ECLI:NL:RBAMS:2025:2133

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 maart 2025
Publicatiedatum
1 april 2025
Zaaknummer
81.259222.21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het opzettelijk doen van onjuiste belastingaangiftes en het ter beschikking stellen van vervalste administratie

Op 13 maart 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan belastingfraude. De verdachte, geboren in 1981 en eigenaar van een eenmanszaak met meerdere souvenirwinkels, werd beschuldigd van het opzettelijk indienen van onjuiste belastingaangiften voor de omzetbelasting en inkomstenbelasting over de periode van 2016 tot en met 2019. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, in nauwe samenwerking met een manager, opzettelijk onjuiste aangiften heeft gedaan door een aanzienlijk deel van de omzet niet op te geven. Dit resulteerde in een benadelingsbedrag van € 320.146,- voor de omzetbelasting en € 1.038.116,- voor de inkomstenbelasting. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachte bewust hebben samengewerkt om belasting te ontduiken door gebruik te maken van een schaduwadministratie. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact van belastingfraude op de samenleving, en dat dergelijke handelingen het vertrouwen in belastingaangiften ondermijnen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 81.259222.21
Datum uitspraak: 13 maart 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige economische kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1981,
wonende op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van de onderzoeken op de terechtzittingen van 28 november 2024 en van 27 februari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. O.J.M. Bijl naar voren heeft gebracht. Verdachte en zijn raadsman zijn niet ter zitting verschenen.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – tenlastegelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
medeplegen van het doen van onjuiste aangiften omzetbelasting van de eenmanszaak van verdachte in de periode van het eerste kwartaal 2016 tot en met april 2019;
medeplegen van het doen van onjuiste aangiften inkomstenbelasting in de periode van 2016 tot en met 2019;
medeplegen van het ter beschikking stellen van vervalste administratie van vier verschillende winkels die onder de eenmanszaak van verdachte vallen over de jaren 2016, 2017 en 2018.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld – overeenkomstig zijn schriftelijk requisitoir – dat kan worden bewezen dat verdachte – in een nauwe en bewuste samenwerking met [manager/medeverdachte] – voor zijn eenmanszaak meermalen onjuiste aangiften omzetbelasting heeft gedaan in de periode van het eerste kwartaal van 2016 tot en met april van het jaar 2019 (feit 1). Ook kan worden bewezen dat verdachte over de jaren 2016 tot en met 2019 onjuiste aangiften inkomstenbelasting heeft ingediend (feit 2) en aan de Belastingdienst valse kasboeken over de jaren 2016 tot en met 2018 heeft verstrekt (feit 3). Voor het benadelingsbedrag kan worden uitgegaan van de geëxtrapoleerde bedragen van
€ 320.146,- voor de omzetbelasting en € 1.038.116,- voor de inkomstenbelasting, nu uit het dossier kan worden vastgesteld dat er gedurende de jaren 2016 tot en met april 2019 met betrekking tot de administratie steeds sprake was van hetzelfde frauduleuze systeem.
3.2.
Het oordeel van de rechtbank
3.3.. Bewezenverklaring feiten 1, 2 en 3 [1]
Verdachte had van 1 juni 2011 tot 2 aug 2021 een eenmanszaak waarin souvenirwinkels/ [naam winkel/shop 1] werden geëxploiteerd: [naam winkel/shop 1] (hierna: [naam winkel/shop 1] ), [naam winkel/shop 2] (hierna: [naam winkel/shop 2] ), [naam winkel/shop 3] (hierna: [naam winkel/shop 3] ), [naam winkel/shop 4] (hierna: [naam winkel/shop 4] ). [2]
Op 18 april 2019 heeft een onaangekondigd controlebezoek van de Belastingdienst en de Douane plaatsgevonden in de winkels van verdachte, te weten [naam winkel/shop 2] en [naam winkel/shop 4] . Daarbij is in de winkel [naam winkel/shop 4] handgeschreven administratie van de vier winkels van verdachte over de periode september 2018 tot en met februari 2019 aangetroffen. Naar aanleiding daarvan werd een boekenonderzoek ingesteld, waarna in augustus 2020 een strafrechtelijk onderzoek is gestart.
