In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 14 maart 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verhuurder en twee huurders. De verhuurder, aangeduid als [eiser], vorderde een hoofdelijke veroordeling van de huurders, [gedaagde 1] en [gedaagde 2], tot betaling van een bedrag van € 5.400,00, vermeerderd met wettelijke rente, en een schadevergoeding van € 300,00. De huurders hadden een huurachterstand laten ontstaan en de huurovereenkomst was per 10 oktober 2023 beëindigd. De verhuurder stelde dat de huurders tekort waren geschoten in de nakoming van hun verplichtingen uit de huurovereenkomst, en dat zij kosten voor het vervangen van sloten, schoonmaken van de keuken en verven van de woning hadden verrekend met de waarborgsom van € 2.200,00. De huurders voerden aan dat er gebreken aan de woning waren en dat de woning netjes was opgeleverd.
De kantonrechter oordeelde dat de huurachterstand niet gemotiveerd was betwist door [gedaagde 1] en dat beide huurders hoofdelijk aansprakelijk waren voor de huurbetalingen. De rechter concludeerde dat de vordering van de verhuurder tot betaling van € 5.400,00 in beginsel toewijsbaar was, maar dat de schadevergoeding niet kon worden toegewezen omdat er geen proces-verbaal van oplevering was opgemaakt. De kantonrechter oordeelde dat de waarborgsom verrekend kon worden met de huurachterstand, waardoor de uiteindelijke vordering van de verhuurder werd vastgesteld op € 3.200,00. Tevens werden de proceskosten aan de verhuurder toegewezen, die door de huurders moesten worden vergoed. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.