ECLI:NL:RBAMS:2025:2043

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 februari 2025
Publicatiedatum
28 maart 2025
Zaaknummer
13/021130-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanranding door taxichauffeur in Amsterdam met alcoholgebruik slachtoffer

Op 4 februari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een taxichauffeur die zich schuldig heeft gemaakt aan aanranding. De verdachte heeft op 10 april 2022 in Amsterdam, tijdens zijn werkzaamheden als taxichauffeur, een jong volwassen vrouw die onder invloed van alcohol was, aangerand. De rechtbank heeft de verklaring van de aangeefster als betrouwbaar beoordeeld en er is voldoende steunbewijs voorhanden. De rechtbank heeft de strafeis van de officier van justitie afgewezen en een gevangenisstraf van 30 dagen opgelegd, waarvan 29 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en een taakstraf van 100 uur. De rechtbank heeft in haar overwegingen de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer meegewogen. De verdachte heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden en blijft ontkennen. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar heeft geoordeeld dat de opgelegde straffen passend zijn gezien de ernst van de aanranding.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/021130-23
Datum uitspraak: 4 februari 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1997,
wonende op het adres [adres] ,
hierna: verdachte.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 januari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. W.J. Nijkerk, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.W.D. Roozemond, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is – kort weergegeven – ten laste gelegd dat hij zich op 10 april 2022 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan feitelijke aanranding van [aangeefster] .
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.De waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de aanranding wettig en overtuigend kan worden bewezen op basis van de aangifte en de getuigenverklaringen van [getuigen 1] en [getuigen 2] . Deze verklaringen zijn voldoende betrouwbaar en kunnen voor het bewijs worden gebruikt.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken. Er is onvoldoende wettig bewijs. De aangifte wordt niet ondersteund door de getuigenverklaringen. Daarnaast is er geen sprake geweest van geweld of dwang. Indien de verklaringen van aangeefster en van de getuigen wel voor het bewijs worden gebruikt, dan schort het aan de betrouwbaarheid van die verklaringen. Hierdoor kan het feit niet overtuigend worden bewezen en dient alsnog vrijspraak te volgen.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Algemene overwegingen
Bij de beoordeling van het bewijs staat voorop dat zedenzaken zich doorgaans kenmerken door het gegeven dat alleen het slachtoffer en de vermeende dader aanwezig waren bij de ten laste gelegde seksuele handelingen. Bij een ontkennende verdachte brengt dit in veel gevallen mee dat slechts de verklaring van het slachtoffer als wettig bewijsmiddel kan dienen. Op grond van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan door de rechtbank niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Voor een bewezenverklaring dient dan ook sprake te zijn van aanvullend bewijs, afkomstig van een andere bron dan het slachtoffer. Niet is vereist dat dit aanvullende bewijs betrekking heeft op de ten laste gelegde gedragingen.
3.3.2.
De bewijsoverweging
De rechtbank ziet zich daarom voor de vragen gesteld of de verklaring van aangeefster betrouwbaar is en of sprake is van voldoende steunbewijs. Zij overweegt daartoe als volgt.
Betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster
De rechtbank acht de verklaring van aangeefster betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.
Aangeefster heeft twee dagen na het incident een informatief zedengesprek met de politie gevoerd waarna zij direct aangifte wenste te doen. Aangeefster heeft een gedetailleerde verklaring afgelegd over de gebeurtenis op 10 april 2022. Daarnaast volgt uit het dossier dat aangeefster direct na het incident tegen de getuigen [getuigen 1] en [getuigen 2] heeft verteld wat er zich in de taxi heeft afgespeeld. Direct hebben deze getuigen actie ondernomen door het kenteken van de taxi te noteren en een klacht naar Uber te sturen. Dit draagt bij aan de betrouwbaarheid. Ook de door de getuigen geconstateerde emotionele toestand van aangeefster direct na het incident past bij de ingrijpende handelingen die zij heeft beschreven.