Over het eerste kwartaal 2016 (door de Belastingdienst ontvangen op 19 april 2016) tot en met het eerste kwartaal 2018 werden er voor de winkels [naam winkel/shop 3] , [naam winkel/shop 2] , [naam winkel/shop 1] en [naam winkel/shop 4] kwartaalaangiften voor de omzetbelasting ingediend. Vanaf april 2018 tot en met april 2019 (door de Belastingdienst ontvangen op 7 mei 2019) werden er maandelijks aangiften voor de omzetbelasting gedaan.
Verdachte heeft ook voor de jaren 2016 (door de Belastingdienst ontvangen op 27 mei 2017) tot en met 2019 (door de Belastingdienst ontvangen op 23 oktober 2020) aangiften inkomstenbelasting ingediend. [3]
In het kader van het boekenonderzoek heeft de boekhouder van verdachte namens verdachte diverse administratieve stukken van de vier winkels van verdachte ter beschikking gesteld aan de Belastingdienst, waaronder de op 12 juni 2019 ter beschikking gestelde kasboeken over de jaren 2016, 2017 en 2018. [4]
De boekhouder van verdachte, [boekhouder] , is als getuige gehoord. Hij heeft verklaard dat [manager/medeverdachte] van 2016 tot en met 2019 de manager was, alles regelde en alles van de administratie wist en de administratie verstrekte. De gegevens die hij van [manager/medeverdachte] ontving boekte hij in de administratie. Het administratiepakket genereerde vervolgens automatisch de BTW-aangifte, waarna de boekhouder de aangifte indiende. [manager/medeverdachte] beheerde het e-mailadres waar de boekhouder de belastingaangiftes vervolgens naartoe mailde. Als de boekhouder vragen had, nam hij contact op met [manager/medeverdachte] . [boekhouder] heeft verklaard dat de verkopen in de winkels werden bijgehouden door middel van aanslagen op de kassa. Een X-afslag van de kassa kon worden gezien als een tussenstand. Een Z-afslag van de kassa kon maar één keer per dag worden gemaakt en daarin konden geen aanpassingen meer worden verricht. [boekhouder] heeft verder verklaard dat hij van [manager/medeverdachte] alleen Z-afslagen heeft gekregen. Hij heeft nooit X-afslagen gekregen of gezien. [5]
Van 1 en 2 februari 2016 zijn X-afslagen, Z-afslagen en de kaslijsten van de winkels [naam winkel/shop 1] , [naam winkel/shop 2] en [naam winkel/shop 3] beschikbaar. Deze administratieve stukken zijn tijdens een doorzoeking van de woning van verdachte op 3 februari 2016 in een andere strafzaak aangetroffen. Ook had verdachte toen € 7.025,- contant geld bij zich. [6]
De Fiod heeft deze stukken geanalyseerd en daarover het volgende geverbaliseerd. De totaalbedragen op de X-afslagen zijn hetzelfde als de bedragen die achter ‘pin’ en ‘cash’ staat geschreven op de achterkant van de X-afslagen. De totaal gerealiseerde omzet van de winkels [naam winkel/shop 3] , [naam winkel/shop 2] en [naam winkel/shop 1] op 1 en 2 februari 2016 is vermoedelijk
€ 4.062,85 geweest, hetgeen een optelsom is van de bedragen "pin en "cash". Op de Z-afslagen van 1 en 2 februari 2016 staat een totale omzet van € 1.881,85. De omzet op de Z-afslagen is daarmee € 2.181,00 (54%) lager dan de handgeschreven omzet op de achterkant van de X-afslagen van deze dagen. De Fiod heeft verder geconstateerd dat de Z-afslagen slechts een paar minuten later zijn opgemaakt dan de X-afslagen. [7]
De handgeschreven administratie die op 18 april 2019 in de winkel [naam winkel/shop 4] is aangetroffen, is door de Fiod geanalyseerd. Het gaat om maandoverzichten over de periode september 2018 tot en met februari 2019. Op de maandoverzichten staan bovenaan de bedragen ‘pin’ en ‘cash’ die bij elkaar worden opgeteld. Het totaalbedrag dat als ‘pin’ staat genoteerd komt telkens nagenoeg overeen met de feitelijke pinontvangsten op de bankrekeningen van de vier winkels. Onderaan de maandoverzichten staat in het Hindi “witte verkoop” en “ [naam] ” geschreven met daarachter handgeschreven bedragen. Op alle maandoverzichten is het bedrag ‘witte verkoop’ lager dan de bruto omzet bestaande uit de bedragen ‘pin’ en ‘cash’.
