ECLI:NL:RBAMS:2025:212

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 januari 2025
Publicatiedatum
14 januari 2025
Zaaknummer
13/094561-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijk geweld in vereniging met lichamelijk letsel, poging tot zware mishandeling en mishandeling

Op 7 januari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan openlijk geweld in vereniging, poging tot zware mishandeling en mishandeling. De feiten vonden plaats op 17 maart 2024 in het Sloterparkbad in Amsterdam, waar de verdachte samen met medeverdachten geweld heeft gepleegd tegen twee benadeelde partijen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte [benadeelde partij 2] heeft opgetild en met kracht op de grond heeft gegooid, wat resulteerde in letsel. Ook heeft hij [benadeelde partij 1] meerdere keren geslagen, wat eveneens letsel veroorzaakte. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer en putatief noodweer, omdat de verdachte zelf de confrontatie was aangegaan. De rechtbank legde een taakstraf van 180 uren op, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling. Daarnaast werden vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding voor zowel materiële als immateriële schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Team Strafrecht
Parketnummer: 13/094561-24
Datum uitspraak: 7 januari 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2004 in [geboorteplaats] ,
wonende op het adres [adres] .

1.Onderzoek op de zitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 17 december 2024 en 7 januari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. C.M. Casteleijns, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. P.A. van der Waal, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partijen, [benadeelde partij 1] (hierna: [benadeelde partij 1] ) en [benadeelde partij 2] (hierna: [benadeelde partij 2] ), en van hetgeen [benadeelde partij 1] en mevrouw [naam 1] van Slachtofferhulp Nederland namens [benadeelde partij 2] tijdens de zitting naar voren hebben gebracht.

2.Beschuldiging

Verdachte wordt– na wijziging van de tenlastelegging op de zitting – ervan beschuldigd dat hij op 17 maart 2024 in Amsterdam:
samen met een ander of anderen heeft geprobeerd bij [benadeelde partij 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Subsidiair is dit ten laste gelegd als het samen met een ander of anderen mishandelen van [benadeelde partij 2] ;
samen met een ander of anderen heeft geprobeerd bij [benadeelde partij 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Subsidiair is dit ten laste gelegd als het samen met een ander of anderen mishandelen van [benadeelde partij 1] ;
samen met een ander of anderen openlijk geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] , terwijl dit enig letsel ten gevolge heeft gehad.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in een
bijlagedie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle feiten kunnen worden bewezen.
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde vindt de officier van justitie dat medeplegen van poging tot zware mishandeling van [benadeelde partij 2] kan worden bewezen. Het geweld dat door verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] is uitgeoefend, is in nauwe en bewuste samenwerking toegepast, zodat de verschillende geweldshandelingen aan verdachte en aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] kunnen worden toegerekend. Het gezamenlijk uitgeoefende geweld was gezien de kracht en hoeveelheid van de handelingen zodanig dat verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de kans dat [benadeelde partij 2] hierdoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen, bewust hebben aanvaard.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde kan poging tot zware mishandeling van [benadeelde partij 1] worden bewezen, omdat verdachte meerdere vuistslagen tegen [benadeelde partij 1] heeft gegeven en [benadeelde partij 1] hierna op de grond is blijven liggen. Verdachte had voorwaardelijk opzet op zwaar lichamelijk letsel van [benadeelde partij 1] , bijvoorbeeld een ernstige hersenschudding of andere schade aan de schedel, kaak of oogkas. Verdachte moet gedeeltelijk worden vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen.
Het onder 3 tenlastegelegde openlijke geweldpleging kan worden bewezen gezien het gezamenlijke geweld dat verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben uitgeoefend en het openlijke karakter van het zwembad.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde op het standpunt gesteld dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat sprake is geweest van een vooropgezet plan of een gezamenlijke uitvoering van het geweld. Er is dus geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking, zodat het tenlastegelegde medeplegen niet kan worden bewezen.
De raadsman heeft zich daarnaast ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van de poging tot zware mishandeling (primair) en mishandeling (subsidiair) van [benadeelde partij 1] . Op grond van het dossier en de camerabeelden is niet zonder twijfel vast te stellen dat verdachte daadwerkelijk geweld heeft gepleegd of een wezenlijke bijdrage aan het geweld heeft geleverd en dat dit gericht is geweest op het opzettelijk toebrengen van (zwaar) lichamelijk letsel.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat bij haar beoordeling van de zaak uit van de volgende feiten en omstandigheden, die zijn ontleend aan wettige bewijsmiddelen.
