ECLI:NL:RBAMS:2025:2073

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 maart 2025
Publicatiedatum
28 maart 2025
Zaaknummer
81.223658.22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van opzettelijk doen van onjuiste aangifte omzetbelasting en medeplegen van het valselijk opmaken van een deel van de bedrijfsadministratie

Op 13 maart 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan belastingfraude. De verdachte, geboren in 1986, werd beschuldigd van het medeplegen van het opzettelijk doen van onjuiste aangiften omzetbelasting en het valselijk opmaken van de bedrijfsadministratie van de eenmanszaak van medeverdachte [medeverdachte]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en [medeverdachte] gedurende de periode van januari 2016 tot en met april 2019 opzettelijk onjuiste aangiften hebben gedaan, waarbij een aanzienlijk deel van de omzet niet werd opgegeven aan de Belastingdienst. Dit leidde tot een benadelingsbedrag van € 320.146,- aan omzetbelasting. De rechtbank heeft het verweer van de verdediging, dat de handgeschreven administratie onrechtmatig was verkregen, verworpen. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en [medeverdachte], en dat de verdachte een actieve rol speelde in het opmaken van de administratie en het indienen van de aangiften. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank heeft rekening gehouden met de omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn gezinssituatie en het feit dat hij niet eerder is veroordeeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 81.223658.22
Datum uitspraak: 13 maart 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1986,
wonende op het adres [BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 28 november 2024 en 27 februari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. O.J.M. Bijl, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. P.D. Popescu, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – tenlastegelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
medeplegen van het doen van onjuiste aangiften omzetbelasting van de eenmanszaak van medeverdachte [medeverdachte] in de periode van het eerste kwartaal 2016 tot en met april 2019;
medeplegen van het doen van onjuiste aangiften inkomstenbelasting van medeverdachte [medeverdachte] in de periode van 2016 tot en met 2019;
medeplegen van het ter beschikking stellen van vervalste administratie van vier verschillende winkels die onder de eenmanszaak van medeverdachte [medeverdachte] vallen over de jaren 2016, 2017 en 2018;
medeplegen van het vervalsen van de bedrijfsadministratie van de jaren 2016, 2017 en 2018 door daarin valse kasboeken op te nemen.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld – overeenkomstig zijn schriftelijk requisitoir – dat kan worden bewezen dat verdachte – in een nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte] – voor de eenmanszaak van [medeverdachte] meermalen onjuiste aangiften omzetbelasting heeft gedaan in de periode van het eerste kwartaal van 2016 tot en met april van het jaar 2019 (feit 1), daartoe valse kasboeken heeft opgemaakt (feit 4) en aan de Belastingdienst heeft verstrekt (feit 3). Voor het benadelingsbedrag kan worden uitgegaan van de geëxtrapoleerde bedragen van € 320.146,- voor de omzetbelasting en € 1.038.116,- voor de inkomstenbelasting, nu uit het dossier kan worden vastgesteld dat er gedurende de jaren 2016 tot en met 2019 met betrekking tot de administratie steeds sprake was van hetzelfde frauduleuze systeem.
Van het opzettelijk doen van onjuiste aangiftes inkomstenbelasting voor [medeverdachte] moet verdachte worden vrijgesproken (feit 2).
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft – overeenkomstig zijn pleitnota – bepleit dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken. Primair omdat de handgeschreven administratie in de rugtas en de verklaring van verdachte daarover tijdens de doorzoeking van de winkel [naam winkel] onrechtmatig zijn verkregen, zodat deze bewijsmiddelen moeten worden uitgesloten. Subsidiair omdat niet kan worden bewezen dat verdachte en [medeverdachte] nauw en bewust hebben samengewerkt bij het plegen van de tenlastegelegde. Uit de verklaringen van het personeel blijkt slechts dat cliënt een vervanger was op het moment dat [medeverdachte] afwezig was. De rol van verdachte was dermate ondergeschikt en niet uitwisselbaar met die van [medeverdachte] dat niet van medeplegen kan worden gesproken.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Bewijsverweer: bewijsuitsluiting
Op 18 april 2019 is er een onaangekondigd controlebezoek van de belastingdienst en de douane geweest in de winkels van [medeverdachte] , te weten [naam winkel] (hierna: [naam winkel] ) en [naam winkel] (hierna: [naam winkel] ). Daarbij is in de winkel [naam winkel] een schoudertas aangetroffen met daarin handgeschreven administratie van de vier winkels van [medeverdachte] over de periode september 2018 tot en met februari 2019. Naar aanleiding daarvan werd een boekenonderzoek ingesteld, waarna in augustus 2020 een strafrechtelijk onderzoek is gestart.