Hoewel aangeefster en de getuigen onder invloed waren van alcohol waren, blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit het dossier niet dat dit zodanig was dat er reden is om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van hetgeen aangeefster en de getuigen hebben verklaard. Ook het feit dat aangeefster heeft verklaard dat zij in het verleden een traumatische gebeurtenis heeft meegemaakt, doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de betrouwbaarheid van de aangifte over het onderhavige feit.
Steunbewijs
De rechtbank is verder van oordeel dat voldoende zogenoemd steunbewijs aanwezig is voor de verklaring van aangeefster.
Ten eerste blijkt uit de ritgegevens van Uber dat verdachte de taxichauffeur was op 10 april 2022. Daarnaast bevinden zich in het dossier getuigenverklaringen van [getuigen 1] en [getuigen 2] . Zij verklaren over zowel het gedrag als de emoties die zij bij aangeefster hebben waargenomen direct na het incident. Zo heeft [getuigen 1] verklaard dat zij heeft gezien dat aangeefster huilde en hyperventileerde. Volgens [getuigen 1] is de door haar waargenomen emotionele reactie van aangeefster opvallend en anders dan dat zij van aangeefster gewend is. Daarnaast heeft [getuigen 2] verklaard dat zij heeft waargenomen dat aangeefster verschrikt keek toen zij de taxi uitstapte en dat het leek alsof aangeefster versteend was. Ook heeft [getuigen 2] gezien dat aangeefster speeksel uitspuugde, dit forceerde door te kokhalzen en dat ze huilde. Verder hebben de getuigen verklaard dat zij na het incident bij aangeefster zijn gebleven om haar te kalmeren. Deze bewijsmiddelen, te weten de waarnemingen op zichzelf van getuigen [getuigen 1] en [getuigen 2] , geven steun aan en bevestigen in een concrete setting de verklaring van aangeefster.
Dwang
Op basis van de aangifte stelt de rechtbank vast dat verdachte aangeefster heeft gedwongen de seksuele handelingen te ondergaan, te weten het tongzoenen en het aanraken/betasten van haar met kleding bedekte borst. Doordat verdachte de nek en het gezicht van aangeefster met twee handen heeft vastgepakt, hij geforceerd zijn tong in haar mond duwde en verdachte aangeefster naar zich toetrok nadat zij hem had weggeduwd, kon aangeefster zich naar redelijke verwachting niet onttrekken aan de situatie. Voor verdachte is kenbaar geweest dat aangeefster niet was gediend van de handelingen, aangezien zij verdachte twee keer heeft weggeduwd, haar mond heeft proberen dicht te doen en met haar armen heeft bewogen in de zin van worstelen. Verdachte is toen echter niet gestopt, maar heeft aangeefster weer naar zich toegetrokken.
Bewezenverklaring aanranding
De rechtbank acht op grond van het hiervoor overwogene en de bewijsmiddelen, vervat in
bijlage II,wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan aanranding van aangeefster.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 10 april 2022 te Amsterdam door geweld of een andere feitelijkheid [aangeefster] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, te weten het meermalen tongzoenen van die [aangeefster] en het betasten en/of aanraken van de met kleding bedekte borst van die [aangeefster] waarbij dat geweld en die andere feitelijkheden er in hebben bestaan dat verdachte
- voornoemde handelingen onverhoeds bij die [aangeefster] heeft verricht en
- die [aangeefster] meermalen heeft vastgepakt en vastgehouden bij de nek en het hoofd en
- meermalen voorbij is gegaan aan de non-verbale signalen van verzet/weerstand van die [aangeefster] en (aldus) een bedreigende situatie voor die [aangeefster] heeft doen ontstaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.De motivering van de straffen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 dagen waarvan 29 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en een taakstraf van 60 uur.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Daarnaast heeft hij bepleit dat het taakstrafverbod in strijd is met artikel 49, derde lid, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Dit brengt met zich mee dat, indien de rechtbank een taakstraf passend en geboden acht, het taakstrafverbod niet heeft te gelden.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan aanranding. Hij heeft zich, gedurende zijn werkzaamheden als taxichauffeur in Amsterdam, vergrepen aan een jong volwassen vrouw die als klant naast hem in zijn taxi zat, terwijl zij onder invloed was van alcohol. Het gebruik maken van een taxi na een avond waarop alcohol is gedronken, gebeurt doorgaans in de gedachte dat men met een taxi veilig thuis komt. Aan een taxichauffeur komt aldus een bepaalde vertrouwensfunctie toe, die hem verplicht, ook in gevallen waarin zijn passagiers alcohol hebben gedronken, die passagiers veilig naar de plaats van bestemming te brengen. Verdachte heeft ervoor gekozen dit niet te doen en in plaats daarvan een passagier te tongzoenen en te betasten, tegen haar wil in. Verdachte heeft daarmee het vertrouwen geschaad dat in hem als taxichauffeur was gesteld.
