ECLI:NL:RBAMS:2025:2040

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 april 2025
Publicatiedatum
27 maart 2025
Zaaknummer
C/13/758805 / HA ZA 24-1196
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake inzage in e-mail in onrechtmatige publicatiezaak

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is een tussenvonnis gewezen op 2 april 2025 in een civiele procedure over de onrechtmatigheid van een publicatie in de Volkskrant. Eiser, een groep van vijf personen, heeft een vordering ingesteld tegen de Volkskrant B.V. en DPG Media B.V. inzake een artikel dat beschuldigingen van huiselijk geweld bevatte. In het incident vorderde eiser inzage in een e-mail die aan het artikel ten grondslag lag, maar de rechtbank oordeelde dat bronbescherming in de weg staat aan deze inzage. De rechtbank concludeerde dat hoewel eiser een rechtmatig belang heeft, de bescherming van de bron zwaarder weegt. De vordering tot inzage werd afgewezen, en eiser werd veroordeeld in de proceskosten. De hoofdzaak zal op 3 juni 2025 verder worden behandeld.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/758805 / HA ZA 24-1196
Vonnis van 2 april 2025
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

te [woonplaats 1] (Australië),
2.
[eiser 2],
te [woonplaats 2] ,
3.
[eiser 3],
te [woonplaats 2] ,
4.
[eiser 4],
te [woonplaats 2] ,
5.
[eiser 5],
te [woonplaats 2] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eisers] ,
advocaat: mr. O.M.B.J. Volgenant,
tegen

1.DE VOLKSKRANT B.V.,

te Amsterdam,
2.
DPG MEDIA B.V.,
te Amsterdam,
3.
[gedaagde 3],
kantoorhoudend te [kantoorplaats] ,
4.
[gedaagde 4],
kantoorhoudend te [kantoorplaats] ,
5.
[gedaagde 5],
kantoorhoudend te [kantoorplaats] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: de Volkskrant c.s.,
advocaat: mr. J.P. van den Brink.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 5 februari 2025.
- de incidentele vordering ex artikel 843a Rv (oud) c.q. art. 194 Rv (nieuw) van [eisers] ,
- de conclusie van antwoord in incident van de Volkskrant c.s.
1.2.
Ten slotte is bepaald dat vandaag vonnis wordt gewezen.

2.De feiten

2.1.
In de Volkskrant van 28 september 2024 is een artikel geplaatst onder de titel
“ [naam artikel]
Dit artikel is geschreven door [gedaagde 3] en [gedaagde 4] (gedaagden onder 3 en 4; [gedaagde 5] , gedaagde onder 5 is de [functie] van de Volkskrant).
Dit artikel bevat de volgende passage:
“Er zijn meer mensen die [naam 1] beschuldigen van huiselijk geweld, getuige een schriftelijke aangifte die dit voorjaar werd ingeleverd bij het Openbaar Ministerie in Utrecht. De aangever: [naam 1] oudste broer [naam 2] , met wie hij al jaren in onmin leeft.
In zijn aangifte stelt hij [naam 1] verantwoordelijk voor de verdrinkingsdood van ‘minimaal dertien’ beoefenaars van de [naam 1] -methode. Volgens [naam 2] vertelt hij zijn broer al jaren dat hij beter moet waarschuwen voor de gevaren. Zelf heeft [naam 1] altijd gezegd dat hij voldoende benadrukt dat je zijn ademhalingsoefeningen niet in het water moet doen. ‘ [naam 1] wil geen enkele verantwoordelijkheid nemen’, zegt [naam 2] telefonisch. ‘Daarom heb ik besloten aangifte te doen.’
Daarin beschrijft hij ook de geschiedenis met [naam 1] eerste vrouw [naam 3] . Zij overleed in 1995 in Spanje. In 1998 zei [naam 1] in de Volkskrant dat zijn vrouw was omgekomen bij een ‘doodordinair auto-ongeluk’. In 2022 vertelde [naam 1] in een interview dat zij van een flat was gesprongen, ‘van acht verdiepingen naar beneden’.
Volgens [naam 2] heeft [naam 1] ook [naam 3] mishandeld. ‘Vanaf het prille begin tot de dood van [naam 3] in 1995 was het een huwelijk vol huiselijk geweld’, staat in zijn aangifte, die hij onlangs besprak met het Openbaar Ministerie. ‘Van dichtbij observeerde ik (...) hoe [naam 1] vrouw en kinderen aan hun lot overliet zonder adequate kleding en voedsel, terwijl hij buiten levensgevaarlijke stunts uithaalde.’ Volgens [naam 2] was [naam 3] volledig afhankelijk van zijn broer en moest ze smeken om eten. Uit zijn aangifte: ‘ [naam 1] vond dat maar niets en sloeg haar. Als dat niet hielp, sloot hij haar op in een keukenkast.’
Anderen die het koppel in die tijd meemaakten, hebben een diffuser beeld. ‘Ze hadden het financieel zwaar en de kinderen kregen niet op tijd hun sportschoenen’, zegt [naam 1] tweelingbroer [naam 4] . ‘ [naam 3] was waarschijnlijk beter af geweest met iemand die niet alleen voor zijn eigen doelen gaat. Je kunt dat verwaarlozing noemen. Fysiek geweld heb ik bij [naam 1] nooit gezien.’
In een e-mail van [naam 2] toenmalige partner aan hem, in bezit van de Volkskrant, schrijft zij dat ze zich herinnert dat [naam 3] door [naam 1] werd geslagen, ‘maar ik weet niet meer of [naam 3] me dat zelf verteld heeft of jij ( [naam 2] , red.).’
[naam 4] noemt de aantijgingen ‘absurd’ en laat weten dat ze ‘geen enkele feitelijke basis’ hebben. Zijn vier oudste kinderen schrijven aan de Volkskrant dat zij nooit hebben gezien dat hun vader gewelddadig was.”