De raadsman heeft bepleit dat de handgeschreven administratie die bij het controlebezoek is aangetroffen van het bewijs moeten worden uitgesloten. De raadsman heeft daartoe aangevoerd – met verwijzing naar de uitspraak van de belastingrechter van 11 december 2024 over het door [medeverdachte] ingediende bezwaar tegen de aanslag inkomstenbelasting 2018 – dat de administratie onrechtmatig is verkregen. Met het bekijken van persoonlijke bezittingen van personeelsleden is volgens de raadsman verder gegaan dan het doen van een ‘waarneming ter plaatse’.
De rechtbank overweegt allereerst dat het verweer niet voldoet aan de op grond van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering daaraan gestelde eisen op grond waarvan een responsieplicht bestaat. De raadsman heeft immers niet onderbouwd wat het belang is van het geschonden voorschrift, wat de ernst van het verzuim is en wat het nadeel is dat door de schending wordt veroorzaakt. De rechtbank overweegt desalniettemin als volgt.
Door de Belastingdienst is een verslag opgemaakt over de controle van de winkel [naam winkel] op 18 april 2019 (DOC-006). In dat verslag is het volgende vermeld:
"Terwijl wij in de winkel in gesprek waren met de heer [verdachte] hebben de collega's van de Douane de winkel en de ruimte achter de winkel doorzocht, waar hen een zwarte schoudertas met inhoud was opgevallen. Wij hebben de heer [verdachte] gevraagd naar de inhoud van de schoudertas, waarop hij het volgende verklaarde: "In de tas zitten zakjes met geld. Dit geld is aan mij in bewaring gegeven.(…)
De heer [verdachte] heeft op ons verzoek de zakjes uit de tas gehaald. (...)"
Vervolgens hebben wij de heer [verdachte] gevraagd om de tas verder leeg te halen. Dit deed hij niet meteen. Na driemaal vragen heeft de heer [verdachte] uiteindelijk de andere bescheiden uit de tas gehaald.
Uit de tas kwam vervolgens nog meer contant geld. De heer [verdachte] verklaarde dat dit geld omzet betrof van de winkels en nog bij de bank afgestort moet worden. (...)
Voorts zat in de tas een klein notitieboekje met hierin de openingstijden en gewerkte uren van werknemers, een notitie-ringband met handmatige aantekeningen betreffende de omzet per winkel en X-afslagen van alle winkels over de periode 3 april 2019 - 17 april 2019. Op alle X-afslagen stonden op de achterkant handmatige berekeningen. Collega's [opsporingsambtenaar] en [opsporingsambtenaar] hebben hiervan diverse foto's van gemaakt.”
De belastingrechter heeft in haar beslissing van 11 december 2024 overwogen dat de (inspecteur van de) Belastingdienst niet heeft kunnen aangeven op basis van welke bevoegdheid de doorzoeking op 18 april 2019 heeft plaatsgevonden en dat daarom moet worden aangenomen dat dit strafvorderlijke dwangmiddel onbevoegd is ingezet.
Naar aanleiding van de uitspraak van de belastingrechter is door de Fiod een aanvullend proces-verbaal van bevindingen opgemaakt (AMB-012). Daarin is geverbaliseerd dat het onderzoek op 18 april 2019 is uitgevoerd op grond van artikel 83 van de Wet op de accijns omdat het vermoeden bestond dat er accijnsgoederen in de winkel(s) van [medeverdachte] aanwezig waren.
Gelet daarop stelt de rechtbank vast dat de doorzoeking van de winkel [naam winkel] niet onrechtmatig was. De Douane was op grond van artikel 83 van de Wet op de accijns en artikel 1.26 van de Algemene Douanewet bevoegd om de winkel aan een controle te onderworpen. Het tweede lid van artikel 1.26 van de Algemene Douanewet bepaalt dat onder ‘controleren’ ook ‘doorzoeken’ wordt verstaan. Tijdens deze controle is door de Douane een schoudertas waargenomen, waarna verdachte – op verzoek van de medewerkers van de Belastingdienst – de inhoud uit de schoudertas heeft gehaald. Dit bleek handgeschreven administratie te zijn. Op dat moment bestond er nog geen strafrechtelijke verdenking tegen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] . Die verdenking is pas ontstaan na 18 augustus 2020, toen de FIOD een onderzoek is gestart naar aanleiding van de uitkomst van het boekenonderzoek door de Belastingdienst. Van een misbruik van bevoegdheden is geen sprake.