De Fiod heeft verder geverbaliseerd dat de bedragen ‘witte verkoop’ op de maandoverzichten (nagenoeg) overeenkomen met de omzet vermeld op de kaslijsten van de winkels. De totale bedragen Pin en Creditcards in de kaslijsten van de periode september tot en met december 2018 zijn de vergelijkbaar met de bedragen Pin op de maandoverzichten van deze periode. De omzet volgens de kaslijsten komt (nagenoeg) overeen met de omzet in de aangiften omzetbelasting. Te zien is dat de omzet in de aangiften omzetbelasting, over de periode september 2018 tot en met februari 2019, in totaal 47% bedraagt van de totale bruto omzet zoals opgenomen in de handgeschreven maandoverzichten. Hieruit volgt dat in de periode september 2018 tot en met februari 2019 vermoedelijk 53% van de gerealiseerde omzet fiscaal niet is verantwoord. [8]
Verdachte heeft bij de FIOD verklaard dat [manager/medeverdachte] de administratie doet en daarvoor verantwoordelijk is. Verdachte heeft [manager/medeverdachte] geleerd hoe hij de kassa moet afsluiten, wat hij naar de boekouder moet brengen en hoe hij geld moet afstorten. [9] Hij heeft tegen de boekhouder gezegd dat hij [manager/medeverdachte] mag bellen als hij vragen heeft. [manager/medeverdachte] schrijft de omzet van de winkel op en hoeveel er contant en met pin is betaald. [10] [manager/medeverdachte] maakte meestal de Z-afslagen, zelden deed verdachte dat. [11]
Verdachte heeft verder verklaard dat de handgeschreven aantekeningen op de X-afslag van 1 februari 2016 van [manager/medeverdachte] zijn. [12] De schoudertas waarin de handgeschreven administratie zat was ook van [manager/medeverdachte] . [13] Verdachte heeft ook verklaard dat [manager/medeverdachte] hem ‘ [naam] ’ noemt. [14]
[manager/medeverdachte] is door de Fiod gehoord. Hij heeft verklaard dat hij verdachte ‘ [naam] ’ noemt [15] , dat hij sinds 2016, 2017 het kasboek opmaakt en dat verdachte hem heeft geleerd hoe hij dat moet doen. [16] Hij deed de administratie en bracht die naar de boekhouder. Via e-mail kreeg hij een kopie van de aangifte. Vervolgens betaalde [manager/medeverdachte] de verschuldigde belasting. [17] Het systeem was hetzelfde in 2016 als in 2019. [18] Vóór 2019 was er een X-rapport en een Z-rapport. Het Z-rapport is het definitieve rapport. [manager/medeverdachte] verklaarde voorts dat hij dat hij de X-afslag niet aan de boekhouder gaf, maar weggooide nadat hij deze had uitgedraaid. [19]
[manager/medeverdachte] heeft verder verklaard dat de handgeschreven aantekeningen op de achterkant van de X-afslag van [naam winkel/shop 1] van 1 februari 2016 van hem zijn. [20] Ook de handgeschreven berekeningen en tekst “witte verkoop” op het maandoverzicht van november 2018 zijn van hem. [21]
[manager/medeverdachte] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij het kasboek opmaakte aan de hand van de Z-afslagen en dat hij dat per winkel deed. De Z-rapporten gingen vervolgens naar de boekhouder. [22]
Verder zijn er werknemers van de vier winkels van verdachte als getuigen gehoord.
[werknemer 1] heeft verklaard dat verdachte de kassa’s aan het eind van de dag afsloot, maar [manager/medeverdachte] dat deed als verdachte op vakantie was. [23]
[werknemer 2] heeft verklaard dat verdachte verantwoordelijk was voor de dagelijkse leiding en het aansturen van het personeel. Verdachte maakte ook aan het eind van de dag de administratie op. Als hij op vakantie was, dan deed [manager/medeverdachte] dat. Tijdens de vakantie van verdachte had [manager/medeverdachte] de verantwoordelijkheid over de taken van verdachte. [24]
Ook [werknemer 3] [25] en [werknemer 4] [26] hebben verklaard dat [manager/medeverdachte] de administratie deed.