3.Het geschil

in de hoofdzaak
3.1.
[eisers] stelt dat de onder 2.1 aangehaalde publicatie onrechtmatig is en vordert onder meer daarop gerichte verklaringen voor recht en een rectificatie. De Volkskrant c.s. voert daartegen verweer.
in het incident
3.2.
[eisers] vordert in het incident op grond van artikel 843a (oud) Rv dan wel artikel 194 (nieuw) Rv inzage in de aangifte die tegen hem is gedaan door [naam 2] en in de e-mail van de toenmalige partner van [naam 2] , die in het artikel genoemd wordt. Tevens heeft [eisers] de rechtbank verzocht op grond van artikel 22 Rv de Volkskrant te bevelen deze gegevens over te leggen.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in het incident
4.1.
De Wet vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht, Stb. 2024, 62 is in werking getreden op 1 januari 2025. In artikel XIIA van deze wet is het overgangsrecht geregeld:
“Ten aanzien van de verdere behandeling door een rechtbank, een gerechtshof of de Hoge Raad van zaken die op de datum van inwerkingtreding van deze wet met een dagvaarding aanhangig zijn dan wel met een verzoekschrift zijn ingediend, blijft het recht zoals dat gold vóór de datum van inwerkingtreding van deze wet van toepassing.”
Omdat deze zaak al aanhangig was op het moment van het inwerkingtreden van het nieuwe bewijsrecht, blijft daarop in de procedure bij de rechtbank het oude recht van toepassing. Dus moet de inzagevordering van [eisers] worden beoordeeld op basis van artikel 843a (oud) Rv.
4.2.
Artikel 843a (oud) Rv luidt, voor zover hier relevant:
“Hij die daarbij rechtmatig belang heeft, kan op zijn kosten inzage, afschrift of uittreksel vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn, van degene die deze bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft. (...)
Degene die de bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft, is niet gehouden aan deze vordering te voldoen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, alsmede indien redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd.”
4.3.
Dus zal moeten beoordeeld of [eisers] een rechtmatig belang heeft, of de verzochte bescheiden voldoende bepaald zijn, of zij betrekking hebben op een rechtsbetrekking waarbij [eisers] partij is en of de verzochte bescheiden ter beschikking staan van de Volkskrant c.s. of onder haar berusten.
De Volkskrant c.s. mag het verstrekken van inzage, afschrift of uittreksel weigeren indien daarvoor gewichtige redenen bestaan of indien het verschaffen daarvan niet redelijkerwijs noodzakelijk kan worden geacht voor een behoorlijke rechtsbedeling.
4.4.
De Volkskrant c.s. heeft de aangifte waarvan [eisers] inzage vordert als productie 33 in het geding gebracht, zodat [eisers] bij inzage daarin geen belang meer heeft. De vordering op dit punt wordt afgewezen. Het navolgende heeft dus alleen betrekking op de e-mail van de toenmalige partner van [naam 2] , die in het artikel genoemd wordt (hierna: de e-mail).
4.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat er een rechtsbetrekking tussen hen bestaat, namelijk de vordering op grond van onrechtmatige daad van [eisers] jegens de Volkrant c.s. Ook is de vordering met betrekking tot de e-mail voldoende bepaald en heeft de Volkskrant c.s. erkend dat zij over deze e-mail beschikt. Het debat tussen partijen gaat over de vraag of [eisers] een rechtmatig belang heeft bij inzage en of bronbescherming aan inzage in de weg staat.
Belang en bronbescherming – standpunt [eisers]
4.6.
In dit incident heeft [eisers] het standpunt ingenomen dat de in de conclusie van antwoord genoemde ex-partner van [naam 2] [naam 5] is en dat zij tegenover [naam 6] (zoon van [naam 2] ) in een whatsappbericht zich als volgt heeft uitgelaten:
'Ik vermoed dat je me benadert na dat Volkskrant artikel. Ik wil nog wel kwijt dat [naam 2] tegen mijn zin in een email die ik in een heel andere context geschreven heb toch aan de Volkskrant heeft doorgespeeld.'
4.7.
[eisers] stelt dat hij een rechtmatig belang heeft bij inzage in de e-mail, omdat deze veel vragen oproept, bijvoorbeeld over het tijdstip waarop de e-mail werd verstuurd. [naam 2] plaatst zijn beschuldigingen van huiselijk geweld tegen [naam 3] 'in de periode 1983,1984'. De e-mail is volgens [eisers] van veel later. In de periode 1983, 1984 bestond de e-mail nog helemaal niet. De context waarin de e-mail vele jaren later werd verstuurd is daarom extra relevant.
