ECLI:NL:RBAMS:2025:2047

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 maart 2025
Publicatiedatum
28 maart 2025
Zaaknummer
13/150320-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor het geven van opdracht tot het afsteken van een vuurwerkbom en andere strafbare feiten

Op 26 maart 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder het geven van opdracht aan twee minderjarige jongens om een vuurwerkbom af te steken bij een woning. Dit gebeurde terwijl de bewoonster met haar jonge kinderen aanwezig was en voorbijgangers in de nabijheid liepen. De verdachte heeft ook vuurwapens, munitie en softdrugs in zijn bezit gehad en heeft bedreigende woorden geuit tegen twee slachtoffers. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 15 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en een taakstraf van 360 uur. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jonge leeftijd en de positieve veranderingen in zijn leven na eerdere detentie. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf, waaronder meldplicht en ambulante behandeling.

Uitspraak

verkort vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/150320-24 (zaak A), 13/156601-24 (zaak B) en 13/310796-23 (zaak C)
Datum uitspraak: 26 maart 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 2005,
wonende op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 maart 2025.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als zaken A, B en C aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. V.C. Padberg, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. T.H.L. Kneepkens, naar voren hebben gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen door [medewerker] (medewerker slachtofferhulp Nederland), gemachtigde van de benadeelde partij [slachtoffer 1] , naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