Overweging rechtbank
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat een groot gedeelte van de werkelijke omzet – ongeveer 50% – niet op de Z-afslagen werden vermeld die naar de boekhouder werden gestuurd en op basis waarvan door de boekhouder namens verdachte belastingaangiften werden gedaan. Daardoor is onjuiste aangifte omzetbelasting en vervolgens ook inkomstenbelasting gedaan. De modus operandi was als volgt:
De dagomzet van de winkels werd uitgesplitst in betalingen met contant geld en pinbetalingen. Aan het einde van de dag werden de verkopen die waren afgerekend met pin en creditcard opgeteld bij de contante verkopen. Dit resulteerde in de reële totale omzet per dag die door [manager/medeverdachte] op de achterkant van de X-afslagen werd geschreven. Vervolgens berekende [manager/medeverdachte] welk deel van de contante omzet gestort zou worden op de bankrekeningen en welk deel bestemd was voor ‘ [naam] ’, waarmee verdachte werd bedoeld. Dit schreef hij op de achterkant van de X-afslagen.
Aan het einde van de dag werd de kassa afgesloten door middel van Z-afslagen. Op deze Z-afslagen – die veelal slechts enkele minuten later werden opgemaakt dan de X-afslagen – werd niet de volledige omzet opgenomen maar slechts de omzet die per pin en creditcard was afgerekend vermeerderd met het deel van de contante omzet dat (volgens de berekeningen die op de X-afslagen waren geschreven) op de bankrekeningen gestort zouden worden. De omzet op de Z-afslagen was daarmee (ongeveer 50%) lager dan de daadwerkelijk gerealiseerde omzet. De Z-afslagen werden vervolgens in de kasboeken verwerkt en naar de boekhouder gestuurd, die vervolgens op basis daarvan de aangiften omzetbelasting en inkomstenbelasting indiende.
Hierdoor is niet de volledige (contante) omzet van de winkels opgegeven in de aangiften omzetbelasting van de eenmanszaak van verdachte, waardoor te weinig omzetbelasting en inkomstbelasting is afgedragen.
Medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat kan worden vastgesteld dat verdachte en [manager/medeverdachte] nauw en bewust hebben samengewerkt bij het hiervoor uiteengezette handelen met betrekking tot de aangifte omzetbelasting. Meestal sloot verdachte de kassa af, maar als hij op vakantie was sloot [manager/medeverdachte] de kassa af. [manager/medeverdachte] heeft van verdachte geleerd hoe hij dat moest doen. Op de handgeschreven maandoverzichten is door [manager/medeverdachte] genoteerd hoeveel de ‘witte verkoop’ bedroeg. [manager/medeverdachte] stuurde de vervalste Z-afslagen naar de boekhouder, op grond waarvan de boekhouder de omzetbelasting voor de eenmanszaak van verdachte indiende. [manager/medeverdachte] was bovendien het aanspreekpunt voor de boekhouder. Kortom, er was sprake van inwisselbare rollen.
Opzet
De bedragen op de Z-afslagen en die in de kasboeken zijn verwerkt komen overeen met de bedragen die als ‘witte verkoop’ met de hand waren genoteerd op de handgeschreven maandoverzichten. De woorden ‘witte verkoop’ bevestigen naar het oordeel van de rechtbank dat er nog een niet-fiscaal verantwoord deel van de omzet was en dat dat deel bewust buiten de boeken werd gehouden. De verklaring van [manager/medeverdachte] dat de bedragen die als ‘witte verkoop’ stonden vermeld verzonnen waren, wordt als onaannemelijk terzijde geschoven. De Fiod heeft namelijk onderzocht dat het bedrag dat in de kaslijsten van september tot en met december 2018 is opgenomen nagenoeg gelijk is aan het totale bedrag aan ‘witte verkoop’ dat is vermeld op de maandoverzichten in die periode. Daaruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank evident dat met de ‘witte verkoop’ dat deel van de omzet werd bedoeld dat in de uiteindelijke Z-afslagen opgenomen zou worden en fiscaal verantwoord zou worden. De opzet op het doen van valse belastingaangifte wordt bevestigd doordat veelal enkele minuten na het uitdraaien van X-afslagen, de Z-afslagen werden uitgedraaid. Dat de dagomzet in een paar minuten tijd met ongeveer 50% daalt is onwaarschijnlijk. Gelet op de hiervoor vastgestelde nauwe en bewuste samenwerking kan worden aangenomen dat het opzet bij zowel verdachte als [manager/medeverdachte] aanwezig was.