Het verweer tot bewijsuitsluiting van de inhoud van de schoudertas wordt verworpen.
Voor zover de raadsman heeft bepleit dat de verklaringen die [verdachte] heeft afgelegd tijdens de waarneming ter plaatse moeten worden uitgesloten van het bewijs omdat sprake is van schending van het nemo tenetur-beginsel, overweegt de rechtbank dat zij deze verklaringen niet voor het bewijs gebruikt. Het verweer behoeft dan ook geen verdere bespreking.
3.3.2.
Bewezenverklaring feiten 1 en 4 [1]
[medeverdachte] had van 1 juni 2011 tot 2 aug 2021 een eenmanszaak waarin souvenirwinkels/headshops werden geëxploiteerd: [naam winkel] (hierna: [naam winkel] ), [naam winkel] , [naam winkel] & [naam winkel] (hierna: [naam winkel] ) en [naam winkel] . [2]
Over het eerste kwartaal 2016 (door de Belastingdienst ontvangen op 19 april 2016) tot en met het eerste kwartaal 2018 werden er voor de winkels [naam winkel] , [naam winkel] , [naam winkel] en [naam winkel] kwartaalaangiften voor de omzetbelasting ingediend. Vanaf april 2018 tot en met april 2019 (door de Belastingdienst ontvangen op 7 mei 2019) werden er maandelijks aangiften voor de omzetbelasting gedaan. [3]
In het kader van het boekenonderzoek heeft de boekhouder van [medeverdachte] , [boekhouder] , namens [medeverdachte] diverse administratie stukken van de vier winkels van [medeverdachte] ter beschikking gesteld aan de Belastingdienst, waaronder de op 12 juni 2019 ter beschikking gestelde kasboeken over de jaren 2016, 2017 en 2018. [4]
[boekhouder] is als getuige gehoord. Hij heeft verklaard dat [verdachte] van 2016 tot en met 2019 de manager was, alles regelde en alles van de administratie wist en de administratie verstrekte. De gegevens die hij van [verdachte] ontving boekte hij in de administratie. Het administratiepakket genereerde vervolgens automatisch de BTW-aangifte, waarna de boekhouder de aangifte indiende. [verdachte] beheerde het e-mailadres waar de boekhouder de belastingaangiftes vervolgens naartoe mailde. Als de boekhouder vragen had, nam hij contact op met [verdachte] . [boekhouder] heeft verklaard dat de verkopen in de winkels werden bijgehouden door middel van aanslagen op de kassa. Een X-afslag van de kassa kon worden gezien als een tussenstand. Een Z-afslag van de kassa kon maar één keer per dag worden gemaakt en daarin konden geen aanpassingen meer worden verricht. [boekhouder] heeft verder verklaard dat hij van [verdachte] alleen Z-afslagen heeft gekregen. Hij heeft nooit X-afslagen gekregen of gezien. [5]
Van 1 en 2 februari 2016 zijn X-afslagen, Z-afslagen en de kaslijsten van de winkels [naam winkel] , [naam winkel] en [naam winkel] beschikbaar. Deze administratieve stukken zijn tijdens een doorzoeking van de woning van [medeverdachte] op 3 februari 2016 in een andere strafzaak aangetroffen. [6]
De Fiod heeft deze stukken geanalyseerd en daarover het volgende geverbaliseerd. De totaalbedragen op de X-afslagen zijn hetzelfde als de totaalbedragen die achter ‘pin’ en ‘cash’ staan geschreven op de achterkant van de X-afslagen. De totaal gerealiseerde omzet van de winkels [naam winkel] , [naam winkel] en [naam winkel] op 1 en 2 februari 2016 is vermoedelijk
€ 4.062,85 geweest, hetgeen een optelsom is van de bedragen "Pin" en "Cash". Op de Z-afslagen van 1 en 2 februari 2016 staat een totale omzet van € 1.881,85. De omzet op de Z-afslagen is daarmee € 2.181,00 (54%) lager dan de handgeschreven omzet op de achterkant van de X-afslagen van deze dagen. De Fiod heeft verder geconstateerd dat de Z-afslagen slechts een paar minuten later zijn opgemaakt dan de X-afslagen. [7]
De handgeschreven administratie die op 18 april 2019 in de winkel [naam winkel] is aangetroffen, is door de Fiod geanalyseerd. Het gaat om maandoverzichten over de periode september 2018 tot en met februari 2019. Op de maandoverzichten staan bovenaan de bedragen ‘pin’ en ‘cash’ die bij elkaar worden opgeteld. Het totaalbedrag dat als ‘pin’ staat genoteerd komt telkens nagenoeg overeen met de feitelijke pinontvangsten op de bankrekeningen van de vier winkels. Onderaan de maandoverzichten staat in het Hindi “witte verkoop” en “ [naam] ” geschreven met daarachter handgeschreven bedragen. Op alle maandoverzichten is het bedrag ‘witte verkoop’ lager dan de bruto omzet bestaande uit de bedragen ‘pin’ en ‘cash’.
