3.3.1.Bewijsverweer: bewijsuitsluiting
Op 18 april 2019 is er een onaangekondigd controlebezoek van de belastingdienst en de douane geweest in de winkels van [medeverdachte] , te weten [naam winkel] (hierna: [naam winkel] ) en [naam winkel] (hierna: [naam winkel] ). Daarbij is in de winkel [naam winkel] een schoudertas aangetroffen met daarin handgeschreven administratie van de vier winkels van [medeverdachte] over de periode september 2018 tot en met februari 2019. Naar aanleiding daarvan werd een boekenonderzoek ingesteld, waarna in augustus 2020 een strafrechtelijk onderzoek is gestart.
De raadsman heeft bepleit dat de handgeschreven administratie die bij het controlebezoek is aangetroffen van het bewijs moeten worden uitgesloten. De raadsman heeft daartoe aangevoerd – met verwijzing naar de uitspraak van de belastingrechter van 11 december 2024 over het door [medeverdachte] ingediende bezwaar tegen de aanslag inkomstenbelasting 2018 – dat de administratie onrechtmatig is verkregen. Met het bekijken van persoonlijke bezittingen van personeelsleden is volgens de raadsman verder gegaan dan het doen van een ‘waarneming ter plaatse’.
De rechtbank overweegt allereerst dat het verweer niet voldoet aan de op grond van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering daaraan gestelde eisen op grond waarvan een responsieplicht bestaat. De raadsman heeft immers niet onderbouwd wat het belang is van het geschonden voorschrift, wat de ernst van het verzuim is en wat het nadeel is dat door de schending wordt veroorzaakt. De rechtbank overweegt desalniettemin als volgt.
Door de Belastingdienst is een verslag opgemaakt over de controle van de winkel [naam winkel] op 18 april 2019 (DOC-006). In dat verslag is het volgende vermeld:
"Terwijl wij in de winkel in gesprek waren met de heer [verdachte] hebben de collega's van de Douane de winkel en de ruimte achter de winkel doorzocht, waar hen een zwarte schoudertas met inhoud was opgevallen. Wij hebben de heer [verdachte] gevraagd naar de inhoud van de schoudertas, waarop hij het volgende verklaarde: "In de tas zitten zakjes met geld. Dit geld is aan mij in bewaring gegeven.(…)
De heer [verdachte] heeft op ons verzoek de zakjes uit de tas gehaald. (...)"
Vervolgens hebben wij de heer [verdachte] gevraagd om de tas verder leeg te halen. Dit deed hij niet meteen. Na driemaal vragen heeft de heer [verdachte] uiteindelijk de andere bescheiden uit de tas gehaald.
Uit de tas kwam vervolgens nog meer contant geld. De heer [verdachte] verklaarde dat dit geld omzet betrof van de winkels en nog bij de bank afgestort moet worden. (...)
Voorts zat in de tas een klein notitieboekje met hierin de openingstijden en gewerkte uren van werknemers, een notitie-ringband met handmatige aantekeningen betreffende de omzet per winkel en X-afslagen van alle winkels over de periode 3 april 2019 - 17 april 2019. Op alle X-afslagen stonden op de achterkant handmatige berekeningen. Collega's [opsporingsambtenaar] en [opsporingsambtenaar] hebben hiervan diverse foto's van gemaakt.”
De belastingrechter heeft in haar beslissing van 11 december 2024 overwogen dat de (inspecteur van de) Belastingdienst niet heeft kunnen aangeven op basis van welke bevoegdheid de doorzoeking op 18 april 2019 heeft plaatsgevonden en dat daarom moet worden aangenomen dat dit strafvorderlijke dwangmiddel onbevoegd is ingezet.
Naar aanleiding van de uitspraak van de belastingrechter is door de Fiod een aanvullend proces-verbaal van bevindingen opgemaakt (AMB-012). Daarin is geverbaliseerd dat het onderzoek op 18 april 2019 is uitgevoerd op grond van artikel 83 van de Wet op de accijns omdat het vermoeden bestond dat er accijnsgoederen in de winkel(s) van [medeverdachte] aanwezig waren.