In het dossier zijn camerabeelden van het Sloterparkbad van 17 maart 2024 gevoegd. Op deze beelden zijn twee incidenten te zien, een incident met [benadeelde partij 1] dat eerst heeft plaatsgevonden (hierna: incident 1) en een incident met [benadeelde partij 2] dat daarna heeft plaatsgevonden (hierna: incident 2).
Beschrijving beelden incident 1
Een verbalisant heeft geverbaliseerd dat incident 1 dat op de camerabeelden te zien is zich ver van de camera afspeelt. Toch beschrijft hij dat het duidelijk is te zien wie begint met het geweld. Drie personen staan bij het begin van een gangpad. Dit zijn [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 1] en [naam 2] . Daarna komt verdachte in beeld. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] lopen net iets voorbij verdachte en staan dan ter hoogte van de drie andere jongens. Hierna maakt [medeverdachte 2] een slaande beweging richting [benadeelde partij 1] . [1]
De rechtbank heeft deze beelden bekeken en daarbij waargenomen dat dit de eerste zichtbare geweldshandeling is die door een van beide groepen is gepleegd. Daarna wordt [medeverdachte 1] geslagen, waarna een opstootje ontstaat. Vervolgens maakt verdachte een slaande beweging met zijn linkerarm richting [benadeelde partij 2] of [naam 2] , waarbij [benadeelde partij 1] wordt geraakt tegen zijn hoofd. Het hoofd van [benadeelde partij 1] beweegt door deze slag naar rechts. Hierna glijdt verdachte uit en krijgt hij een klap in zijn nek van [benadeelde partij 1] . Daarna vindt een gevecht plaats tussen [benadeelde partij 1] en verdachte, waarbij zij allebei op de grond terechtkomen en elkaar over en weer slaan. [2]
Beschrijving beelden incident 2
Een verbalisant heeft geverbaliseerd dat op de camerabeelden drie personen zijn te zien. Op enig moment is er net buiten beeld tumult ontstaan. Op dat moment is alleen [benadeelde partij 2] nog in beeld. Daarna komen verschillende personen vechtend in beeld. NN1 loopt achter [medeverdachte 2] en loopt daarna op [benadeelde partij 2] af en valt [benadeelde partij 2] aan. [3] De politie heeft aan de hand van een vergelijking tussen de kleding die bij [medeverdachte 1] in beslag is genomen en de camerabeelden vastgesteld dat deze overeenkomen met de kleding die NN1 droeg. [4]
De rechtbank heeft de camerabeelden bekeken en waargenomen dat [medeverdachte 1] een slaande beweging maakt richting het hoofd van [benadeelde partij 2] . Daarna raken [medeverdachte 1] en [benadeelde partij 2] met elkaar in gevecht en verdwijnen zij kort uit beeld. Hierna komt [benadeelde partij 2] weer in beeld. [medeverdachte 1] loopt op [benadeelde partij 2] af. [benadeelde partij 2] geeft [medeverdachte 1] een klap in zijn gezicht. [medeverdachte 1] en [benadeelde partij 2] raken dan opnieuw met elkaar in gevecht en zij komen samen op de grond terecht. [benadeelde partij 2] houdt [medeverdachte 1] om zijn hoofd vast. [medeverdachte 2] komt op hen aflopen en geeft een trap tegen het onderlichaam van [benadeelde partij 2] . Ook geeft hij drie vuistslagen tegen het lichaam van [benadeelde partij 2] . Daarna komt een jongen met een wit T-shirt in beeld. [5] Verdachte heeft verklaard dat hij dit is. [6]
Verdachte loopt op [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [benadeelde partij 2] af en geeft [benadeelde partij 2] twee klappen tegen het lichaam. Daarna pakt hij [benadeelde partij 2] vast, tilt hem op en gooit hem met veel kracht op een tegelvloer. Hierbij komt [benadeelde partij 2] met zijn hoofd op de vloer terecht. Verdachte geeft vervolgens een vuistslag tegen het hoofd van [benadeelde partij 2] , terwijl [benadeelde partij 2] roerloos op de grond ligt. Deze vuistslag is zo hard, dat de stand van het hoofd van [benadeelde partij 2] verandert. Hierna schopt [medeverdachte 1] met geschoeide voet ter hoogte van het hoofd van [benadeelde partij 2] . [7]
Verdachte heeft verklaard dat hij bij de twee hiervoor beschreven incidenten betrokken is geweest en dat hij hobbymatig kickbokser is (geweest). Hij heeft erkend dat hij [benadeelde partij 2] heeft opgetild, op de grond heeft gegooid en daarna een vuistslag tegen zijn lichaam heeft gegeven. [8]
