ECLI:NL:RBAMS:2025:2055

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 maart 2025
Publicatiedatum
28 maart 2025
Zaaknummer
13/211789-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van een kind door de vader met een stok

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 13 maart 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vader die beschuldigd werd van mishandeling van zijn zoon. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het meermalen slaan van zijn zoon met een stok en het knijpen van hem, wat heeft geleid tot zichtbare bloeduitstortingen. De rechtbank heeft de verdachte een taakstraf van 80 uren opgelegd, in afwijking van de eis van de officier van justitie, die een zwaardere straf had gevorderd. De rechtbank oordeelde dat een voorwaardelijke gevangenisstraf niet nodig was, omdat de verdachte inzicht had in zijn gedrag en al hulp had gezocht bij verschillende instanties. De zaak kwam voor de rechtbank na een onderzoek op de zittingen van 2 januari en 27 februari 2025, waarbij de rechtbank kennisnam van de vordering van de officier van justitie en de verdediging van de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de mishandeling bewezen was op basis van de verklaring van de verdachte en de letselbeschrijving van de zoon. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, de zoon, behandeld, waarbij een schadevergoeding van € 1.000,- werd toegewezen voor immateriële schade, terwijl het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om de wettelijke rente over het toegewezen bedrag te betalen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/211789-23
Datum uitspraak: 13 maart 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1994 in [geboorteplaats] ([geboorteland]),
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] .

1.Onderzoek op de zitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 2 januari 2025 en 27 februari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M. ter Veer, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J. van Appia, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde partij] (hierna: [benadeelde partij] ), en van wat zijn bijzonder curator, mr. [curator] , ter terechtzitting namens hem naar voren heeft gebracht.

2.Beschuldiging

Verdachte wordt er – kort gezegd – van beschuldigd dat hij in de periode van 1 november 2019 tot en met 21 augustus 2023 in Amsterdam zijn zoon, [benadeelde partij] , heeft mishandeld door hem met verschillende voorwerpen en/of zijn vuist te hebben geslagen en/of hem te hebben gebeten en/of geknepen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde kan worden bewezen. Uit de letselbeschrijving is weliswaar niet op te maken wanneer het letsel is ontstaan, maar het is een feit van algemene bekendheid dat bloeduitstortingen na enige tijd verdwijnen. De bijtwonden zijn huidverkleuringen en geen littekens, zodat ook die recent moeten zijn ontstaan. Gelet daarop moet het letsel zijn ontstaan toen [benadeelde partij] in Nederland was en kan worden bewezen dat verdachte [benadeelde partij] heeft mishandeld door alle in de tenlastelegging genoemde handelingen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat – mede gelet op de verklaring van verdachte – kan worden bewezen dat verdachte [benadeelde partij] heeft mishandeld door hem met een stok te hebben geslagen en hem te hebben geknepen. Verdachte moet worden vrijgesproken van de overige ten laste gelegde handelingen, omdat hiervoor geen bewijs is.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is op basis van de verklaring van verdachte op de zitting van 2 januari 2025, de verklaring van [benadeelde partij] en de letselbeschrijving van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte in de periode van 1 maart 2023 tot en met 2 augustus 2023 [benadeelde partij] heeft mishandeld door hem met een stok te slaan en hem te knijpen. Dat verdachte [benadeelde partij] met een stok heeft geslagen en hem heeft geknepen, wordt ondersteund door de bevindingen in de letselbeschrijving. Hierin is namelijk beschreven dat de bij [benadeelde partij] waargenomen ‘tramline’ type bloeduitstortingen kunnen worden verklaard door het meerdere malen slaan met een stok. Ook zijn bloeduitstortingen waargenomen die passend zijn bij het hard vastpakken en knijpen (‘fingerprinting’).
De rechtbank acht op grond van het dossier niet bewezen dat verdachte [benadeelde partij] ook met andere voorwerpen heeft mishandeld, hem met een vuist heeft geslagen of hem heeft gebeten. Uit de letselbeschrijving volgt dat, gelet op de donkere huidskleur van [benadeelde partij] , geen nauwkeurige uitspraak kan worden gedaan over de ouderdom van de bloeduitstortingen. Daarnaast kan op basis van de letselverklaring niet worden vastgesteld of de overige waargenomen bloeduitstortingen zijn ontstaan door gebruik van de voorwerpen of door de handelingen zoals omschreven in de tenlastelegging. Daarnaast kan niet worden uitgesloten dat deze bloeduitstortingen op een andere manier zijn ontstaan. Evenmin is op basis van de letselverklaring vast te stellen wanneer de bijtwonden en wanneer en hoe de krasletsels zijn ontstaan.
Gelet op het voorgaande kan de rechtbank niet vaststellen hoe dit letsel is veroorzaakt en kan de rechtbank bovendien niet vaststellen of dit letsel door verdachte is toegebracht. De rechtbank zal verdachte daarom gedeeltelijk vrijspreken van voornoemde onderdelen in de tenlastelegging.
De rechtbank baseert haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op grond van de feiten en omstandigheden in de hierna genoemde bewijsmiddelen. Omdat verdachte het door de rechtbank bewezenverklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend en zijn raadsman ten aanzien van deze bewezenverklaring geen verweren heeft gevoerd, volstaat de rechtbank met een opsomming van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
De (deels bekennende) verklaring die verdachte op de zitting van 2 januari 2025 heeft afgelegd.
Een proces-verbaal van bevindingen (incl. bijlagen) met documentcode 18345073 van 15 augustus 2023, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam opsporingsambtenaar], doorgenummerde pagina’s 36 t/m 45.
Een geschrift, te weten een letselbeschrijving Forensische Geneeskunde GGD Amsterdam van 25 augustus 2023, opgemaakt door [naam arts], forensisch arts KNMG/NRGD, doorgenummerde pagina’s 48 t/m 57.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 3.3 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
in de periode van 1 maart 2023 tot en met 2 augustus 2023 te Amsterdam zijn kind, [benadeelde partij] , heeft mishandeld door voornoemde [benadeelde partij] (met kracht) meermalen met een stok op/tegen zijn hoofd en/of lichaam te slaan en in het lichaam te knijpen.