In
zaak Ais aan verdachte – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 24 april 2024 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan:
1. het medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweeg brengen bij een pand gelegen aan de [adres] door een geïmproviseerde explosieve constructie, te weten een Cobra 6 en/of een fles met (ontbrandbare) vloeistof, voor voornoemd pand tot ontploffing te brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor personen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten was;
2. het medeplegen van het voorhanden hebben van een wapen van categorie II, onder 7, van de Wet wapens en munitie, te weten een geïmproviseerde explosieve constructie, te weten een zwaar stuk vuurwerk (merk Cobra 6) en/of een hoeveelheid brandbare vloeistof.
In
zaak Bis aan verdachte – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 9 mei 2024 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan:
1. het medeplegen van het voorhanden hebben van een wapen van categorie III, onder 1, van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool;
2. het medeplegen van het voorhanden hebben van munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 3 patronen;
3. het medeplegen van opzettelijk vervoeren, in elk geval opzettelijk aanwezig hebben, van in totaal 120,56 gram hasjiesj;
4. het voorhanden hebben van een wapen van categorie II, onder 5, van de Wet wapens en munitie, te weten een stroomstootwapen;
5. het, al dan niet opzettelijk, voorhanden hebben van professioneel vuurwerk bestemd voor particulier gebruik, te weten een cobra.
In
zaak Cis aan verdachte – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 4 september 2023 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling van [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] .
De volledige tenlasteleggingen zijn opgenomen in de
bijlagedie aan dit vonnis is gehecht en gelden als hier ingevoegd. Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.De waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde in de zaken A, B en C wettig en overtuigend kan worden bewezen. Ten aanzien van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde kan niet worden bewezen dat er levensgevaar voor personen te duchten was, zodat verdachte van dit onderdeel moet worden vrijgesproken. Ook moet verdachte worden vrijgesproken van het in zaak B onder 1 en 2 ten laste gelegde medeplegen.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het levensgevaar in zaak A onder 1. Voorts heeft de raadsman bepleit dat verdachte van het in zaak B onder 4 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Verder moet verdachte worden vrijgesproken van het in zaak B onder 1 ten laste gelegde medeplegen.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
zaak A
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het onder 1 en 2 ten laste gelegde, zoals omschreven in rubriek 4, op basis van de aangifte, het procesverbaal van het explosieven onderzoek, het procesverbaal van de analyse van de camerabeelden, het procesverbaal met betrekking tot de in beslag genomen telefoon van medeverdachte [medeverdachte] en de daarin aangetroffen chatberichten en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting.
De rechtbank kan op basis van het proces-verbaal van het explosieven onderzoek en de overige stukken in het dossier niet vaststellen of de ontploffing van de door verdachte en de medeverdachten gebruikte Cobra 6 in combinatie met de brandbare vloeistof levensgevaar kon veroorzaken. Zoals door de officier van justitie is gevorderd en door de raadsman is bepleit, wordt verdachte van dit ten laste gelegde onderdeel vrijgesproken.
zaak B
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen, munitie, een stroomstootwapen, verdovende middelen en een cobra, zoals omschreven in rubriek 4, op basis van de processen-verbaal van bevindingen met nummers PL1300-2024109200-5, PL1300-2024109200-20, PL1300-2024109200-23 en PL1300-2024109200-46, de processen-verbaal van technisch onderzoek naar het vuurwapen, de munitie en het stroomstootwapen, de vakbijlage gevaarzetting Super Cobra 6 en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting.
De rechtbank acht het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde medeplegen niet bewezen. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte nauw en bewust met een ander of anderen heeft samengewerkt. Van dit ten laste gelegde onderdeel wordt verdachte telkens vrijgesproken.
Ten aanzien van het voorhanden hebben van het stroomstootwapen overweegt de rechtbank dat het proces-verbaal van technisch onderzoek is opgemaakt door een verbalisant die als taakaccenthouder vuurwapens werkzaam is bij de politie, dat het voorwerp ambtshalve door die verbalisant wordt herkend als stroomstootwapen op basis van eerder onderzoeken naar soortgelijke voorwerpen en dat op internet vrijwel exact hetzelfde voorwerp als stroomstootwapen te koop wordt aangeboden. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het aangetroffen voorwerp een stroomstootwapen in de zin van de Wet wapens en munitie is. Dat de stroomstootfunctie tijdens het technisch onderzoek niet werkte, doet aan het voorgaande niet af. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
zaak C
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan bedreiging van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , zoals omschreven in rubriek 4, op basis van de twee aangiftes.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
zaak Aten aanzien van feit 1:op 24 april 2024 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht bij een pand, gelegen aan de [adres] , immers hebben verdachte en zijn mededaders toen aldaar opzettelijk een geïmproviseerde explosieve constructie, te weten een stuk zwaar vuurwerk, een Cobra 6, en een fles met brandbare vloeistof, voor voornoemd pand geplaatst en aangestoken en tot ontploffing gebracht, terwijl daarvan gemeen gevaar voor voornoemd pand en in de nabijheid gelegen panden en auto’s, en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen die zich op het moment van de ontploffing in de nabijheid en/of de plek waar de ontploffing zou plaatsvinden bevonden, te duchten was;
ten aanzien van feit 2:op 24 april 2024 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, een wapen van categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een geïmproviseerde explosieve constructie, te weten een zwaar stuk vuurwerk, merk Cobra 6, en een hoeveelheid brandbare vloeistof, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing voorhanden heeft gehad;
zaak Bten aanzien van feit 1:op 9 mei 2024 te Amsterdam een wapen van categorie III, onder 1, van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk BBM, type 315 Auto, kaliber 6.35mm Browning zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad;
ten aanzien van feit 2:op 9 mei 2024 te Amsterdam munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten
- 2 patronen, rondneus volmantel (merk: Geco) van het kaliber 6.35mm Browning en
- 1 patroon, rondneus volmantel (merk: DAG) van het kaliber 9mm x19
voorhanden heeft gehad;
ten aanzien van feit 3:op 9 mei 2024 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad
- 8,37 gram hasjiesj (goednummer: 6499804) en
- 98,7 gram hasjiesj (goednummer: 6499806) en
- 13,49 gram hasjiesj (goednummer: 6499813);
ten aanzien van feit 4:op 9 mei 2024 te Amsterdam een wapen van categorie II, onder 5, van de Wet wapens en munitie, te weten een stroomstootwapen, zijnde een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos konden worden gemaakt of pijn kon worden toegebracht, voorhanden heeft gehad;
