subsidiair is een beroep gedaan op noodweerexces.
5.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is geweest van een wederrechtelijke en ogenblikkelijke aanranding van verdachte, waardoor aan hem geen beroep op noodweer(exces) toekomt.
5.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat aan verdachte geen geslaagd beroep op noodweer(exces) toekomt. Het bestaan van de door de verdediging geschetste noodweersituatie is niet aannemelijk geworden. De feitelijke vaststelling waarop het verweer gebaseerd is, komt niet overeen met de door de rechtbank onder rubriek 3.3 vastgestelde feiten en omstandigheden. Daaruit volgt immers niet dat [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] de aanvallende partij zijn, waarna sprake was van duwen en trekken. Integendeel, juist verdachte heeft als eerste een klap uitgedeeld aan [benadeelde partij 1] . Daarmee behoorde verdachte zelf tot de aanvallende partij. Het beroep op noodweer(exces) wordt dan ook verworpen.
De rechtbank komt gelet op het voorgaande tot de conclusie dat de bewezen verklaarde feiten volgens de wet strafbaar zijn en er geen rechtvaardigingsgrond aannemelijk is geworden. Ook is er geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit, zodat verdachte strafbaar is.

6.Motivering van de straffen

6.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1, 2 en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 177 dagen voorwaardelijk en met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast heeft zij gevorderd dat aan verdachte een taakstraf van 180 uren wordt opgelegd.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening te houden met de jeugdige leeftijd van verdachte, de omstandigheid dat hij zijn leven op de rit heeft en dat hij heeft laten weten open te staan voor een mediation-traject met [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] .
6.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zonder duidelijke aanleiding fors geweld gebruikt tegen [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] .
Dit zijn ernstige feiten die voor [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] nare gevolgen hebben gehad. Verder zijn bezoekers van het zwembadfeest in het Sloterparkbad onvrijwillig getuige geweest van het handelen van verdachte. Hierdoor heeft verdachte niet alleen voor de slachtoffers, maar ook voor hen een onveilige situatie gecreëerd.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van verdachte van 25 november 2024. Hieruit blijkt dat verdachte al eerder voor een geweldsdelict is veroordeeld. Dit weegt de rechtbank in het nadeel van verdachte mee.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 6 december 2024. Hieruit blijkt dat alcohol van invloed is geweest op de handelswijze van verdachte. Zijn beperkte impulsregulatie vormt een risicofactor voor recidive. De leefgebieden zijn verder op orde en weerhouden hem van risicogedrag, zoals de inwoning bij zijn moeder en stiefvader, hun steun, zijn fulltimebaan als chauffeur en zijn relatie met zijn vriendin. Van persoonlijkheidsproblematiek lijkt geen sprake te zijn. Uit het onderzoek door de GGZ komen volgens de reclassering geen bijzonderheden naar voren. Verder reclasseringstoezicht acht de reclassering niet geïndiceerd.
Volwassenenstrafrecht
Verdachte was ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten net 18 jaar en dus meerderjarig. Voor een jongvolwassen verdachte onder de 23 jaar kan volgens de wet het jeugdstrafrecht worden toegepast, als de persoon van de verdachte of de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd daartoe aanleiding geven. De reclassering heeft geadviseerd het volwassenenstrafrecht toe te passen, omdat de persoonlijkheidsontwikkeling en vaardigheden van verdachte conform zijn kalenderleeftijd zijn. Daarnaast komt hij behoorlijk zelfstandig over. Gelet hierop en omdat verdachte niet meer pedagogisch beïnvloedbaar lijkt te zijn, zal de rechtbank het volwassenenstrafrecht toepassen.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf gekeken naar de afspraken voor strafoplegging die de rechtbanken onderling hebben gemaakt (de LOVS-oriëntatiepunten). Voor mishandeling is het uitgangspunt voor een
first offendereen geldboete. Het uitganspunt voor openlijke geweldpleging tegen personen is een taakstraf van 120 uren.
De rechtbank neemt als strafmatigende factor mee dat verdachte nog jong is en op de zitting spijt heeft betuigd. Het baart de rechtbank wel zorgen dat de eerder opgelegde taakstraf hem er niet van heeft weerhouden om opnieuw geweld uit te oefenen. De rechtbank zal daarom – als laatste waarschuwing en als stevige stok achter de deur – een voorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte opleggen. Hoewel de rechtbank vanwege het strafblad van verdachte aanleiding ziet om hieraan bijzondere voorwaarden te verbinden, zal de rechtbank vanwege het advies van de reclassering daartoe niet overgaan.
Conclusie
Alles afwegende legt de rechtbank verdachte een taakstraf van 120 uren met aftrek van voorarrest op. Daarnaast wordt aan verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van twee jaar opgelegd.