De Fiod heeft verder geverbaliseerd dat de bedragen ‘witte verkoop’ op de maandoverzichten (nagenoeg) overeenkomen met de omzet vermeld op de kaslijsten van de winkels. De totale bedragen Pin en Creditcards in de kaslijsten van de periode september tot en met december 2018 zijn de vergelijkbaar met de bedragen Pin op de maandoverzichten van deze periode. De omzet volgens de kaslijsten komt (nagenoeg) overeen met de omzet in de aangiften omzetbelasting. Te zien is dat de omzet in de aangiften omzetbelasting, over de periode september 2018 tot en met februari 2019, in totaal 47% bedraagt van de totale bruto omzet zoals opgenomen in de handgeschreven maandoverzichten. Hieruit volgt dat in de periode september 2018 tot en met februari 2019 vermoedelijk 53% van de gerealiseerde omzet fiscaal niet is verantwoord. [8]
[verdachte] is door de Fiod gehoord. Hij heeft verklaard dat hij [medeverdachte] ‘ [naam] ’ noemt [9] , dat hij sinds 2016, 2017 het kasboek opmaakt en dat [medeverdachte] hem heeft geleerd hoe hij dat moet doen. [10] Hij deed de administratie en bracht die naar de boekhouder. Via e-mail kreeg hij een kopie van de aangifte. Vervolgens betaalde [verdachte] de verschuldigde belasting. [11] Het systeem was hetzelfde in 2016 als in 2019. [12] Vóór 2019 was er een X-rapport en een Z-rapport. Het Z-rapport is het definitieve rapport. [verdachte] verklaarde voorts dat hij dat hij de X-afslag niet aan de boekhouder gaf, maar weggooide nadat hij deze had uitgedraaid. [13]
[verdachte] heeft verder verklaard dat de handgeschreven aantekeningen op de achterkant van de X-afslag van [naam winkel] van 1 februari 2016 van hem zijn. [14] Ook de handgeschreven berekeningen en tekst “witte verkoop” op het maandoverzicht van november 2018 zijn van hem. [15]
Verder zijn er werknemers van de vier winkels van [medeverdachte] als getuigen gehoord.
[getuige 1] heeft verklaard dat [medeverdachte] de kassa’s aan het eind van de dag afsloot, maar [verdachte] dat deed als [medeverdachte] op vakantie was. [16]
[getuige 2] heeft verklaard dat [medeverdachte] verantwoordelijk was voor de dagelijkse leiding en het aansturen van het personeel. [medeverdachte] maakte ook aan het eind van de dag de administratie op. Als hij op vakantie was, deed [verdachte] dat. Tijdens de vakantie van [medeverdachte] had [verdachte] de verantwoordelijkheid over de taken van [medeverdachte] . [17]
Ook [getuige 3] [18] en [getuige 4] [19] hebben verklaard dat [verdachte] de administratie deed.
Overweging rechtbank
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat een groot gedeelte van de werkelijke omzet – ongeveer 50% – niet op de Z-afslagen werden vermeld die naar de boekhouder werden gestuurd en op basis waarvan door de boekhouder namens [medeverdachte] belastingaangiften werden gedaan. Daardoor is onjuiste aangifte omzetbelasting en inkomstenbelasting gedaan. De modus operandi was als volgt:
De dagomzet van de winkels werd uitgesplitst in betalingen met contant geld en pinbetalingen. Aan het einde van de dag werden de verkopen die waren afgerekend met pin en creditcard opgeteld bij de contante verkopen. Dit resulteerde in de reële totale omzet per dag die door [verdachte] op de achterkant van de X-afslagen werd geschreven. Vervolgens berekende [verdachte] welk deel van de contante omzet gestort zou worden op de bankrekeningen en welk deel bestemd was voor ‘ [naam] ’, waarmee [medeverdachte] werd bedoeld. Dit schreef hij op de achterkant van de X-afslagen.