ten aanzien van feit 5:op 9 mei 2024 te Amsterdam opzettelijk, één cobra, in elk geval professioneel vuurwerk bestemd voor particulier gebruik, voorhanden heeft gehad;
zaak Cop 14 september 2023 te Amsterdam [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] dreigend de woorden toe te voegen “als ik je buiten tegenkom had ik je allang op je kankerbek geslagen” en “ik blaas je op” en “ik blaas jullie allebei op”.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.De motivering van de straffen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 474 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 365 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Aan de proeftijd dienen de bijzondere voorwaarden te worden gekoppeld zoals door de reclassering is geadviseerd. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd om een taakstraf van 360 uur op te leggen.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om een voorwaardelijk strafdeel op te leggen met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering is geadviseerd.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft twee minderjarige jongens opdracht gegeven om een vuurwerkbom bij een woning af te steken. De vuurwerkbom is aangestoken voor de deur van de woning, terwijl de bewoonster met haar jonge kinderen aanwezig was en voorbijgangers langsliepen. Het was mogelijk en voorzienbaar dat de bewoners en voorbijgangers door de explosie zwaar gewond zouden kunnen raken. Verdachte heeft geen rekening gehouden met de risico’s waaraan hij ze heeft blootgesteld. Hij heeft voor lief genomen dat de gevolgen nog ernstiger hadden kunnen zijn. Verdachte heeft met zijn handelen veel leed en schade aangericht. Uit de toelichting op de vordering van de benadeelde partij blijkt de enorme impact die de explosie heeft gehad op de levens van de bewoners. Zij voelen zich nog steeds onveilig in hun eigen huis. Ook zorgt brandstichting voor grote maatschappelijk onrust.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan (vuur)wapen- en munitiebezit. Een (vuur)wapen vormt in handen van een daartoe niet bevoegde een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen. Verdachte heeft daarmee de veiligheid van mensen in gevaar gebracht. Tegen onbevoegd wapenbezit moet daarom streng worden opgetreden.
Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van softdrugs. Drugs vormen in het algemeen een gevaar voor de volksgezondheid en het gebruik ervan is ook bezwarend voor de samenleving, onder andere vanwege de ermee gepaard gaande overlast en (ernstige) vormen van criminaliteit. Het bezit van drugs moet dan ook worden bestreden.
Verder heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreiging door bedreigende woorden tegen de twee slachtoffers te uiten. Door zijn handelen heeft de verdachte bij de slachtoffers gevoelens van angst en onveiligheid teweeggebracht.
Ter terechtzitting van 12 maart 2025 (en ook bij de rechtercommissaris) heeft verdachte een deels bekennende verklaring afgelegd waaruit tevens blijkt dat hij zijn eigen handelen afkeurt. Hiermee neemt verdachte deels verantwoordelijkheid voor zijn gedrag. Ook heeft hij zijn spijt betuigd aan het slachtoffer [slachtoffer 1] . De rechtbank houdt hiermee rekening in het voordeel van verdachte.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 10 februari 2025. Hieruit blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 27 februari 2025. Door de reclassering wordt het risico op recidive ingeschat als laag tot gemiddeld. Risicofactoren voor recidive – ten tijde van de feiten – waren beïnvloedbaarheid, impulsiviteit, een negatief sociaal netwerk, een deels pro-criminele houding, gebrek aan een structurele zinvolle dagbesteding, mogelijk softdrugsgebruik en de financiële situatie van verdachte. De eerste detentie van verdachte (van 9 mei 2024 tot 11 juli 2024) lijkt hem te hebben wakker geschud: hij gaat nu structureel naar zijn werk, hij genereert voldoende inkomen, hij gebruikt geen softdrugs meer, hij is (voor de Islamitische wet) getrouwd en hij stelt afstand te hebben genomen van verkeerde vrienden. Het kunnen ondersteunen van zijn moeder, de relatie met zijn partner en het behouden van zijn werk worden gezien als mogelijk beschermende factoren. Een gevangenisstraf zal deze beschermende factoren doorkruizen en zal daarom niet bijdragen aan het voorkomen van recidive. De risicofactoren voor recidive zien nu nog voornamelijk op het psychosociaal functioneren van verdachte, zijn mogelijke pro-criminele houding en zijn sociaal netwerk. De voorlopige hechtenis van verdachte is in zaak A geschorst met daaraan gekoppeld een aantal schorsingsvoorwaarden. Verdachte heeft zich gehouden aan deze voorwaarden en hij lijkt daartoe intrinsiek gemotiveerd. De reclassering adviseert daarom bij een veroordeling het reclasseringstoezicht voort te zetten in het kader van een (deels) voorwaardelijke straf. Daarbij adviseert de reclassering de volgende bijzondere voorwaarden: meldplicht, ambulante behandeling, contactverbod, locatieverbod (met elektronische monitoring), locatiegebod (met elektronische monitoring) en behouden van dagbesteding.
Strafoplegging
De rechtbank is van oordeel, gelet op de ernst van de feiten en rekening houdend met straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, dat een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf gerechtvaardigd is. Daarbij houdt de rechtbank in het nadeel van verdachte rekening met de leidende en aansturende rol die verdachte heeft vervuld bij het afsteken van het explosief. Daarin ziet de rechtbank aanleiding ten nadele van verdachte af te wijken van de eis van de officier van justitie.
In het reclasseringsadvies, de (proces)houding van verdachte en de jonge leeftijd van verdachte ziet de rechtbank aanleiding om een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen en daaraan bijzondere voorwaarden te verbinden. Het lijkt erop dat de ondergane detentie een dusdanige afschrikwekkende werking heeft gehad op verdachte dat hij intrinsiek gemotiveerd is om zijn leven op een andere manier in te richten. Het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal deze positieve lijn doorkruizen en het risico op recidive vergroten. Het is daarom, zowel voor verdachte als voor de maatschappij, niet wenselijk als verdachte terug moet naar de gevangenis. Door het opleggen van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf krijgt verdachte de kans om gedurende de proeftijd de ingezette positieve lijn voort te zetten met behulp van de reclassering. Daarbij heeft de rechtbank meegewogen dat de geadviseerde bijzondere voorwaarden een streng kader bieden dat voldoende kan bijdragen aan het voorkomen van recidive.
De rechtbank acht het verder van belang dat verdachte de ernst van zijn strafbare gedrag inziet en ervaart dat hieraan consequenties zijn verbonden. Om deze reden legt de rechtbank aan verdachte ook een onvoorwaardelijk taakstraf op. Tenslotte heeft de rechtbank rekening gehouden met de straffen die aan de beide jeugdige medeverdachten zijn opgelegd.
Alles afwegende legt de rechtbank aan verdachte op een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 15 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Aan de proeftijd worden de bijzondere voorwaarden verbonden zoals door de reclassering geadviseerd, te weten meldplicht, ambulante behandeling, contactverbod, locatieverbod (met elektronische monitoring), locatiegebod (met elektronische monitoring) en dagbesteding.
Ook legt de rechtbank aan verdachte op een taakstraf van 360 uur.