Pleegperiode en benadelingsbedrag
De handgeschreven maandoverzichten uit de schoudertas waaruit de daadwerkelijke omzet blijkt, beslaan niet de volledige tenlastegelegde periode. Er zijn evenwel geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen die erop duiden dat het frauduleus handelen enkel in de periode heeft plaatsgevonden waarop de aangetroffen schaduwadministratie betrekking heeft. Daarbij komt dat al in februari 2016 in de jas van verdachte X-afslagen en Z-afslagen van 1 en 2 februari 2016 zijn aangetroffen waar op de achterkant handgeschreven berekeningen stonden met betrekking tot de daadwerkelijke omzet van die dagen. Bovendien heeft [manager/medeverdachte] verklaard dat het systeem van de administratie in 2016 hetzelfde was als in 2019. De rechtbank is gelet daarop van oordeel dat de fiscale fraude voor de gehele tenlastegelegde periode kan worden bewezen, te weten januari 2016 tot en met april 2019.
De Fiod heeft berekend dat op basis van de beschikbare (schaduw)administratie het benadelingsbedrag € 46.016,- bedraagt. Voor de beantwoording van de vraag hoeveel in de overige gedeelten van de tenlastegelegde periode – waarover geen schaduwadministratie is aangetroffen – buiten de boeken is gehouden, is de Fiod uitgegaan van een vaste verhouding tussen pinomzet en reële cashomzet. Die berekening heeft geresulteerd in een benadelingsbedrag van € 320.146,- aan omzetbelasting en € 1.038.116,- aan inkomstenbelasting. [27] . Gelet op het stelselmatige systeem van frauduleus handelen over de jaren 2016 tot en met april 2019, is de rechtbank van oordeel dat deze geëxtrapoleerde bedragen als benadelingsbedrag kunnen worden vastgesteld.
Conclusie
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte zich samen met [manager/medeverdachte] schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van het opzettelijk doen van valse aangifte omzetbelasting voor de eenmanszaak van verdachte (feit 1), het doen van valse aangiften inkomstenbelasting (feit 2) en het aan de Belastingdienst ter beschikking stellen van valse kasboeken (feit 3).
De rechtbank acht het medeplegen van het onder 2 en 3 tenlastegelegde niet bewezen, omdat op basis van het dossier de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [manager/medeverdachte] of een ander voor wat betreft het doen van valse aangiften inkomstenbelasting en het aan de Belastingdienst ter beschikking stellen van valse kasboeken, niet kan worden vastgesteld. Daarom zal verdachte worden vrijgesproken van dit onderdeel.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Feit 1
handelend onder de eenmanszaak met KvK-nummer [nummer 5] op tijdstippen in de periode van 18 april 2016 tot en met 8 mei 2019 in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander,
telkens opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten digitale aangifte voor de omzetbelasting ten name van [verdachte] (handelend onder de eenmanszaak met KvK-nummer [nummer 5] met handelsnamen [naam winkel/shop 1] en [naam winkel/shop 2] en [naam winkel/shop 3] en [naam winkel/shop 4] )over:
ten name van [verdachte] , handelend onder [naam winkel/shop 1] met omzetbelastingnummer [nummer 1] 01 (DOC-070)
- het 1e kwartaal en het 2e kwartaal en het 3e kwartaal en het 4e kwartaal van het jaar 2016 en
- het 1e kwartaal en het 2e kwartaal en het 3e kwartaal en het 4e kwartaal van het jaar 2017 en
- het 1e kwartaal en april en mei en juni en juli en augustus en september en oktober en november en december van het jaar 2018 en
- januari en februari en maart en april van het jaar 2019 en
ten name van [verdachte] , handelend onder [naam winkel/shop 2] met omzetbelastingnummer [nummer 2] (DOC-069)
- het 1e kwartaal en het 2e kwartaal en het 3e kwartaal en het 4e kwartaal van het jaar 2016 en
- het 1e kwartaal en het 2e kwartaal en het 3e kwartaal en het 4e kwartaal van het jaar 2017 en
- het 1e kwartaal en april en mei en juni en juli en augustus en september en oktober en november en december van het jaar 2018 en
- januari en februari en maart en april van het jaar 2019 en