7.Ten aanzien van de vorderingen benadeelde partijen

7.1.
Vordering van benadeelde partij [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert € 1.976,38 aan schadevergoeding, bestaande uit € 976,38 aan vergoeding voor materiële schade en € 1.000,- aan vergoeding voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.1.1.
Standpunt officier van justitie en verdediging
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel kan worden toegewezen, omdat de vordering voldoende is onderbouwd.
De raadsman van verdachte heeft primair verzocht om [benadeelde partij 2] nietontvankelijk te verklaren in zijn vordering, aangezien de geleden schade het gevolg zou zijn geweest van het eigen handelen van [benadeelde partij 2] , zoals bedoeld in artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Het is lastig vast te stellen waarop dit eigen aandeel van [benadeelde partij 2] kan worden bepaald, zodat de vordering door een civiele rechter moet worden behandeld.
7.1.2.
Oordeel van de rechtbank
Eigen schuld
Bij een beroep op ‘eigen schuld’ is het aan de verdediging om de feiten en omstandigheden te stellen op grond waarvan de geleden schade mede aan het slachtoffer kan worden toegerekend. De rechtbank is van oordeel dat er gelet op de inhoud van het vonnis geen sprake is van ‘eigen schuld’, zodat er geen aanleiding is om de benadeelde partij nietontvankelijk te verklaring in zijn vordering tot schadevergoeding.
Materiële schade
Vaststaat dat aan [benadeelde partij 2] door het onder 1 en 3 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De gevorderde schadevergoeding voor materiële schade komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen.
Immateriële schade
[benadeelde partij 2] heeft op grond van artikel 6:106, eerste lid, sub b BW recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van immateriële schade, aangezien hij door het onder 1 en 3 bewezenverklaarde lichamelijk letsel heeft opgelopen. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen.
Conclusie
De rechtbank zal de vordering van € 1.976,38 toewijzen. Verdachte moet over dit bedrag de wettelijke rente betalen en aan hem wordt de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Daarnaast moet hij de kosten betalen die [benadeelde partij 2] heeft gemaakt en nog moet maken voor de tenuitvoerlegging hiervan. Deze kosten zijn tot nu toe begroot op nihil.
De vordering wordt hoofdelijk toegewezen, omdat verdachte het onder 1 en het met betrekking tot [benadeelde partij 2] onder 3 bewezenverklaarde samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft gepleegd.
7.2.
Vordering van benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert € 1.222,- aan schadevergoeding, bestaande uit € 659,- aan vergoeding voor materiële schade en € 563,- aan vergoeding voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2.1.
Standpunt officier van justitie en verdediging
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot een bedrag van € 857,- kan worden toegewezen. De gederfde inkomsten (€ 565,-) zijn onvoldoende onderbouwd, maar kunnen worden geschat op € 200,-. [benadeelde partij 1] moet in het overige deel van zijn vordering (€ 365,- gederfde inkomsten) nietontvankelijk worden verklaard.
De raadsman van verdachte heeft verzocht om [benadeelde partij 1] nietontvankelijk te verklaren in zijn vordering, aangezien de geleden schade het gevolg zou zijn geweest van het eigen handelen van [benadeelde partij 1] , zoals bedoeld in artikel 6:101 BW. Het is lastig vast te stellen waarop dit eigen aandeel van [benadeelde partij 1] kan worden bepaald, zodat de vordering door een civiele rechter moet worden behandeld. Subsidiair is zijn standpunt dat een deel van de vordering, te weten de reiskosten (€ 94,‑), moet worden afgewezen, omdat deze kosten zijn gemaakt door de vader van [benadeelde partij 1] . Deze kosten zijn daarom geen rechtstreeks door [benadeelde partij 1] geleden schade. Daarnaast moet [benadeelde partij 1] in een deel van zijn vordering, te weten de gederfde inkomsten (€ 565,-) en immateriële-schadevergoeding (€ 563,-), nietontvankelijk worden verklaard, omdat dit deel van de vordering onvoldoende is onderbouwd.
7.2.2.
Oordeel van de rechtbank
Eigen schuld
De rechtbank is van oordeel dat er gelet op de verdere inhoud van het vonnis ook bij [benadeelde partij 1] geen sprake is van ‘eigen schuld’, zodat er geen aanleiding is om hem nietontvankelijk te verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding. Verdachte heeft immers als eerste een klap uitgedeeld aan [benadeelde partij 1] .
Materiële schade
De gevorderde reiskosten (€ 94,-) zijn gemotiveerd betwist. De rechtbank volgt de raadsman in zijn standpunt en zal dit deel van de vordering afwijzen.
Het deel van de vordering dat ziet op vergoeding voor de gederfde inkomsten (€ 565,-) is betwist. De rechtbank is van oordeel dat dit deel van de vordering onvoldoende is onderbouwd. Op grond van de toelichting bij de vordering kan de rechtbank namelijk niet vaststellen of [benadeelde partij 1] in week 12 waarin hij vanaf donderdag op skivakantie zou zijn geweest, wel op maandag tot en met woensdag zou hebben gewerkt. Ook is niet vast te stellen wat zijn gemiddelde aantal werkuren in de week is (geweest). Het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. Dit zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De rechtbank zal [benadeelde partij 1] daarom nietontvankelijk verklaren in dit deel van de vordering.
Immateriële schade
[benadeelde partij 1] heeft op grond van artikel 6:106, eerste lid, sub b BW recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van immateriële schade, aangezien hij door het onder 3 bewezenverklaarde lichamelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank heeft hiervoor geoordeeld dat niet kan worden vastgesteld dat het lichamelijk letsel van [benadeelde partij 1] door verdachte is veroorzaakt. Toch is verdachte op grond van groepsaansprakelijkheid (artikel 6:166 BW) gehouden om de immateriële schade van [benadeelde partij 1] te vergoeden. De rechtbank heeft namelijk bewezen verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijk geweld tegen [benadeelde partij 1] . Samen met [medeverdachte 2] is hij aansprakelijk voor het door hen als groep gepleegde geweld en de gevolgen daarvan. De gevorderde schadevergoeding van € 563,- komt de rechtbank voor het overige niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen.
Conclusie
De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 563,- bestaande uit vergoeding voor immateriële schade. De schadepost voor de reiskosten (€ 94,-) zal worden afgewezen. Daarnaast wordt [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk verklaard in een deel van zijn vordering, te weten de gederfde inkomsten (€ 565,-). Hij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Verdachte moet over het toegewezen bedrag de wettelijke rente betalen en aan hem wordt de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Daarnaast moet hij de kosten betalen die [benadeelde partij 1] heeft gemaakt en nog moet maken voor de tenuitvoerlegging hiervan. Deze kosten zijn tot nu toe begroot op nihil.
Verdachte wordt, zoals gevorderd, hoofdelijk veroordeeld tot betaling van het toegewezen bedrag, omdat hij het onder 3 bewezenverklaarde openlijk geweld tegen [benadeelde partij 1] samen met [medeverdachte 2] heeft gepleegd.