5.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen verklaarde feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft zij gevorderd dat aan verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, met een proeftijd van 2 jaren, zal worden opgelegd. De voorwaardelijke gevangenisstraf is nodig om verdachte ervan te weerhouden niet opnieuw de fout in te gaan.
7.2.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden beschouwd als een
first offenderen heeft verzocht de door de officier van justitie gevorderde taakstraf te matigen. Daarnaast heeft hij zich op het standpunt gesteld dat er geen aanleiding is om aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn zoon door hem meermalen met een stok tegen het lichaam te slaan. Hij heeft zijn zoon hierbij zo hard geslagen dat op zijn lichaam bloeduitstortingen, onder meer van het ‘tram-line’ type en ‘fingerprinting’ type, zichtbaar waren. Genoemde specifieke bloeduitstortingen passen bij respectievelijk het slaan met een stok en bij knijpen.
Kindermishandeling is een kwalijk feit. Juist in huiselijke kring heeft een kind bescherming en veiligheid nodig. Dat geldt des te meer voor [benadeelde partij] , die op jonge leeftijd in een voor hem vreemd land bij zijn vader kwam wonen, van wie [benadeelde partij] volledig afhankelijk was. Verdachte heeft door zijn handelen de psychische en lichamelijke integriteit van zijn zoon in ernstige mate geschonden.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank onder meer gekeken naar het strafblad van verdachte van 20 januari 2025. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van de NIFP rapportage van 11 december 2023 en het reclasseringsadvies van 23 februari 2025 over verdachte. Hieruit blijkt dat het risico op recidive en letsel ingeschat wordt als laaggemiddeld. Bij verdachte is een posttraumatisch stresssyndroom (PTSS) vastgesteld. Verdachte verklaart zijn zoon te hebben geslagen vanuit de gewoonten binnen zijn eigen opvoeding. De reclassering ziet de culturele achtergrond en de bij verdachte aanwezige trauma’s als risico-verhogende factoren, maar vindt reclasseringstoezicht niet nodig omdat verdachte inzicht heeft in deze factoren. Hij heeft namelijk al diverse hulpverlenende instanties om zich heen verzameld en krijgt op korte termijn hulp bij zijn PTSS.
De rechtbank heeft ook gekeken naar de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Hierin wordt als oriëntatiepunt voor mishandeling met behulp van een slagwapen en met lichamelijk letsel als gevolg een taakstraf van 120 uren genoemd. Voor mishandeling van een kind zijn geen specifieke oriëntatiepunten genoemd, zodat de rechtbank ook heeft gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd.
De rechtbank vindt het genoemde oriëntatiepunt in deze zaak geen passende en geboden straf. Hierbij weegt de rechtbank mee dat verdachte heeft bekend zijn zoon te hebben geslagen en zijn verantwoordelijkheid neemt voor zijn gedragingen. Zo heeft verdachte zich – op verzoek van zijn zoon – vrijwillig onthouden van contact met hem. Daarnaast heeft hij zich ter terechtzitting bereid verklaard om de vordering tot schadevergoeding van zijn zoon te betalen.
Verder is de rechtbank – anders dan de officier van justitie heeft gevorderd – van oordeel dat er geen aanleiding is om aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Uit het reclasseringsrapport van 23 februari 2025 blijkt dat het recidiverisico door de reclassering als laag-gemiddeld wordt ingeschat en dat verdachte inzicht heeft in zijn risico-verhogende factoren. Dit blijkt uit het feit dat verdachte op eigen initiatief verschillende hulpinstanties om hulp heeft gevraagd. In het kader daarvan wordt hij binnenkort ook geholpen bij zijn PTSS. Een voorwaardelijk strafdeel is daarom naar het oordeel van de rechtbank niet nodig.
Conclusie
Alles overwegende acht de rechtbank een taakstraf van 80 uren met aftrek van voorarrest passend en geboden.