[benadeelde partij 2] heeft aangifte gedaan van op 17 maart 2024 in het Sloterparkbad tegen hem gepleegde geweldshandelingen. [9] Bij [benadeelde partij 2] is letsel geconstateerd, te weten huidverkleuringen rondom zijn ogen, minstens drie hechtingen bij het rechteroog en een scherp begrensde huiddoorbreking onder de rechterwenkbrauw en tussen het linkeroog en de linkerwenkbrauw. [10]
[benadeelde partij 1] heeft ook aangifte gedaan van geweldshandelingen, gepleegd op 17 maart 2024 in het Sloterparkbad. Hij heeft verklaard dat hij klappen heeft gehad. [11] Bij [benadeelde partij 1] zijn huidverkleuringen rondom zijn linkeroog en op zijn hals, borst, arm en bovenbeen geconstateerd. [12]
Getuige [getuige] heeft verklaard dat hij heeft gezien dat de jongen die de meeste klappen heeft gehad, vast werd gehouden door een of twee jongens en daarna werd geslagen door een derde jongen. Toen deze jongen op de grond lag, kreeg hij een trap op zijn hoofd. Deze trap was geen voetbaltrap. Het was een schuivende trap die niet heel hard was. [13]
3.3.2.
Bewezenverklaring feit 1, primair
Op basis van de voornoemde feiten en omstandigheden acht de rechtbank bewezen dat verdachte [benadeelde partij 2] heeft opgetild en met kracht op de grond gegooid, waarbij het hoofd van [benadeelde partij 2] hard op een tegelvloer is terechtgekomen. Ook is bewezen dat op het moment dat [benadeelde partij 2] roerloos op de grond lag, verdachte is doorgegaan met het plegen van geweld door hem met kracht een vuistslag tegen zijn gezicht te geven. De rechtbank moet vervolgens de vraag beantwoorden hoe deze geweldshandelingen juridisch kunnen worden gekwalificeerd.
Bewezenverklaring poging tot zware mishandeling (primair)
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van poging tot zware mishandeling van [benadeelde partij 2] . Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een kwetsbaar deel van het lichaam is. De rechtbank overweegt dat de mate van het geweld tegen [benadeelde partij 2] een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel heeft opgeleverd. Dit geldt te meer, omdat verdachte op de zitting heeft verklaard dat hij (hobbymatig) kickbokser is en hij daardoor geoefend is om hard te slaan. Door [benadeelde partij 2] , na hem opgetild te hebben, eerst met kracht tegen een tegelvloer op de grond te gooien en daarna door hard met een vuist tegen het gezicht van [benadeelde partij 2] te slaan, die op dat moment roerloos in een kwetsbare positie op de grond lag, heeft verdachte deze kans bewust aanvaard.
Gedeeltelijke vrijspraak medeplegen
Uit de feiten en omstandigheden kan niet worden vastgesteld dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte, [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] die gericht is geweest op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [benadeelde partij 2] , aangezien alleen verdachte de bovenomschreven geweldshandelingen (gooien op de grond en daarna met een vuistslag in het gezicht te slaan) heeft gepleegd en er niet is gebleken van enige vorm van afstemming. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van het medeplegen daarvan.
3.3.3.
Vrijspraak feit 2, primair; bewezenverklaring feit 2, subsidiair
Op basis van de voornoemde feiten en omstandigheden acht de rechtbank ook bewezen dat verdachte [benadeelde partij 1] meerdere keren heeft geslagen en dat als gevolg daarvan letsel is opgetreden bij [benadeelde partij 1] . De rechtbank moet ook hier de vraag beantwoorden hoe deze geweldshandelingen juridisch kunnen worden gekwalificeerd.
Vrijspraak van het medeplegen (primair)
De rechtbank oordeelt dat het handelen van verdachte niet als een poging tot zware mishandeling kan worden aangemerkt. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte de aanmerkelijke kans, dat zwaar lichamelijk letsel van [benadeelde partij 1] zou intreden, bewust heeft aanvaard. De manier waarop of met welke kracht door verdachte is geslagen, is op basis van het dossier niet vast te stellen. Ook uit de verwondingen van [benadeelde partij 1] kan de rechtbank niet afleiden dat verdachte dit met zodanige kracht heeft gedaan dat er een aanmerkelijke kans was dat bij [benadeelde partij 1] zwaar lichamelijk letsel zou ontstaan. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het primair tenlastegelegde.