8.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 25 november 2024 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in de zaak met parketnummer 15/078488-23, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 31 oktober 2023 van de kinderrechter van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar. Verdachte is bij dit vonnis veroordeeld tot een werkstraf van 80 uren, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 30 uren, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Daarnaast bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Oordeel van de rechtbank
Uit de inhoud van dit vonnis blijkt dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van de in zaak met parketnummer 15/078488-23 opgelegde voorwaardelijke straf, te weten een werkstraf van 30 uren, te gelasten.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 47, 55, 57, 141 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1, primair en 2, primair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, subsidiair, 2, subsidiair en 3 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
1, subsidiair:
-
medeplegen van mishandeling
2, subsidiair:
-
mishandeling
3:
-
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
120 (honderdtwintig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet (naar behoren) heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 (zestig) dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat
deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] toe tot een bedrag van € 1.976,38 (duizend negenhonderd zesenzeventig euro en achtendertig eurocent), bestaande uit € 976,38 (negenhonderd zesenzeventig euro en achtendertig eurocent) aan vergoeding voor materiële schade en € 1.000,- (duizend euro) aan vergoeding voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade van 17 maart 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 2] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens (een van) zijn mededaders is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 2] aan de Staat € 1.976,38 (duizend negenhonderd zesenzeventig euro en achtendertig eurocent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade van 17 maart 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 29 (negenentwintig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij of (een van) zijn mededaders heeft voldaan aan een van de opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] toe tot een bedrag van € 563,- (vijfhonderd drieënzestig euro), geheel bestaande uit vergoeding voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade van 17 maart 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens zijn mededader is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst een deel van de vordering aan vergoeding voor materiële schade (€ 94,- reiskosten) af.
Bepaalt dat de benadeelde partij in een deel van zijn vordering aan vergoeding voor materiële schade (€ 565,- gederfde inkomsten) niet-ontvankelijk is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 1] aan de Staat € 563,- (vijfhonderd drieënzestig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade van 17 maart 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 11 (elf) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij of zijn mededader heeft voldaan aan een van de opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij voornoemd vonnis van 31 oktober 2023, zijnde een werkstraf van 30 (dertig) uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 15 (vijftien) dagen.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.R.J. van Wel, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en M.C.H. Broesterhuizen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G. Brokkelkamp, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 januari 2025.