ten name van [verdachte] , handelend onder [naam winkel/shop 3] met omzetbelastingnummer [nummer 3] (DOC-068)
- het 1e kwartaal en het 2e kwartaal en het 3e kwartaal en het 4e kwartaal van het jaar 2016 en
- het 1e kwartaal en het 2e kwartaal en het 3e kwartaal en het 4e kwartaal van het jaar 2017 en
- het 1e kwartaal en april en mei en juni en juli en augustus en september en oktober en november en december van het jaar 2018 en
- januari en februari en maart en april van het jaar 2019 en
ten name van [verdachte] , handelend onder [naam winkel/shop 4] met omzetbelastingnummer [nummer 4] B.04 (DOC-071)
- het 1e kwartaal en het 2e kwartaal en het 3e kwartaal en het 4e kwartaal van het jaar 2016 en
- het 1e kwartaal en het 2e kwartaal en het 3e kwartaal en het 4e kwartaal van het jaar 2017 en
- het 1e kwartaal en april en mei en juni en juli en augustus en september en oktober en november en december van het jaar 2018 en
- januari en februari en maart en april van het jaar 2019
telkens onjuist en onvolledig heeft gedaan, door telkens op de ingediende aangifte een onjuist bedrag aan verschuldigde omzetbelasting op te geven,
terwijl dat feit telkens ertoe strekte dat te weinig belasting wordt geheven;
Feit 2
op tijdstippen in de periode van 27 mei 2017 tot en met 23 oktober 2020 in Nederland,
telkens opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een digitale aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen ten name van [verdachte] over:
- het jaar 2016 (ten name van [verdachte] ) (DOC-072, p. 4-29) en
- het jaar 2017 (ten name van [verdachte] ) (DOC-072, p. 30-52) en
- het jaar 2018 (ten name van [verdachte] ) (DOC-072, p. 53-75) en
- het jaar 2019 (ten name van [verdachte] ) (DOC-073)
telkens onjuist en onvolledig heeft gedaan, door telkens op de ingediende aangifte een onjuist bedrag aan belastbaar inkomen uit werk en woning (box 1) op te geven,
terwijl dat feit telkens ertoe strekte dat te weinig belasting wordt geheven;
Feit 3
handelend onder de eenmanszaak met KvK-nummer [nummer 5] op 12 juni 2019 in Nederland,
telkens als degene die ingevolge de belastingwet verplicht was tot het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken en de inhoud daarvan,
deze telkens opzettelijk in valse vorm voor dit doel ter beschikking heeft gesteld, door
van de winkel [naam winkel/shop 3] de kasboeken over:
- het jaar 2016 (DOC-047) en
- het jaar 2017 (DOC-048) en
- het jaar 2018 (DOC-049) en
van de winkel [naam winkel/shop 2] de kasboeken over:
- het jaar 2016 (DOC-050) en
- het jaar 2017 (DOC-051) en
- het jaar 2018 (DOC-052) en
van de winkel [naam winkel/shop 1] de kasboeken over:
- het jaar 2016 (DOC-053) en
- het jaar 2017 (DOC-054) en
- het jaar 2018 (DOC-055) en
van de winkel [naam winkel/shop 4] de kasboeken over:
- het jaar 2016 (DOC-056) en
- het jaar 2017 (DOC-057) en
- het jaar 2018 (DOC-058)
ter beschikking te stellen aan een ambtenaar van de Belastingdienst, bestaande de
valsheid hierin dat in deze kasboeken niet de volledige omzet werd verantwoord,
terwijl dat feit telkens ertoe strekte dat te weinig belasting wordt geheven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1, 2 en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden.
7.2.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met medeverdachte [manager/medeverdachte] van 2016 tot en met april 2019 schuldig gemaakt aan belastingfraude door het doen van onjuiste aangiften omzetbelasting. Ook heeft hij zich schuldig gemaakt aan het doen van onjuiste aangiften inkomstenbelasting en heeft hij aan de Belastingdienst valse kasboeken ter beschikking gesteld.
In de winkels van verdachte werden zowel contante - als pinbetalingen verricht. Vrijwel alleen de omzet die werd gemaakt met pinbetalingen werd in de boekhouding verwerkt en bij de Belastingdienst opgegeven. Uit de schaduwadministratie blijkt dat de werkelijke omzet – die voor een groot deel uit contante betalingen bestond – ongeveer twee keer zo hoog was. Door te weinig omzet van zijn eenmanszaak en zijn inkomsten bij de Belastingdienst op te geven, heeft verdachte te weinig omzetbelasting en inkomstenbelasting afgedragen.