Bewezenverklaring mishandeling (subsidiair)
De rechtbank komt op grond van het bovenstaande wel tot een bewezenverklaring van mishandeling van [benadeelde partij 1] , maar spreekt verdachte vrij van het medeplegen ervan. Niet is bewezen dat verdachte samen met [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] [benadeelde partij 1] heeft mishandeld, aangezien alleen verdachte de bovenomschreven geweldshandelingen heeft gepleegd en er niet is gebleken van enige vorm van afstemming.
3.3.4.
Bewezenverklaring feit 3
De rechtbank is verder van oordeel dat de geweldshandelingen van verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] kwalificeren als het in vereniging en openlijk geweld plegen tegen [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] , waarbij bij hen letsel is ontstaan. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Geweld in vereniging gepleegd
Voor een bewezenverklaring van openlijke geweldpleging is niet nodig dat verdachte alle ten laste gelegde geweldshandelingen zelf heeft gepleegd. Het gaat erom of hij een voldoende significante of wezenlijke bijdrage aan het geweld heeft geleverd. Daarbij is het niet nodig dat de deelnemers gelijktijdig aan het geweld zijn begonnen.
De rechtbank is van oordeel dat met de hiervoor vermelde geweldshandelingen, die verdachte gelijktijdig en vlak na de geweldshandelingen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft uitgeoefend, sprake is van een significante bijdrage door verdachte. Hoewel [medeverdachte 2] als eerste een slaande beweging heeft gemaakt richting [benadeelde partij 1] , en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn begonnen met het uitoefenen van geweld tegen [benadeelde partij 2] , is verdachte, door daarna de confrontatie met [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] aan te gaan, welbewust meegegaan in de aanval die [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] hadden ingezet. Uit het voorgaande volgt ook dat verdachte in ieder geval voorwaardelijk opzet heeft gehad op de ten laste gelegde geweldshandelingen.
Lichamelijk letsel tot gevolg
Op basis van de genoemde feiten en omstandigheden is bewezen dat het ten laste gelegde letsel bij [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] (mede) door verdachte is veroorzaakt.
Openlijk
Tot slot oordeelt de rechtbank dat het geweld openlijk is gepleegd. De geweldshandelingen zijn gepleegd tijdens een feest in een openbaar zwembad, dat voor eenieder met een gekocht ticket toegankelijk was. Verschillende willekeurige bezoekers van het feest zijn ongewild geconfronteerd met de geweldshandelingen van verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 3.3 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1, primair:
op 17 maart 2024 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- die [benadeelde partij 2] heeft vastgepakt en opgetild en op de grond heeft gegooid, waarbij die [benadeelde partij 2] met zijn hoofd op de grond is gekomen, en
- terwijl die [benadeelde partij 2] op de grond lag, hem met kracht met gebalde vuist tegen het hoofd heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2, subsidiair:
op 17 maart 2024 te Amsterdam [benadeelde partij 1] heeft mishandeld door meermalen tegen het lichaam van die [benadeelde partij 1] te slaan;
3:
op 17 maart 2024 te Amsterdam, openlijk, te weten in het Sloterparkbad, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] door meermalen op/tegen het hoofd/gezicht en/of het lichaam van [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 1] te slaan en op het hoofd en/of het lichaam van die [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 1] te trappen, terwijl het door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten meerdere blauwe plekken en/of een scheur in de wenkbrauw, voor [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 1] ten gevolge heeft gehad.

5.Strafbaarheid van de feiten en van verdachte

5.1.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de geweldshandelingen tegen [benadeelde partij 1] (feiten 2 en 3) primair op het standpunt gesteld dat verdachte een beroep op noodweer toekomt, zodat hij moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Er was sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte, waartegen hij zich moest verdedigen. Verdachte kreeg namelijk vanuit het niets en zonder aanleiding een klap, of werd geduwd of getrokken. Het handelen van verdachte was noodzakelijk en proportioneel. Subsidiair is een beroep gedaan op noodweerexces.
Ten aanzien van de geweldshandelingen tegen [benadeelde partij 2] (feiten 1 en 3) heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat sprake is geweest van putatief noodweer(exces), waarbij verdachte meende dat hij zich mocht verdedigen tegen de door hem veronderstelde aanranding van zijn vrienden. Die veronderstelling is een momentopname geweest die onlosmakelijk was verbonden met de voorafgaande situatie, waarbij verdachte zich moest verdedigen tegen herhaaldelijke aanvallen van [benadeelde partij 1] .