Gelet daarop stelt de rechtbank vast dat de doorzoeking van de winkel [naam winkel] niet onrechtmatig was. De Douane was op grond van artikel 83 van de Wet op de accijns en artikel 1.26 van de Algemene Douanewet bevoegd om de winkel aan een controle te onderworpen. Het tweede lid van artikel 1.26 van de Algemene Douanewet bepaalt dat onder ‘controleren’ ook ‘doorzoeken’ wordt verstaan. Tijdens deze controle is door de Douane een schoudertas waargenomen, waarna verdachte – op verzoek van de medewerkers van de Belastingdienst – de inhoud uit de schoudertas heeft gehaald. Dit bleek handgeschreven administratie te zijn. Op dat moment bestond er nog geen strafrechtelijke verdenking tegen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] . Die verdenking is pas ontstaan na 18 augustus 2020, toen de FIOD een onderzoek is gestart naar aanleiding van de uitkomst van het boekenonderzoek door de Belastingdienst. Van een misbruik van bevoegdheden is geen sprake.
Het verweer tot bewijsuitsluiting van de inhoud van de schoudertas wordt verworpen.
Voor zover de raadsman heeft bepleit dat de verklaringen die [verdachte] heeft afgelegd tijdens de waarneming ter plaatse moeten worden uitgesloten van het bewijs omdat sprake is van schending van het nemo tenetur-beginsel, overweegt de rechtbank dat zij deze verklaringen niet voor het bewijs gebruikt. Het verweer behoeft dan ook geen verdere bespreking.
3.3.2.Bewezenverklaring feiten 1 en 4
[medeverdachte] had van 1 juni 2011 tot 2 aug 2021 een eenmanszaak waarin souvenirwinkels/headshops werden geëxploiteerd: [naam winkel] (hierna: [naam winkel] ), [naam winkel] , [naam winkel] & [naam winkel] (hierna: [naam winkel] ) en [naam winkel] .
Over het eerste kwartaal 2016 (door de Belastingdienst ontvangen op 19 april 2016) tot en met het eerste kwartaal 2018 werden er voor de winkels [naam winkel] , [naam winkel] , [naam winkel] en [naam winkel] kwartaalaangiften voor de omzetbelasting ingediend. Vanaf april 2018 tot en met april 2019 (door de Belastingdienst ontvangen op 7 mei 2019) werden er maandelijks aangiften voor de omzetbelasting gedaan.
In het kader van het boekenonderzoek heeft de boekhouder van [medeverdachte] , [boekhouder] , namens [medeverdachte] diverse administratie stukken van de vier winkels van [medeverdachte] ter beschikking gesteld aan de Belastingdienst, waaronder de op 12 juni 2019 ter beschikking gestelde kasboeken over de jaren 2016, 2017 en 2018.
[boekhouder] is als getuige gehoord. Hij heeft verklaard dat [verdachte] van 2016 tot en met 2019 de manager was, alles regelde en alles van de administratie wist en de administratie verstrekte. De gegevens die hij van [verdachte] ontving boekte hij in de administratie. Het administratiepakket genereerde vervolgens automatisch de BTW-aangifte, waarna de boekhouder de aangifte indiende. [verdachte] beheerde het e-mailadres waar de boekhouder de belastingaangiftes vervolgens naartoe mailde. Als de boekhouder vragen had, nam hij contact op met [verdachte] . [boekhouder] heeft verklaard dat de verkopen in de winkels werden bijgehouden door middel van aanslagen op de kassa. Een X-afslag van de kassa kon worden gezien als een tussenstand. Een Z-afslag van de kassa kon maar één keer per dag worden gemaakt en daarin konden geen aanpassingen meer worden verricht. [boekhouder] heeft verder verklaard dat hij van [verdachte] alleen Z-afslagen heeft gekregen. Hij heeft nooit X-afslagen gekregen of gezien.
Van 1 en 2 februari 2016 zijn X-afslagen, Z-afslagen en de kaslijsten van de winkels [naam winkel] , [naam winkel] en [naam winkel] beschikbaar. Deze administratieve stukken zijn tijdens een doorzoeking van de woning van [medeverdachte] op 3 februari 2016 in een andere strafzaak aangetroffen.