8.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij, [benadeelde partij] , vordert € 7.500,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Vaststaat dat aan [benadeelde partij] door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft [benadeelde partij] recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien verdachte [benadeelde partij] lichamelijk letsel heeft toegebracht.
De hoogte van de vordering is op de zitting door de raadsman en de officier van justitie betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 1.000,- en zal de vordering in zoverre toewijzen.
[benadeelde partij] zal niet-ontvankelijk worden verklaard in het overige deel van zijn vordering. De behandeling van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op, omdat de vordering ten aanzien van dit deel onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. [benadeelde partij] kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Verdachte moet over het toegewezen bedrag van € 1.000,- de wettelijke rente betalen en aan hem wordt de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Daarnaast moet hij de kosten betalen die [benadeelde partij] heeft gemaakt en nog moet maken voor de tenuitvoerlegging hiervan. Deze kosten zijn tot nu toe begroot op nihil.
De rechtbank bepaalt verder – zoals ook gevorderd namens [benadeelde partij] – dat het bedrag moet worden betaald op de door de Stichting Beheer Derdengelden Van der Meij advocaten onder nummer [rekeningnummer] aangehouden rekening. Zodra [benadeelde partij] beschikt over een eigen bankrekening voorzien van een BEM-clausule, moet het bedrag op die rekening worden uitgekeerd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f, 57, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

10. Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
-
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn kind, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
80 (tachtig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 40 (veertig) dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] toe tot een bedrag van € 1.000,- (duizend euro), geheel bestaande uit vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 1 maart 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van zijn vordering (€ 6.500,- aan vergoeding van immateriële schade) niet-ontvankelijk is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij] aan de Staat € 1.000,- (duizend euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 1 maart 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 20 (twintig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat het bedrag van € 1.000,- (duizend euro) op de door de Stichting Beheer Derdengelden Van der Meij advocaten onder nummer [rekeningnummer] aangehouden rekening zal worden gestort en dat, zodra [benadeelde partij] over een eigen bankrekening voorzien van een BEM-clausule beschikt, het bedrag op die rekening moet worden uitgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.A. Spoel, voorzitter,
mrs. I. Mannen en I. Timmermans, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G. Brokkelkamp, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 maart 2025.
[(...)]