5.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de geweldshandelingen tegen [benadeelde partij 1] (feiten 2 en 3) op het standpunt gesteld dat geen sprake is geweest van een wederrechtelijke en ogenblikkelijke aanranding van verdachte, waardoor aan hem geen beroep op noodweer(exces) toekomt.
Met betrekking tot de geweldshandeling tegen [benadeelde partij 2] (feiten 1 en 3) heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen beroep kan doen op putatief noodweer(exces).
5.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat aan verdachte geen geslaagd beroep op (putatief) noodweer(exces) toekomt. Hiertoe overweegt zij als volgt.
5.3.1.
Noodweer(exces) ten aanzien van [benadeelde partij 1]
Het bestaan van de door de verdediging geschetste noodweersituatie is niet aannemelijk geworden. De rechtbank concludeert op basis van de onder rubriek 3.3 genoemde feiten en omstandigheden dat geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door één van de jongens uit de andere groep tegen verdachte. Nadat [medeverdachte 2] als eerste een slaande beweging richting [benadeelde partij 1] had gemaakt, is verdachte zelf de confrontatie aangegaan door een slaande beweging te maken, waarbij [benadeelde partij 1] is geraakt. Gelet daarop kon verdachte een tegenreactie verwachten. Het beroep op noodweer(exces) wordt dan ook verworpen.
5.3.2.
Putatief noodweer(exces) ten aan zien van [benadeelde partij 2]
Van putatief noodweer is sprake wanneer verschoonbaar wordt gedwaald over het bestaan van een noodweersituatie. Hiervoor zijn, uitgaande van de hiervoor vastgestelde feiten, geen aanknopingspunten in het dossier te vinden. De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte degene is geweest die een slaande beweging richting [benadeelde partij 1] maakte, nog voordat hij geweld pleegde tegen [benadeelde partij 2] . De veronderstelling van verdachte om bij de vechtpartij met [benadeelde partij 2] te moeten ingrijpen om zijn vriend(en) te verdedigen, kan daarom niet zijn voortgekomen uit de perceptie dat hij en zijn vrienden werden aangevallen. Verdachte behoorde immers zelf tot de aanvallende partij. Dat maakt dat het verweer niet kan slagen, zodat de rechtbank het beroep op putatief noodweer(exces) verwerpt.
5.3.3.
Conclusie
De rechtbank komt gelet op het voorgaande tot de conclusie dat de bewezen verklaarde feiten volgens de wet strafbaar zijn en er geen rechtvaardigingsgrond aannemelijk is geworden. Ook is er geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit, zodat verdachte strafbaar is.

6.Motivering van de straffen

6.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1, 2 en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 168 dagen voorwaardelijk en met een proeftijd van 2 jaren. Aan de proeftijd moeten de bijzondere voorwaarden worden verbonden die de reclassering heeft geadviseerd. Daarnaast heeft zij gevorderd dat aan verdachte een taakstraf van 180 uren wordt opgelegd.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de taakstraf die de officier van justitie heeft gevorderd te matigen. Verdachte is bereid zich aan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden te houden, maar heeft opgemerkt dat hij vanwege zijn werk en studie weinig tijd heeft voor ambulante behandeling. De raadsman verzoekt hier rekening mee te houden bij het bepalen van de hoogte van de straf.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zonder duidelijke aanleiding fors geweld gebruikt tegen [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] . Ook toen [benadeelde partij 2] al nagenoeg weerloos op de grond lag, is verdachte doorgegaan met het uitoefenen van geweld. Dit weegt de rechtbank strafverzwarend mee.