De Fiod heeft deze stukken geanalyseerd en daarover het volgende geverbaliseerd. De totaalbedragen op de X-afslagen zijn hetzelfde als de totaalbedragen die achter ‘pin’ en ‘cash’ staan geschreven op de achterkant van de X-afslagen. De totaal gerealiseerde omzet van de winkels [naam winkel] , [naam winkel] en [naam winkel] op 1 en 2 februari 2016 is vermoedelijk
€ 4.062,85 geweest, hetgeen een optelsom is van de bedragen "Pin" en "Cash". Op de Z-afslagen van 1 en 2 februari 2016 staat een totale omzet van € 1.881,85. De omzet op de Z-afslagen is daarmee € 2.181,00 (54%) lager dan de handgeschreven omzet op de achterkant van de X-afslagen van deze dagen. De Fiod heeft verder geconstateerd dat de Z-afslagen slechts een paar minuten later zijn opgemaakt dan de X-afslagen.
De handgeschreven administratie die op 18 april 2019 in de winkel [naam winkel] is aangetroffen, is door de Fiod geanalyseerd. Het gaat om maandoverzichten over de periode september 2018 tot en met februari 2019. Op de maandoverzichten staan bovenaan de bedragen ‘pin’ en ‘cash’ die bij elkaar worden opgeteld. Het totaalbedrag dat als ‘pin’ staat genoteerd komt telkens nagenoeg overeen met de feitelijke pinontvangsten op de bankrekeningen van de vier winkels. Onderaan de maandoverzichten staat in het Hindi “witte verkoop” en “ [naam] ” geschreven met daarachter handgeschreven bedragen. Op alle maandoverzichten is het bedrag ‘witte verkoop’ lager dan de bruto omzet bestaande uit de bedragen ‘pin’ en ‘cash’.
De Fiod heeft verder geverbaliseerd dat de bedragen ‘witte verkoop’ op de maandoverzichten (nagenoeg) overeenkomen met de omzet vermeld op de kaslijsten van de winkels. De totale bedragen Pin en Creditcards in de kaslijsten van de periode september tot en met december 2018 zijn de vergelijkbaar met de bedragen Pin op de maandoverzichten van deze periode. De omzet volgens de kaslijsten komt (nagenoeg) overeen met de omzet in de aangiften omzetbelasting. Te zien is dat de omzet in de aangiften omzetbelasting, over de periode september 2018 tot en met februari 2019, in totaal 47% bedraagt van de totale bruto omzet zoals opgenomen in de handgeschreven maandoverzichten. Hieruit volgt dat in de periode september 2018 tot en met februari 2019 vermoedelijk 53% van de gerealiseerde omzet fiscaal niet is verantwoord.
[verdachte] is door de Fiod gehoord. Hij heeft verklaard dat hij [medeverdachte] ‘ [naam] ’ noemt, dat hij sinds 2016, 2017 het kasboek opmaakt en dat [medeverdachte] hem heeft geleerd hoe hij dat moet doen.Hij deed de administratie en bracht die naar de boekhouder. Via e-mail kreeg hij een kopie van de aangifte. Vervolgens betaalde [verdachte] de verschuldigde belasting.Het systeem was hetzelfde in 2016 als in 2019.Vóór 2019 was er een X-rapport en een Z-rapport. Het Z-rapport is het definitieve rapport. [verdachte] verklaarde voorts dat hij dat hij de X-afslag niet aan de boekhouder gaf, maar weggooide nadat hij deze had uitgedraaid.
[verdachte] heeft verder verklaard dat de handgeschreven aantekeningen op de achterkant van de X-afslag van [naam winkel] van 1 februari 2016 van hem zijn.Ook de handgeschreven berekeningen en tekst “witte verkoop” op het maandoverzicht van november 2018 zijn van hem.
Verder zijn er werknemers van de vier winkels van [medeverdachte] als getuigen gehoord.