Aan het einde van de dag werd de kassa afgesloten door middel van Z-afslagen. Op deze Z-afslagen – die veelal slechts enkele minuten later werden opgemaakt dan de X-afslagen – werd niet de volledige omzet opgenomen maar slechts de omzet die per pin en creditcard was afgerekend vermeerderd met het deel van de contante omzet dat (volgens de berekeningen die op de X-afslagen waren geschreven) op de bankrekeningen gestort zouden worden. De omzet op de Z-afslagen was daarmee (ongeveer 50%) lager dan de daadwerkelijk gerealiseerde omzet. De Z-afslagen werden vervolgens in de kasboeken verwerkt en naar de boekhouder gestuurd, die vervolgens op basis daarvan de aangiften omzetbelasting en inkomstenbelasting indiende.
Hierdoor is niet de volledige (contante) omzet van de winkels opgegeven in de aangiften omzetbelasting van de eenmanszaak van [medeverdachte] , waardoor te weinig omzetbelasting is afgedragen.
Medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat kan worden vastgesteld dat [medeverdachte] en [verdachte] nauw en bewust hebben samengewerkt bij het hiervoor uiteengezette handelen. Meestal sloot [medeverdachte] de kassa af, maar als hij op vakantie was sloot [verdachte] de kassa af. [verdachte] heeft van [medeverdachte] geleerd hoe hij dat moest doen. Op de handgeschreven maandoverzichten is door [verdachte] genoteerd hoeveel de ‘witte verkoop’ bedroeg. [verdachte] stuurde de vervalste Z-afslagen naar de boekhouder, op grond waarvan de boekhouder de aangiftes omzetbelasting voor de eenmanszaak van [medeverdachte] indiende. [verdachte] was bovendien het aanspreekpunt voor de boekhouder. Kortom, er was sprake van inwisselbare rollen.
Het verweer van de raadsman dat [verdachte] niet als medepleger maar als medeplichtige moet worden aangemerkt, wordt dan ook verworpen. Ook het verweer van de raadsman dat de verklaringen van de werknemers van de winkels van [medeverdachte] onbetrouwbaar moeten worden geacht en daarom niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt, wordt verworpen. Dat de werknemers door [medeverdachte] zijn beïnvloed, is niet aannemelijk geworden. De rechtbank weegt daarbij mee dat de werknemers niet alleen belastend voor [verdachte] maar ook voor [medeverdachte] hebben verklaard.
Opzet
De bedragen op de Z-afslagen die in de kasboeken zijn verwerkt komen overeen met de bedragen die als “witte verkoop” zijn genoteerd op de handgeschreven maandoverzichten. De woorden “witte verkoop” bevestigen naar het oordeel van de rechtbank dat er ook nog een niet-fiscaal verantwoord deel van de omzet was en dat dat deel bewust buiten de boeken werd gehouden. De verklaring van [verdachte] dat de bedragen die als “witte verkoop” zijn vermeld verzonnen bedragen waren, wordt als onaannemelijk terzijde geschoven.
De FIOD heeft namelijk onderzocht dat het bedrag dat in de kaslijsten van september tot en met december 2018 is opgenomen nagenoeg gelijk is aan het totale bedrag aan witte verkoop dat staat vermeld op de maandoverzichten in die periode. Daaruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank evident dat met de ‘witte verkoop’ dat deel van de omzet werd bedoeld dat in de uiteindelijke Z-afslagen opgenomen zou worden en fiscaal verantwoord zou worden. De opzet op het doen van valse belastingaangifte wordt bevestigd doordat enkele minuten na het uitdraaien van X-afslagen de Z-afslagen werden uitgedraaid. Dat de dagomzet in een paar minuten tijd met ongeveer 50% daalt is onwaarschijnlijk. Gelet op de hiervoor vastgestelde nauwe en bewuste samenwerking, wordt aangenomen dat het opzet bij zowel [medeverdachte] als [verdachte] aanwezig was.