Dit zijn ernstige feiten die voor [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] nare gevolgen hebben gehad. Het is een kwestie van geluk geweest dat met name [benadeelde partij 2] niet nóg ernstiger letsel heeft overgehouden aan het geweld dat door verdachte is toegepast. Bezoekers van het zwembadfeest zijn daarnaast onvrijwillig getuige geweest van het handelen van verdachte. Hierdoor heeft verdachte niet alleen voor de slachtoffers, maar ook voor hen een onveilige situatie gecreëerd.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van verdachte van 25 november 2024. Hieruit blijkt dat verdachte al eerder voor een geweldsdelict is veroordeeld. Dit weegt de rechtbank in het nadeel van verdachte mee.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 10 december 2024. Hieruit blijkt dat sprake is van een delictpatroon. Het risico op recidive en letsel wordt als gemiddeld ingeschat. Alcohol en een beperkte impulsregulatie zijn van invloed geweest op de handelswijze van verdachte. Zijn beperkte impulsregulatie vormt een risicofactor voor recidive. Positieve factoren in het leven van verdachte zijn dat hij samenwoont met zijn vriendin, een opleiding volgt en stage loopt. Uit een rapportage van GGZ Noord-Holland van 3 oktober 2024 komt volgens de reclassering naar voren dat bij verdachte sprake is van een belast verleden, gebrekkige impulsbeheersing, disfunctionele oplossingsvaardigheden, een antisociale houding en regelovertredend gedrag. Hoewel verdachte in eerste instantie geen hulpvraag had, is zijn houding nu veranderd en heeft hij aangegeven aan zichzelf te willen werken. Zijn veranderde motivatie ten opzichte van een behandeling bij de GGZ en de daadwerkelijke behandeling die in januari 2025 van start kan gaan, kunnen beschermende factoren ten aanzien van recidive vormen. De reclassering adviseert om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling bij GGZ Noord-Holland.
Volwassenenstrafrecht
Verdachte was ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten 19 jaar en dus meerderjarig. Voor een jongvolwassen verdachte onder de 23 jaar kan volgens de wet het jeugdstrafrecht worden toegepast, als de persoon van de verdachte of de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd daartoe aanleiding geven. De reclassering heeft geadviseerd het volwassenenstrafrecht toe te passen, omdat verdachte in staat is zijn eigen gedrag te organiseren, hij geen kinderlijker gedrag vertoont dan gezien zijn kalenderleeftijd van hem verwacht mag worden en niet actief deelneemt aan een gezin. Gelet hierop gaat de rechtbank ervan uit dat pedagogische beïnvloeding van verdachte niet mogelijk is en zal de rechtbank het volwassenenstrafrecht op verdachte toepassen.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf gekeken naar de afspraken voor strafoplegging die de rechtbanken onderling hebben gemaakt (de zogeheten LOVS-oriëntatiepunten). Voor zware mishandeling is het uitgangspunt drie tot zes maanden gevangenisstraf. Bij een poging gaat daar doorgaans nog een deel vanaf. Het uitganspunt voor openlijke geweldpleging met lichamelijk letsel als gevolg is een taakstraf van 150 uren.
De rechtbank neemt als strafmatigende factoren in aanmerking dat verdachte nog relatief jong is en op de zitting spijt heeft betuigd. Het baart de rechtbank wel zorgen dat de eerder opgelegde taakstraffen hem er niet van hebben weerhouden om opnieuw geweld uit te oefenen. De rechtbank ziet daarom aanleiding om – als laatste waarschuwing en als stevige stok achter de deur – een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De rechtbank acht verder hulp door de reclassering en ambulante behandeling noodzakelijk om het herhalingsgevaar in te perken. Verdachte kan op deze manier laten zien dat hij, zoals hij zelf op zitting heeft verklaard, zijn leven wil beteren.
Conclusie
Alles afwegende legt de rechtbank verdachte een taakstraf van 180 uren met aftrek van voorarrest op. Daarnaast wordt aan verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van twee jaar opgelegd. Hieraan zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden verbinden zoals de reclassering heeft geadviseerd.

7.Ten aanzien van de vorderingen benadeelde partijen

7.1.
Vordering van benadeelde partij [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert € 1.976,38 aan schadevergoeding, bestaande uit € 976,38 aan vergoeding voor materiële schade en € 1.000,- aan vergoeding voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.1.1.
Standpunt officier van justitie en verdediging
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel kan worden toegewezen, omdat de vordering voldoende is onderbouwd.
De raadsman van verdachte heeft primair verzocht de vordering van [benadeelde partij 2] af te wijzen, omdat aan verdachte een beroep op putatief noodweer(exces) toekomt. Subsidiair refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
7.1.2.
Oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Vaststaat dat aan [benadeelde partij 2] door het onder 1 en 3 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De hoogte van het bedrag aan vergoeding voor materiële schade is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding voor materiële schade komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen.
Immateriële schade
[benadeelde partij 2] heeft op grond van artikel 6:106, eerste lid, sub b, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van immateriële schade, aangezien hij door het onder 1 en 3 bewezenverklaarde lichamelijk letsel heeft opgelopen. De hoogte van het bedrag aan vergoeding voor immateriële schade is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen.
