ECLI:NL:RBAMS:2025:2044

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
28 maart 2025
Zaaknummer
13/053620-22 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in verband met wapenhandel

Op 21 januari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor het medeplegen van het onderhandelen over de aankoop, verkoop of levering van vuurwapens en munitie. De officier van justitie had een vordering ingediend om het bedrag van € 20.000,- vast te stellen als wederrechtelijk verkregen voordeel, gebaseerd op een rapport over de berekening van dit voordeel. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gevoerd en de vordering van de officier van justitie beoordeeld.

De rechtbank oordeelde dat de vordering niet kon worden toegewezen, omdat er onduidelijkheid bestond over de feitelijke verkoop van wapens door de veroordeelde. De rechtbank wees erop dat de veroordeelde was vrijgesproken van de handel in vuurwapens, en dat het niet ondubbelzinnig vaststond dat hij daadwerkelijk voordeel had genoten uit de wapenhandel. De rechtbank gaf de veroordeelde het voordeel van de twijfel en concludeerde dat de vordering van de officier van justitie niet binnen het bereik van de bewezenverklaring viel.

Daarom heeft de rechtbank de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen. Dit vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en twee andere rechters betrokken waren, en is openbaar gemaakt op dezelfde datum.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/053620-22 (ontneming)
Datum uitspraak: 21 januari 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[veroordeelde] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1977,
wonende op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van de vordering van de officier van justitie en het onderzoek op de terechtzitting van 21 januari 2025.

2.De vordering

De vordering van de officier van justitie van 24 oktober 2024 strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en het aan [veroordeelde] opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat geschatte voordeel tot een maximumbedrag van € 50.165,63.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie de vordering conform het onderliggende rapport ‘berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict’ (hierna: rapport) verlaagd naar een maximumbedrag van € 20.000,-.
De vordering ziet op wederrechtelijk voordeel, verkregen uit de handel in (vuur)wapens.

3.De grondslag van de vordering

[veroordeelde] is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 1 november 2022 veroordeeld voor het medeplegen van, zonder erkenning, onderhandelen over transacties voor de aankoop, verkoop of levering van wapens en munitie van categorie II en categorie III, van welk feit verdachte een beroep of gewoonte heeft gemaakt, in de periode van 24 november 2019 tot en met 24 juni 2020.

4.Het wederrechtelijk verkregen voordeel

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen op basis van het rapport. [veroordeelde] heeft met de verkoop van wapens € 20.000,- aan wederrechtelijk verkregen voordeel genoten.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de vordering moet worden afgewezen. Primair is de vordering in strijd met artikel 6 EVRM, omdat verdachte partieel is vrijgesproken van de handel in vuurwapens. De raadsman heeft in dat kader verwezen naar het arrest Geerings tegen Nederland. Subsidiair kan op basis van het rapport niet worden vastgesteld dat [veroordeelde] daadwerkelijk enig voordeel heeft genoten. Het is onduidelijk wat er is verkocht, of dit een strafbaar feit betreft, of de verkoop is doorgegaan en of er aftrekposten zijn die van invloed zijn op de berekening.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Het vonnis, dat dient als grondslag voor de vordering, roept vragen op bij de rechtbank . Uit de bewezenverklaring volgt dat [veroordeelde] is veroordeeld voor het – kort weergegeven – meermalen, samen met anderen,
onderhandelenover de aankoop, verkoop of levering van vuurwapens en munitie. Van het in de tenlastelegging opgenomen medeplegen van
verhandelenvan vuurwapens en munitie is hij vrijgesproken. In de bewijsoverweging wordt overwogen dat [veroordeelde] bereid was wapens te verkopen, omdat hij de wapens aanbood, onderhandelde over de prijs en de levering. Voorts overweegt de rechtbank in het vonnis dat niet kan worden vastgesteld wat de inkomsten van de wapenhandel zijn geweest. Het voorgaande geeft niet ondubbelzinnig weer dat [veroordeelde] is veroordeeld voor de handel in, en dus verkoop van, vuurwapens. Dat maakt dat er valt te twisten of de vordering van de officier van justitie binnen het bereik van de bewezenverklaring valt, of dat zich de situatie voordoet dat [veroordeelde] is vrijgesproken van het feit waarop de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel is gestoeld. De rechtbank geeft, in het licht van deze mogelijke uitleg van het onderliggende vonnis, [veroordeelde] het voordeel van de twijfel en zal de vordering van de officier van justitie daarom afwijzen.

5.De beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Wijst de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.B.W. Beekman, voorzitter,
mrs. B. Kuppens en R.S.T. Gaarthuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.E. Niemeijer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 januari 2025.