[getuige 1] heeft verklaard dat [medeverdachte] de kassa’s aan het eind van de dag afsloot, maar [verdachte] dat deed als [medeverdachte] op vakantie was.
[getuige 2] heeft verklaard dat [medeverdachte] verantwoordelijk was voor de dagelijkse leiding en het aansturen van het personeel. [medeverdachte] maakte ook aan het eind van de dag de administratie op. Als hij op vakantie was, deed [verdachte] dat. Tijdens de vakantie van [medeverdachte] had [verdachte] de verantwoordelijkheid over de taken van [medeverdachte] .
Ook [getuige 3]en [getuige 4]hebben verklaard dat [verdachte] de administratie deed.
Overweging rechtbank
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat een groot gedeelte van de werkelijke omzet – ongeveer 50% – niet op de Z-afslagen werden vermeld die naar de boekhouder werden gestuurd en op basis waarvan door de boekhouder namens [medeverdachte] belastingaangiften werden gedaan. Daardoor is onjuiste aangifte omzetbelasting en inkomstenbelasting gedaan. De modus operandi was als volgt:
De dagomzet van de winkels werd uitgesplitst in betalingen met contant geld en pinbetalingen. Aan het einde van de dag werden de verkopen die waren afgerekend met pin en creditcard opgeteld bij de contante verkopen. Dit resulteerde in de reële totale omzet per dag die door [verdachte] op de achterkant van de X-afslagen werd geschreven. Vervolgens berekende [verdachte] welk deel van de contante omzet gestort zou worden op de bankrekeningen en welk deel bestemd was voor ‘ [naam] ’, waarmee [medeverdachte] werd bedoeld. Dit schreef hij op de achterkant van de X-afslagen.
Aan het einde van de dag werd de kassa afgesloten door middel van Z-afslagen. Op deze Z-afslagen – die veelal slechts enkele minuten later werden opgemaakt dan de X-afslagen – werd niet de volledige omzet opgenomen maar slechts de omzet die per pin en creditcard was afgerekend vermeerderd met het deel van de contante omzet dat (volgens de berekeningen die op de X-afslagen waren geschreven) op de bankrekeningen gestort zouden worden. De omzet op de Z-afslagen was daarmee (ongeveer 50%) lager dan de daadwerkelijk gerealiseerde omzet. De Z-afslagen werden vervolgens in de kasboeken verwerkt en naar de boekhouder gestuurd, die vervolgens op basis daarvan de aangiften omzetbelasting en inkomstenbelasting indiende.
Hierdoor is niet de volledige (contante) omzet van de winkels opgegeven in de aangiften omzetbelasting van de eenmanszaak van [medeverdachte] , waardoor te weinig omzetbelasting is afgedragen.
Medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat kan worden vastgesteld dat [medeverdachte] en [verdachte] nauw en bewust hebben samengewerkt bij het hiervoor uiteengezette handelen. Meestal sloot [medeverdachte] de kassa af, maar als hij op vakantie was sloot [verdachte] de kassa af. [verdachte] heeft van [medeverdachte] geleerd hoe hij dat moest doen. Op de handgeschreven maandoverzichten is door [verdachte] genoteerd hoeveel de ‘witte verkoop’ bedroeg. [verdachte] stuurde de vervalste Z-afslagen naar de boekhouder, op grond waarvan de boekhouder de aangiftes omzetbelasting voor de eenmanszaak van [medeverdachte] indiende. [verdachte] was bovendien het aanspreekpunt voor de boekhouder. Kortom, er was sprake van inwisselbare rollen.
Het verweer van de raadsman dat [verdachte] niet als medepleger maar als medeplichtige moet worden aangemerkt, wordt dan ook verworpen. Ook het verweer van de raadsman dat de verklaringen van de werknemers van de winkels van [medeverdachte] onbetrouwbaar moeten worden geacht en daarom niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt, wordt verworpen. Dat de werknemers door [medeverdachte] zijn beïnvloed, is niet aannemelijk geworden. De rechtbank weegt daarbij mee dat de werknemers niet alleen belastend voor [verdachte] maar ook voor [medeverdachte] hebben verklaard.