Conclusie
De rechtbank zal de vordering van € 1.976,38 toewijzen. Verdachte moet over dit bedrag de wettelijke rente betalen en aan hem wordt de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Daarnaast moet hij de kosten betalen die [benadeelde partij 2] heeft gemaakt en nog moet maken voor de tenuitvoerlegging hiervan. Deze kosten zijn tot nu toe begroot op nihil.
Verdachte wordt, zoals gevorderd, hoofdelijk veroordeeld tot betaling van het toegewezen bedrag, omdat hij hiertegen geen verweer heeft gevoerd en hij de schade samen met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] heeft veroorzaakt.
7.2.
Vordering van benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert € 1.222,- aan schadevergoeding, bestaande uit € 659,- aan vergoeding voor materiële schade en € 563,- aan vergoeding voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2.1.
Standpunt officier van justitie en verdediging
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot een bedrag van € 857,- kan worden toegewezen. De gederfde inkomsten (€ 565,-) zijn onvoldoende onderbouwd, maar kunnen worden geschat op € 200,-. [benadeelde partij 1] moet in het overige deel van zijn vordering (€ 365,- gederfde inkomsten) nietontvankelijk worden verklaard.
De raadsman van verdachte heeft primair verzocht de vordering van [benadeelde partij 1] af te wijzen, omdat aan hem een beroep op noodweer(exces) toekomt. Subsidiair heeft hij verzocht [benadeelde partij 1] nietontvankelijk te verklaren in zijn vordering, aangezien de geleden schade het gevolg zou zijn geweest van het eigen handelen van [benadeelde partij 1] , zoals bedoeld in artikel 6:101 BW. Het is lastig vast te stellen waarop dit eigen aandeel van [benadeelde partij 1] kan worden bepaald, zodat de vordering door een civiele rechter moet worden behandeld. Meer subsidiair is zijn standpunt dat een deel van de vordering, te weten de reiskosten (€ 94,‑), moet worden afgewezen, omdat deze kosten zijn gemaakt door de vader van [benadeelde partij 1] . Deze kosten zijn daarom geen rechtstreeks door [benadeelde partij 1] geleden schade. Daarnaast moet [benadeelde partij 1] in een deel van zijn vordering, te weten de gederfde inkomsten (€ 565,-), niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat dit deel van de vordering onvoldoende is onderbouwd.
7.2.2.
Oordeel van de rechtbank
Eigen schuld
Bij een beroep op ‘eigen schuld’ is het aan de verdediging om de feiten en omstandigheden te stellen op grond waarvan de geleden schade mede aan het slachtoffer kan worden toegerekend. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de verdere inhoud van het vonnis, geen sprake is van ‘eigen schuld’, zodat er geen aanleiding is om [benadeelde partij 1] nietontvankelijk te verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding.
Materiële schade
De gevorderde reiskosten (€ 94,-) zijn gemotiveerd betwist. De rechtbank volgt de raadsman in zijn standpunt en zal dit deel van de vordering afwijzen.
Ook het deel van de vordering dat ziet op vergoeding voor de gederfde inkomsten (€ 565,-) is betwist. De rechtbank is van oordeel dat dit deel van de vordering onvoldoende is onderbouwd. Op grond van de toelichting bij de vordering kan de rechtbank namelijk niet vaststellen of [benadeelde partij 1] in week 12 waarin hij vanaf donderdag op skivakantie zou zijn geweest, wel op maandag tot en met woensdag zou hebben gewerkt. Ook is niet vast te stellen wat zijn gemiddelde aantal werkuren in de week is (geweest). Het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. Dit zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De rechtbank zal [benadeelde partij 1] daarom niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van de vordering.
Immateriële schade
[benadeelde partij 1] heeft op grond van artikel 6:106, eerste lid, sub b, BW recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van immateriële schade, aangezien hij door het onder 2 en 3 bewezenverklaarde lichamelijk letsel heeft opgelopen. De gevorderde schadevergoeding van € 563,- komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen.
Conclusie
De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 563,- bestaande uit vergoeding voor immateriële schade. De schadepost voor de reiskosten (€ 94,-) zal worden afgewezen. Daarnaast wordt [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk verklaard in een deel van zijn vordering, te weten de gederfde inkomsten (€ 565,-). Hij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Verdachte moet over het toegewezen bedrag de wettelijke rente betalen en aan hem wordt de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Daarnaast moet hij de kosten betalen die [benadeelde partij 1] heeft gemaakt en nog moet maken voor de tenuitvoerlegging hiervan. Deze kosten zijn tot nu toe begroot op nihil.