9.Het beslag

zaak A
Onder verdachte is het volgende goed in beslag genomen:
1. STK Telefoontoestel (Omschrijving: PL1300-2024095995-G6499850, Zwart, merk: iPhone)
VerbeurdverklaringDe in beslag genomen en niet teruggegeven telefoon moet verbeurd worden verklaard, omdat met behulp van die telefoon het bewezen geachte is begaan.
zaak B
Onder verdachte zijn de volgende goederen in beslag genomen en niet teruggeven:
1. STK Pistool (Omschrijving: PL1300-2024109200-G6499777: OMGEBOUWD VAN 8MM KNAL NAAR 6.35MM BROWNING, BBM)
2. 1 STK Patroon (Omschrijving: PL1300-2024109200-G6499782, GECO)
3. 1 STK Bivakmuts (Omschrijving: PL1300-2024109200-6499824, zwart)
4. 1 STK Hashish (Omschrijving: PL1300-2024109200-G6499804)
5. 1 STK Hashish (Omschrijving: PL1300-2024109200-G6499806)
Onttrekking aan het verkeer
Het pistool, patroon en de verdovende middelen (nummers 1, 2, 4 en 5 op de beslaglijst) moeten worden onttrokken aan het verkeer, omdat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang en de feiten met betrekking tot deze voorwerpen zijn begaan.
Bewaring ten behoeve van de rechthebbende
De bivakmuts (nummer 3 op de beslaglijst) moet worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.

10.De vordering van de benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert € 179,95 aan materiële schadevergoeding en
€ 1.300,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 1 en 2 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De rechtbank zal de vordering hoofdelijk toewijzen, omdat verdachte het in zaak A onder 1 en 2 bewezenverklaarde samen met de beide medeverdachten heeft gepleegd.
In het belang van [slachtoffer 1] wordt, als extra waarborg voor betaling aan haar, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

11.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 36b, 36c, 36f, 47, 57, 63, 157, 285 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, de artikelen 1a, 2, 6 van de Wet op de economische delicten, het artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer en het artikel 1.2.2 van het Vuurwerkbesluit.