Verdachte heeft door zijn handelen bovendien ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, hetgeen, naar de ervaring leert, voor het slachtoffer ernstige psychische gevolgen met zich kan brengen. Dat het voorval een grote impact heeft gehad op het slachtoffer blijkt onder andere uit de hevige emotionele reactie van het slachtoffer direct na het voorval.
Op zitting volhardt verdachte in zijn ontkenning en neemt hij geen verantwoordelijkheid voor het feit.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 16 december 2024. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder voor een soortgelijk strafbaar feit is veroordeeld.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van het door de reclasseringswerker [reclasseringswerker] opgestelde rapport van Reclassering Nederland van 23 april 2024. Uit dit rapport volgt dat verdachte zijn leven goed op orde lijkt te hebben. Er zijn geen risico verhogende factoren binnen de leefgebieden. Door de ontkennende houding van verdachte kan geen inschatting worden gegeven over een mogelijk recidiverisico en kan er geen delict analyse worden opgesteld. In geval van een bewezenverklaring is nader onderzoek naar het psychosociaal functioneren geïndiceerd.
Strafoplegging
In beginsel is de rechtbank van oordeel, mede gelet op de ernst van het feit en het geldende taakstrafverbod, dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur gerechtvaardigd is. Echter gezien het tijdsverloop wordt dit niet meer passend geacht.
Gelet op het hiervoor overwogene acht de rechtbank een deels voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een taakstraf passend en geboden. De rechtbank wil met deze straf de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit tot uitdrukking brengen. De rechtbank acht het van groot belang dat het verdachte duidelijk wordt dat dergelijk handelen niet wordt getolereerd. Verdachte werkt nog steeds als taxichauffeur en om recidive te voorkomen, acht de rechtbank het van belang dat er nader onderzoek wordt verricht naar het psychosociaal functioneren van verdachte. Indien uit deze verdiepingsdiagnostiek blijkt dat verdachte een behandeling moet ondergaan, dan moet verdachte daaraan meewerken.
Anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf van 60 uur geen recht doet aan de ernst van het feit. Het met de tong binnendringen in het lichaam van het slachtoffer vormt binnen de categorie van aanranding een van de meest ernstige vormen van inbreuk op de lichamelijke integriteit. Daarom is de rechtbank van oordeel dat een taakstaf van 100 uur passend en geboden is.
Alles afwegende, acht de rechtbank een gevangenisstraf van 30 dagen waarvan 29 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en een taakstraf van 100 uur passend en geboden. Aan de proeftijd dient de bijzondere voorwaarde te worden gekoppeld dat verdachte meewerkt aan (verdiepings)diagnostiek en een eventuele ambulante behandeling.

8.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63, 246 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
30 (dertig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
29 (negenentwintig) dagen, van deze gevangenisstraf
niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- dat verdachte zal meewerken aan (verdiepings)diagnostiek door een nader door de reclassering aan te wijzen instelling, en zal meewerken aan het eventuele daaruit volgende advies voor ambulante behandeling, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
100 (honderd) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 50 (vijftig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.B.W. Beekman, voorzitter,
mrs. B. Kuppens en R.S.T. Gaarthuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.E. Niemeijer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 februari 2025.
[(...)]

[(...)]