Pleegperiode en benadelingsbedrag
De handgeschreven maandoverzichten uit de schoudertas waaruit de daadwerkelijke omzet blijkt, beslaan niet de volledige tenlastegelegde periode. Er zijn evenwel geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen die erop duiden dat het frauduleus handelen enkel heeft plaatsgevonden in de periode waarop de aangetroffen schaduwadministratie betrekking heeft. Daarbij komt dat al in februari 2016 in de jas van [medeverdachte] X-afslagen en Z-afslagen van 1 en 2 februari 2016 zijn aangetroffen waar op de achterkant handgeschreven berekeningen stonden met betrekking tot de daadwerkelijke omzet van die dagen. Bovendien heeft [verdachte] verklaard dat het systeem van de administratie in 2016 hetzelfde was als in 2019. De rechtbank is gelet daarop van oordeel dat de fiscale fraude voor de gehele tenlastegelegde periode kan worden bewezen, te weten januari 2016 tot en met april 2019.
De Fiod heeft berekend dat op basis van de beschikbare (schaduw)administratie het benadelingsbedrag € 46.016,- bedraagt. Voor de beantwoording van de vraag hoeveel in de overige gedeelten van de tenlastegelegde periode – waarover geen schaduwadministratie is aangetroffen – buiten de boeken is gehouden, is de Fiod uitgegaan van een vaste verhouding tussen pinomzet en reële cashomzet. Die berekening heeft geresulteerd in een benadelingsbedrag van € 320.146,- aan omzetbelasting. [20] Gelet op het stelselmatige systeem van frauduleus handelen over de jaren 2016 tot en met april 2019, is de rechtbank van oordeel dat dit geëxtrapoleerde bedrag als benadelingsbedrag kan worden vastgesteld.
Conclusie
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat kan worden bewezen dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van het opzettelijk doen van valse aangifte omzetbelasting voor de eenmanszaak van [medeverdachte] (feit 1). Ook heeft hij zich samen met [medeverdachte] schuldig gemaakt aan het vervalsen van de bedrijfsadministratie door daarin voor alle vier de winkels valse kasboeken over de jaren 2016, 2017 en 2018 op te nemen, omdat daarin niet de volledige omzet was opgenomen (feit 4).
Voorwaardelijk getuigenverzoek
Het voorwaardelijk verzoek van de verdediging tot het horen van [medeverdachte] als getuige wordt afgewezen. De rechtbank heeft de verklaring van [medeverdachte] niet voor het bewijs gebezigd en er is geen sprake meer van een verdedigingsbelang om [medeverdachte] als getuige te horen.
3.3.1.
Vrijspraak feiten 2 en 3
De rechtbank is – net als de officier van justitie – van oordeel dat het onder 2 tenlastegelegde medeplegen van opzettelijk doen van valse aangiften inkomstenbelasting van [medeverdachte] niet kan worden bewezen, omdat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat [verdachte] zich als medepleger daaraan heeft schuldig gemaakt. [verdachte] dient van dat feit te worden vrijgesproken.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op basis van het dossier ook niet worden vastgesteld dat [verdachte] de kasboeken over de jaren 2016, 2017 en 2018 op 12 juni 2019 aan de Belastingdienst ter beschikking heeft gesteld, dan wel dat hij daartoe ingevolge de wet verplicht was. Evenmin kan de voor medeplegen vereist nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte] en [verdachte] voor wat betreft het aan de Belastingdienst ter beschikking stellen van valse kasboeken worden vastgesteld. Daarom volgt ook voor dit feit vrijspraak.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Feit 1
op tijdstippen in de periode van 18 april 2016 tot en met 8 mei 2019 in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander,
telkens opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten digitale aangifte voor de omzetbelasting ten name van [medeverdachte] (handelend onder de eenmanszaak met KvK-nummer [KvK-nummer] met handelsnamen [naam winkel] en [naam winkel] en [naam winkel] en [naam winkel] ) over:
ten name van [medeverdachte] , handelend onder [naam winkel] met omzetbelastingnummer [omzetbelastingnummer] )
- het 1e kwartaal en het 2e kwartaal en het 3e kwartaal en het 4e kwartaal van het jaar 2016 en
- het 1e kwartaal en het 2e kwartaal en het 3e kwartaal en het 4e kwartaal van het jaar 2017 en