Voetnoten

1.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2024063394-53 van 20 maart 2024, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 1] , ongenummerde pagina.
2.De verklaring van verdachte zoals afgelegd op de zitting van 17 december 2024.
3.De eigen waarneming van de rechtbank op 17 december 2024 van de camerabeelden met de bestandsnaam ‘ [naam 3] ’, [naam 4] [31], minuut 04:40 tot en met 05:23.
4.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2024063394-36, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 2] , doorgenummerde pagina’s 39 t/m 40.
5.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2024063394 van 20 maart 2024, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 7] , doorgenummerde pagina’s 85 t/m 89.
6.De eigen waarneming van de rechtbank op 17 december 2024 van de camerabeelden met de bestandsnaam ‘ [naam 5] ’, minuut 00:40 tot en met 01:12.
7.De verklaring van verdachte zoals afgelegd op de zitting van 17 december 2024.
8.De eigen waarneming van de rechtbank op 17 december 2024 van de camerabeelden met de bestandsnaam ‘ [naam 5] ’, minuut 01:10 tot en met minuut 01:12.
9.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2024063394-36, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 2] , doorgenummerde pagina 43.
10.De eigen waarneming van de rechtbank op 17 december 2024 van de camerabeelden met de bestandsnaam ‘ [naam 5] ’, minuut 01:12 tot en met 01:21.
11.Een proces-verbaal van aangifte van [benadeelde partij 2] met nummer PL1300-2024063394-22 van 17 maart 2024, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 4] , doorgenummerde pagina’s 7 (bovenaan), 8 (eerste alinea onderaan en tweede alinea).
12.Een geschrift, te weten een letselrapportage van de Forensische Geneeskunde GGD Amsterdam van 18 maart 2024, opgemaakt door ‘ [nr] ’, ongenummerde pagina’s (digitale pagina 3).
13.Een proces-verbaal van aangifte van [benadeelde partij 1] met nummer PL1300-2024063394-23 van 17 maart 2024, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 5] , doorgenummerde pagina’s 1 (bovenaan) en 2 (tweede alinea).
14.Een geschrift, te weten een letselrapportage van de Forensische Geneeskunde GGD Amsterdam van 20 maart 2024, opgemaakt door drs M.L Goudswaard, forensisch arts, ongenummerde pagina’s (digitale pagina 3 t/m 6).
15.Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL1300-2024063394-34 van 17 maart 2024, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 6] , doorgenummerde pagina’s 58 (zesde alinea) en 59 (eerste en laatste alinea).