Opzet
De bedragen op de Z-afslagen die in de kasboeken zijn verwerkt komen overeen met de bedragen die als “witte verkoop” zijn genoteerd op de handgeschreven maandoverzichten. De woorden “witte verkoop” bevestigen naar het oordeel van de rechtbank dat er ook nog een niet-fiscaal verantwoord deel van de omzet was en dat dat deel bewust buiten de boeken werd gehouden. De verklaring van [verdachte] dat de bedragen die als “witte verkoop” zijn vermeld verzonnen bedragen waren, wordt als onaannemelijk terzijde geschoven.
De FIOD heeft namelijk onderzocht dat het bedrag dat in de kaslijsten van september tot en met december 2018 is opgenomen nagenoeg gelijk is aan het totale bedrag aan witte verkoop dat staat vermeld op de maandoverzichten in die periode. Daaruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank evident dat met de ‘witte verkoop’ dat deel van de omzet werd bedoeld dat in de uiteindelijke Z-afslagen opgenomen zou worden en fiscaal verantwoord zou worden. De opzet op het doen van valse belastingaangifte wordt bevestigd doordat enkele minuten na het uitdraaien van X-afslagen de Z-afslagen werden uitgedraaid. Dat de dagomzet in een paar minuten tijd met ongeveer 50% daalt is onwaarschijnlijk. Gelet op de hiervoor vastgestelde nauwe en bewuste samenwerking, wordt aangenomen dat het opzet bij zowel [medeverdachte] als [verdachte] aanwezig was.
Pleegperiode en benadelingsbedrag
De handgeschreven maandoverzichten uit de schoudertas waaruit de daadwerkelijke omzet blijkt, beslaan niet de volledige tenlastegelegde periode. Er zijn evenwel geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen die erop duiden dat het frauduleus handelen enkel heeft plaatsgevonden in de periode waarop de aangetroffen schaduwadministratie betrekking heeft. Daarbij komt dat al in februari 2016 in de jas van [medeverdachte] X-afslagen en Z-afslagen van 1 en 2 februari 2016 zijn aangetroffen waar op de achterkant handgeschreven berekeningen stonden met betrekking tot de daadwerkelijke omzet van die dagen. Bovendien heeft [verdachte] verklaard dat het systeem van de administratie in 2016 hetzelfde was als in 2019. De rechtbank is gelet daarop van oordeel dat de fiscale fraude voor de gehele tenlastegelegde periode kan worden bewezen, te weten januari 2016 tot en met april 2019.
De Fiod heeft berekend dat op basis van de beschikbare (schaduw)administratie het benadelingsbedrag € 46.016,- bedraagt. Voor de beantwoording van de vraag hoeveel in de overige gedeelten van de tenlastegelegde periode – waarover geen schaduwadministratie is aangetroffen – buiten de boeken is gehouden, is de Fiod uitgegaan van een vaste verhouding tussen pinomzet en reële cashomzet. Die berekening heeft geresulteerd in een benadelingsbedrag van € 320.146,- aan omzetbelasting.Gelet op het stelselmatige systeem van frauduleus handelen over de jaren 2016 tot en met april 2019, is de rechtbank van oordeel dat dit geëxtrapoleerde bedrag als benadelingsbedrag kan worden vastgesteld.
Conclusie
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat kan worden bewezen dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van het opzettelijk doen van valse aangifte omzetbelasting voor de eenmanszaak van [medeverdachte] (feit 1). Ook heeft hij zich samen met [medeverdachte] schuldig gemaakt aan het vervalsen van de bedrijfsadministratie door daarin voor alle vier de winkels valse kasboeken over de jaren 2016, 2017 en 2018 op te nemen, omdat daarin niet de volledige omzet was opgenomen (feit 4).
Voorwaardelijk getuigenverzoek
Het voorwaardelijk verzoek van de verdediging tot het horen van [medeverdachte] als getuige wordt afgewezen. De rechtbank heeft de verklaring van [medeverdachte] niet voor het bewijs gebezigd en er is geen sprake meer van een verdedigingsbelang om [medeverdachte] als getuige te horen.