- het 1e kwartaal en april en mei en juni en juli en augustus en september en oktober en november en december van het jaar 2018 en
- januari en februari en maart en april van het jaar 2019 en
ten name van [medeverdachte] , handelend onder [naam winkel] met omzetbelastingnummer [omzetbelastingnummer] )
- het 1e kwartaal en het 2e kwartaal en het 3e kwartaal en het 4e kwartaal van het jaar 2016 en
- het 1e kwartaal en het 2e kwartaal en het 3e kwartaal en het 4e kwartaal van het jaar 2017 en
- het 1e kwartaal en april en mei en juni en juli en augustus en september en oktober en november en december van het jaar 2018 en
- januari en februari en maart en april van het jaar 2019 en
ten name van [medeverdachte] , handelend onder [naam winkel] met omzetbelastingnummer [omzetbelastingnummer] )
- het 1e kwartaal en het 2e kwartaal en het 3e kwartaal en het 4e kwartaal van het jaar 2016 en
- het 1e kwartaal en het 2e kwartaal en het 3e kwartaal en het 4e kwartaal van het jaar 2017 en
- het 1e kwartaal en april en mei en juni en juli en augustus en september en oktober en november en december van het jaar 2018 en
- januari en februari en maart en april van het jaar 2019 en
ten name van [medeverdachte] , handelend onder [naam winkel] met omzetbelastingnummer [omzetbelastingnummer] )
- het 1e kwartaal en het 2e kwartaal en het 3e kwartaal en het 4e kwartaal van het jaar 2016 en
- het 1e kwartaal en het 2e kwartaal en het 3e kwartaal en het 4e kwartaal van het jaar 2017 en
- het 1e kwartaal en april en mei en juni en juli en augustus en september en oktober en november en december van het jaar 2018 en
- januari en februari en maart en april van het jaar 2019
telkens onjuist en onvolledig heeft gedaan, door telkens op de ingediende aangifte een onjuist bedrag aan verschuldigde omzetbelasting op te geven,
terwijl dat feit telkens ertoe strekte dat te weinig belasting wordt geheven;
Feit 4
op tijdstippen in de periode van 1 januari 2016 tot en met 18 april 2019 in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander,
een deel van de bedrijfsadministratie van de eenmanszaak met KvK-nummer [KvK-nummer] – zijnde een samenstel van geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen – valselijk heeft opgemaakt,
immers heeft hij, verdachte, en zijn mededader toen aldaar, zakelijk weergegeven, in dat deel van die bedrijfsadministratie, valse kasboeken, te weten:
van de winkel [naam winkel] de kasboeken over:
- het jaar 2016 (DOC-047) en/of
- het jaar 2017 (DOC-048) en/of
- het jaar 2018 (DOC-049) en/of
van de winkel [naam winkel] de kasboeken over:
- het jaar 2016 (DOC-050) en
- het jaar 2017 (DOC-051) en
- het jaar 2018 (DOC-052) en
van de winkel [naam winkel] de kasboeken over:
- het jaar 2016 (DOC-053) en
- het jaar 2017 (DOC-054) en
- het jaar 2018 (DOC-055) en
van de winkel [naam winkel] de kasboeken over:
- het jaar 2016 (DOC-056) en
- het jaar 2017 (DOC-057) en
- het jaar 2018 (DOC-058)
opgenomen, bestaande die valsheden hierin – zakelijk weergegeven – dat dat in deze kasboeken niet de volledige contante omzet werd verantwoord,
zulks met het oogmerk om dat deel van deze bedrijfsadministratie als echt te gebruiken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1, 3 en 4 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om – rekening houdend met het tijdsverloop en de hulpbehoevendheid van de echtgenote van verdachte – geen gevangenisstraf op te leggen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
[verdachte] heeft zich samen met de medeverdachte [medeverdachte] van 2016 tot en met april 2019 schuldig gemaakt aan belastingfraude door het doen van onjuiste aangiften omzetbelasting. Ook heeft hij zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift, door vervalste kasboeken in de bedrijfsadministratie op te nemen.
In de winkels van [medeverdachte] werden zowel contante- als pinbetalingen verricht. Vrijwel alleen de omzet die werd gemaakt met pinbetalingen werd in de boekhouding verwerkt en bij de Belastingdienst opgegeven. Uit de schaduwadministratie blijkt dat de werkelijke omzet – die voor een groot deel uit contante betalingen bestond – ongeveer dubbel zo hoog was. Door te weinig omzet van de eenmanszaak van [medeverdachte] bij de Belastingdienst op te geven, is te weinig omzetbelasting afgedragen.