12.De beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
zaak A
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van het opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen
gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
ten aanzien van feit 2:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, onderdeel 7;
zaak B
ten aanzien van feit 1:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
ten aanzien van feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
ten aanzien van feit 3:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van feit 4:handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie II;
ten aanzien van feit 5:
overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 Wet milieubeheer, opzettelijk begaan;
zaak Cbedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
18 (achttien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
15 (vijftien) maanden, van deze gevangenisstraf
niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
-
Meldplicht bij reclasseringDe veroordeelde meldt zich bij Reclassering Nederland op het adres Wibautstraat 12 te Amsterdam. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
-
Ambulante behandeling
De veroordeelde wordt verplicht om zich onder behandeling te stellen ten behoeve van delictpreventie bij polikliniek De Waag Amsterdam of een soortelijke forensische zorgverlener, te bepalen door de toezichthouder en zolang als de toezichthouder nodig acht. De behandeling kan op korte termijn worden gestart, nadat de veroordeelde door de toezichthouder is aangemeld.
-
ContactverbodDe veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met
- [naam 1] (geboren op [geboortedatum ] ),
- [naam 2] (geboren op [geboortedatum ] ),
- [naam 3] (geboren op [geboortedatum ] ) en
- [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum ] ).
-
Locatieverbod(met elektronische monitoring)
De veroordeelde bevindt zich niet in een straal van 5 kilometer rondom de [adres] (zie afbeelding). De veroordeelde werkt mee aan elektronische monitoring op dit locatieverbod. De veroordeelde gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering, omdat het voor de elektronische monitoring nodig is dat de veroordeelde in Nederland blijft.
In verband met de privacy wordt de afbeelding niet getoond.
-
Locatiegebod(met elektronische monitoring)
De veroordeelde is op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig op het huidige verblijfadres [verblijfadres] . De reclassering stelt de precieze tijdstippen vast, in overleg met de veroordeelde en mede afhankelijk van de dagbesteding. Bij de start hoeft de veroordeelde op doordeweekse dagen met dagbesteding een aaneengesloten blok van 12 uur niet op het verblijfadres te zijn. Op dagen zonder opleiding, (vrijwilligers)werk of behandeling is dat 2 uur. In de weekenden heeft de veroordeelde een aaneengesloten blok van 4 uur per dag vrij te besteden. De veroordeelde werkt mee aan elektronische monitoring op dit locatiegebod. . Een ander adres voor het locatiegebod is alleen mogelijk als de reclassering daarvoor toestemming geeft. De veroordeelde gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering, omdat het voor de elektronische monitoring nodig is dat de veroordeelde in Nederland blijft. Het Openbaar Ministerie kan op verzoek van de reclassering de genoemde bloktijden veranderen of het locatiegebod laten vervallen.
-
DagbestedingDe veroordeelde is verplicht om een door de toezichthouder goedgekeurde vorm van dagbesteding te verkrijgen en te behouden, ook als dat inhoudt dat hij zich moet laten bemiddelen naar werk via Werk Participatie en Inkomen (WPI) van de gemeente Amsterdam. De veroordeelde dient zich transparant en controleerbaar op te stellen, ook als dat inhoudt dat de toezichthouder de veroordeelde op de werkplek bezoekt.
Geeft aan de reclassering de opdrachtals bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht
toezicht te houdenop de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
360 (driehonderdzestig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 180 (honderdtachtig) dagen.
Verklaart verbeurd:
zaak A
1. STK Telefoontoestel (Omschrijving: PL1300-2024095995-G6499850, Zwart, merk: iPhone)
Verklaart onttrokken aan het verkeer:zaak B1. 1 STK Pistool (Omschrijving: PL1300-2024109200-G6499777: OMGEBOUWD VAN 8MM KNAL NAAR 6.35MM BROWNING, BBM)
2. 1 STK Patroon (Omschrijving: PL1300-2024109200-G6499782, GECO)
4. 1 STK Hashish (Omschrijving: PL1300-2024109200-G6499804)
5. 1 STK Hashish (Omschrijving: PL1300-2024109200-G6499806)
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
zaak B
3. 1 STK Bivakmuts (Omschrijving: PL1300-2024109200-6499824, zwart)
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] , toe tot een bedrag van
€ 1.479,95(duizend vierhonderd en negenenzeventig euro en vijfennegentig eurocent)
(te weten € 179,95 aan materiële schade en € 1.300,- aan immateriële schade), te
vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de
schade (24 april 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer 1] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen,
behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve
van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van [slachtoffer 1] , te betalen de som van € 1.479,95(duizend vierhonderd en negenenzeventig euro en
vijfennegentig eurocent) (te weten € 179,95 aan materiële schade en € 1.300,- aan
immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment
van het ontstaan van de schade (24 april 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening,
behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 24 dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte of één van zijn mededaders aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft op de (geschorste) bevelen tot voorlopige hechtenis in de zaken A en B.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G. Oldekamp, voorzitter,
mrs. A.M. Gruschke en M.C.H. Broesterhuizen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.E. Niemeijer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 maart 2025.