Verdachte wordt, zoals gevorderd, hoofdelijk veroordeeld tot betaling van het toegewezen bedrag, omdat hij de immateriële schade samen met [medeverdachte 2] heeft veroorzaakt.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 55, 57, 141, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2, primair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, primair, 2, subsidiair en 3 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
1, primair:
-
poging tot zware mishandeling
2, subsidiair:
-
mishandeling
3:
-
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door de schuldige gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
180 (honderdtachtig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet (naar behoren) heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 (negentig) dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat
deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
-
Meldplicht
Veroordeelde meldt zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland, gevestigd op het adres Drechterwaard 102, 1824 DX in Alkmaar. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig vindt.
-
Ambulante behandeling
Veroordeelde laat zich behandelen door GGZ Noord-Holland-Noord of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo snel mogelijk na het ingaan van de proeftijd. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zo veel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat veroordeelde gedurende de proeftijd
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] toe tot een bedrag van € 1.976,38 (duizend negenhonderd zesenzeventig euro en achtendertig eurocent), bestaande uit € 976,38 (negenhonderd zesenzeventig euro en achtendertig eurocent) aan vergoeding voor materiële schade en € 1.000,- (duizend euro) aan vergoeding voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade van 17 maart 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 2] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens (een van) zijn mededaders is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 2] aan de Staat € 1.976,38 (duizend negenhonderd zesenzeventig euro en achtendertig eurocent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade van 17 maart 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 29 (negenentwintig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij of (een van) zijn mededaders heeft voldaan aan een van de opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] toe tot een bedrag van € 563,- (vijfhonderd drieënzestig euro), geheel bestaande uit vergoeding voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade van 17 maart 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens zijn mededader is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst een deel van de vordering aan vergoeding voor materiële schade (€ 94,- reiskosten) af.
Bepaalt dat de benadeelde partij in een deel van zijn vordering aan vergoeding voor materiële schade (€ 565,- gederfde inkomsten) niet-ontvankelijk is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 1] aan de Staat € 563,- (vijfhonderd drieënzestig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade van 17 maart 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 11 (elf) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij of zijn mededader heeft voldaan aan een van de opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.R.J. van Wel, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en M.C.H. Broesterhuizen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G. Brokkelkamp, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 januari 2025.

Voetnoten

1.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2024063394-53 van 20 maart 2024, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 1] , ongenummerde pagina.
2.De eigen waarneming van de rechtbank op 17 december 2024 van de camerabeelden met de bestandsnaam ‘ [naam 3] ’, [naam 4] [31], minuut 04:40 tot en met 05:23.
3.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2024063394-36, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 2] , doorgenummerde pagina’s 39 t/m 40.
4.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2024063394 van 20 maart 2024, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 3] , doorgenummerde pagina’s 85 t/m 89.
5.De eigen waarneming van de rechtbank op 17 december 2024 van de camerabeelden met de bestandsnaam ‘ [naam 5] ’, minuut 00:40 tot en met 01:12.
6.De verklaring van verdachte zoals afgelegd op de zitting van 17 december 2024.
7.De eigen waarneming van de rechtbank op 17 december 2024 van de camerabeelden met de bestandsnaam ‘ [naam 5] ’, minuut 01:11 tot en met 01:21.
8.De verklaring van verdachte zoals afgelegd op de zitting van 17 december 2024.
9.Een proces-verbaal van aangifte van [benadeelde partij 2] met nummer PL1300-2024063394-22 van 17 maart 2024, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 4] , doorgenummerde pagina’s 7 (bovenaan), 8 (eerste alinea onderaan en tweede alinea).
10.Een geschrift, te weten een letselrapportage van de Forensische Geneeskunde GGD Amsterdam van 18 maart 2024, opgemaakt door ‘ [nr] ’, ongenummerde pagina’s (digitale pagina 3).
11.Een proces-verbaal van aangifte van [benadeelde partij 1] met nummer PL1300-2024063394-23 van 17 maart 2024, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 5] , doorgenummerde pagina’s 1 (bovenaan) en 2 (tweede alinea).
12.Een geschrift, te weten een letselrapportage van de Forensische Geneeskunde GGD Amsterdam van 20 maart 2024, opgemaakt door drs. M.L Goudswaard, forensisch arts, ongenummerde pagina’s (digitale pagina 3 t/m 6).
13.Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL1300-2024063394-34 van 17 maart 2024, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 6] , doorgenummerde pagina’s 58 (zesde alinea) en 59 (eerste en laatste alinea).