Door zo te handelen hebben verdachten zwart geld in de economie laten vloeien, waar een corrumperende werking van uitgaat. Door deze handelswijze hebben verdachten ook het vertrouwen dat aan de inhoud van belastingaangiften mag worden ontleend, geschaad. De strafbaarstelling van belastingfraude beschermt bovendien niet alleen de gemeenschapsbelangen die door belastingheffing worden gediend, maar ook de belangen van eerlijke belastingbetalers. Belastingfraude kan immers leiden tot verdere verzwaring van de belastingdruk voor alle Nederlanders. De handelingen van verdachte dragen bovendien bij aan het ondermijnen van de belastingmoraal. Het onbestraft laten van belastingfraudeurs kan ertoe leiden dat ook het normbesef vervaagt onder belastingplichtigen die wel aan hun verplichtingen voldoen. Verder hebben verdachten door zo te handelen het moeilijker gemaakt voor bonafide ondernemingen om zich in de binnenstad van Amsterdam staande te houden. Door de handelswijze werden de winkels van [medeverdachte] in een oneerlijke concurrentiepositie gebracht ten opzichte van andere ondernemingen. Verdachte heeft op geen enkele wijze verantwoording voor zijn handelen genomen.
De rechtbank houdt bij de straftoemeting rekening met de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd en zoekt aansluiting bij de oriëntatiepunten fraude van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. De rechtbank gaat daarbij in de zaak van verdachte uit van een benadelingsbedrag van € 320.146,-. Genoemde oriëntatiepunten geven als uitgangspunt voor de op te leggen straf bij een benadelingsbedrag tussen € 500.000 en € 1.000.000 een gevangenisstraf van 18 tot 24 maanden. De rechtbank houdt in straf verhogende zin rekening met de lange periode van frauduleus handelen, namelijk ruim drie jaar (van 2016 tot en met april 2019) en met het feit dat verdachten het feit in samenwerking met elkaar hebben gepleegd.
Het is op basis van het dossier niet mogelijk vast te stellen waar de omzet die buiten de administratie is gehouden en waarover geen belasting is geheven naartoe is gegaan. De rechtbank kan ook niet vaststellen welk voordeel verdachte heeft genoten van het frauduleuze handelen. De rechtbank acht het wel aannemelijk dat [medeverdachte] daarvan het grootste voordeel heeft genoten, hetzij omdat hij daarmee zijn personeel (deels) heeft betaald, hetzij omdat hij het (deels) voor zichzelf heeft gehouden. Het deel van de omzet van de winkels dat niet bij de Belastingdienst is opgegeven was immers blijkens de schaduwadministratie bestemd voor [medeverdachte] . De rechtbank houdt hiermee in het voordeel van verdachte rekening mee.
De rechtbank houdt tevens in zijn voordeel rekening met de ouderdom van de zaak en het feit dat hij blijkens zijn strafblad van 6 januari 2025 niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Ook houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte een jong gezin heeft en zijn vrouw ziek is. De rechtbank ziet in deze omstandigheden reden aan verdachte geen onvoorwaardelijke vrijheidsstraf op te leggen.
Alles afwegende, zal de rechtbank aan verdachte een taakstraf van 240 uren opleggen alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaren. Deze voorwaardelijke gevangenisstraf geldt als stok achter de deur, zodat verdachte, bijvoorbeeld met zijn eigen onderneming, niet opnieuw de fout in zal gaan.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
 Verklaart het onder 2 en 3 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 4 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
medeplegen van het opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het onder 4 bewezen verklaarde:
medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
 Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 (honderdtwintig) dagen.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M. van Hall, voorzitter,
mrs. F. Dekkers en M.C.H. Broesterhuizen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.D. Riggelink, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 maart 2025.
[… 1]

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier (onderzoek Albast, dossiernummer 0F141673073/65427) bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren;
2.Een geschrift, zijnde een Uittreksel van de Kamer van Koophandel, KvK-nummer [KvK-nummer] , DOC-001, p. 748-750;
3.VD-001-03, p. 31-32 en DOC-068 tot en met DOC-071;
4.ZD-002-01, p. 152-153 en DOC-047 tot en met DOC-058;
5.G-011-01, p. 408-41;
6.DOC-035, p. 897-898 en DOC-036, DOC-037 en DOC-038;
7.AMB-008, p. 488-500;
8.AMB-006, p. 464-477;
9.V-003-01, p. 243;
10.V-003-01, p. 247;
11.V-003-01, p. 278;
12.V-003-01, p. 265;
13.V-003-01, p. 255;
14.V-003-01, p. 261-262;
15.V-003-01, p. 268-270;
16.G-001-01, p. 294;
17.G-004-01, p. 330;
18.G-007-01, p. 363-364;
19.G-009-01, p. 389;
20.DOC-105, p. 2804-2809.