Door zo te handelen hebben verdachte en de medeverdachte zwart geld in de economie laten vloeien, waar een corrumperende werking van uitgaat. Door deze handelswijze heeft verdachte ook het vertrouwen dat aan de inhoud van belastingaangiften mag worden ontleend, geschaad. De strafbaarstelling van belastingfraude beschermt bovendien niet alleen de gemeenschapsbelangen die door belastingheffing worden gediend, maar ook de belangen van eerlijke belastingbetalers. Belastingfraude kan immers leiden tot verdere verzwaring van de belastingdruk voor alle Nederlanders. De handelingen van verdachte dragen bovendien bij aan het ondermijnen van de belastingmoraal. Het onbestraft laten van belastingfraudeurs kan ertoe leiden dat ook het normbesef vervaagt onder belastingplichtigen die wel aan hun verplichtingen voldoen. Verder hebben verdachte en de medeverdachte het moeilijker gemaakt voor bonafide ondernemingen om zich in de binnenstad van Amsterdam staande te houden. Door zijn handelen hadden de winkels van Khan een oneerlijke concurrentiepositie ten opzichte van andere ondernemingen. Verdachte heeft op geen enkele wijze verantwoordelijkheid voor zijn handelen genomen.
De rechtbank houdt bij de straftoemeting rekening met de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd en zoekt aansluiting bij de oriëntatiepunten fraude van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. De rechtbank gaat daarbij uit van een benadelingsbedrag van € 320.146,- voor de omzetbelasting en € 1.038.116,- voor de inkomstenbelasting. Genoemde oriëntatiepunten geven als uitgangspunt voor de op te leggen straf bij een benadelingsbedrag van € 1.000.000,- een gevangenisstraf vanaf 24 maanden.
Het is op basis van het dossier niet mogelijk vast te stellen waar de omzet die buiten de administratie is gehouden en waarover geen belasting is geheven naartoe is gegaan. De rechtbank acht het aannemelijk dat verdachte daarvan het grootste voordeel heeft genoten, hetzij omdat hij daarmee zijn personeel van heeft betaald, hetzij omdat hij het in zijn eigen zak heeft gestoken. Het deel van de omzet van de winkels dat niet bij de Belastingdienst is opgegeven, was immers blijkens de schaduwadministratie bestemd voor verdachte.
De rechtbank houdt in straf verhogende zin rekening met de lange periode van frauduleus handelen, namelijk ruim drie jaar (van 2016 tot en met april 2019) en dat verdachte dat in samenwerking met de medeverdachte heeft gedaan. De rechtbank houdt in het voordeel van verdachte rekening met de ouderdom van de zaak en het feit dat hij blijkens zijn strafblad van 6 januari 2025 niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Alles afwegende, acht de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf van 18 maanden passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 68 en 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
 Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan
zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan
hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
medeplegen van het opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;.
ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
het opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde:
ingevolge de belastingwet verplicht zijnde tot het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden, andere gegevensdragers of de inhoud daarvan, en deze opzettelijk in valse of vervalste vorm voor dit doel beschikbaar stellen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
18 (achttien) maanden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M. van Hall, voorzitter,
mrs. F. Dekkers en M.C.H. Broesterhuizen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.D. Riggelink, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 maart 2025.
[--]
.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier (onderzoek Albast, dossiernummer 0F141673073/65427) bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren;
2.Een geschrift, zijnde een Uittreksel van de Kamer van Koophandel, KvK-nummer [nummer 5] , DOC-001, p. 748-750;
3.VD-001-03, p. 31-32 en DOC-068 tot en met DOC-073;
4.ZD-002-01, p. 152-153 en DOC-047 tot en met DOC-058;
5.G-011-01, p. 408-416;
6.DOC-035, p. 897-898, DOC-036, DOC-037 en DOC-038;
7.AMB-008, p. 488-500;
8.AMB-006, p. 464-477;
9.V-001-01, p. 181;
10.V-001-01, p. 174;
11.V-001-01, p. 199;
12.V-001-01, p 204-205;
13.V-001-01, p. 219;
14.V-001-01, p. 166
15.V-003-01, p. 243;
16.V-003-01, p. 247;
17.V-003-01, p. 278;
18.V-003-01, p. 265;
19.V-003-01, p. 255;
20.V-003-01, p. 261-262;
21.V-003-01, p. 268-270;
22.Een proces-verbaal van de rechter-commissaris van 8 maart 2024;
23.G-001-01, p. 294;
24.G-004-01, p. 330;
25.G-007-01, p. 363-364;
26.G-009-01, p. 389;
27.DOC-105, p. 2804-2809.