[naam 5] heeft het e-mailbericht niet aan [eisers] willen verstrekken. Daarom weet [eisers] op dit moment niet meer dan dat [naam 5] de e-mail in een heel andere context heeft geschreven en dat [naam 2] deze tegen haar zin in aan de Volkskrant heeft doorgespeeld. Dat onderstreept volgens [eisers] het belang bij kennisname van de e-mail. Volgens [eisers] heeft de Volkskrant zeer selectief geciteerd uit de inhoud van de e-mail. Passages die niet goed passen in het verhaal van de Volkskrant zijn weggelaten.
4.8.
Wat het beroep op bronbescherming van de Volkskrant c.s. betreft stelt [eisers] dat het niet moeilijk was te achterhalen welke ex-partner van [naam 2] de schrijfster van de e-mail is, namelijk [naam 5] , en dat zij erkent dat het om een e-mail van haar gaat. Ze weet blijkbaar goed welke e-mail in het artikel van de Volkskrant wordt bedoeld. De identiteit van de bron is al bekend. Dus faalt het beroep van de Volkrant c.s op bronbescherming, aldus [eisers]
p
Belang en bronbescherming – standpunt de Volkskrant c.s.
4.9.
Volgens de Volkskrant c.s. heeft [eisers] onvoldoende belang bij inzage van de email. Het hoofdgeschil tussen de Volkskrant c.s. en [eisers] gaat over de vraag of de Volkskrant onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eisers] 'door [naam 2] alle ruimte te geven om zijn valse beschuldigingen te uiten'. Dat kan beoordeeld worden zonder het exacte tijdstip van de e-mail te kennen. Het is evident dat de e-mail jaren na de periode 1983-1984 is verstuurd. Uit het in de publicatie opgenomen citaat blijkt duidelijk dat het gaat om een 'herinnering' van de ex-partner. Door de opmerking dat zij niet meer weet of [naam 3] of [naam 2] de bron is van die herinnering, houdt zij daarnaast een slag om de arm. Het is voor de lezer verder duidelijk dat het gaat om een herinnering die ziet op gebeurtenissen van vele jaren eerder.
De stelling dat de Volkskrant zeer selectief heeft geciteerd uit de inhoud van de e-mail is op geen enkele wijze onderbouwd. Bij het citeren uit bronnen heeft de Volkskrant bovendien redactionele vrijheid.
Dat [naam 5] zegt dat zij de mail in een andere context had geschreven, in de zin dat zij niet de bedoeling had om die aan de Volkskrant toe te sturen doet op geen enkele wijze af aan de inhoud van de e-mail, aldus de Volkskrant c.s.
4.10.
Overigens betwist de Volkskrant c.s. dat de naam van de bron bekend is. [eisers] meent op basis van het contact met [naam 5] dat zij de bron van de e-mail is, maar de Volkskrant doet geen uitspraken over de identiteit van de bron.
4.11.
Bovendien doet de Volkskrant c.s een beroep op bronbescherming. Volgens vaste jurisprudentie geldt het brongeheim ook als de identiteit van de bron bekend is, zo bevestigt het EHRM bijvoorbeeld in de uitspraken in de zaken Nagla/Letland, Nordisk Film/Denemarken en Becker/Noorwegen. [1] Het brongeheim dient ook (of juist) om bronnen in de toekomst niet af te schrikken. Het brongeheim is niet beperkt tot de bescherming van correspondentie tussen de bron en de journalist. Dat de e-mail door de journalist niet van de bron zelf is verkregen doet niet ter zake. Bronbescherming strekt zich uit tot alle door de bron verstrekte informatie en de context waarin dat is gebeurd. Daarnaast oordeelde het EHRM in Telegraaf/Nederland dat ook de feitelijke omstandigheden waaronder informatie is verkregen van een bron, en informatie die in de niet gepubliceerde delen van de informatie is vervat, onder het brongeheim valt.
De Volkskrant c.s. leidt uit het door [eisers] beschreven gedrag van [naam 5] af dat zij geen verder contact wil met de familie [familienaam] en de e-mail die zij in haar eerste whatsapp-bericht noemde niet wil verstrekken. Daarnaast heeft zij [naam 6] met klem verzocht om haar telefoonnummer met niemand te delen en heeft zij hem geblokkeerd.
4.12.
De Volkskrant c.s. doet ook nog een beroep op artikel 843a (oud) lid 4 Rv. Een behoorlijke rechtsbedeling is volgens haar ook zonder verschaffing van de e-mail gewaarborgd. De relevante vraag is slechts of de Volkskrant haar bronnen mocht citeren en in het algemeen of sprake is van voldoende feitelijke onderbouwing. Dat kan getoetst worden zonder over de bewuste e-mail te beschikken.
4.13.
Volgens de Volkrant c.s. verzet bronbescherming zich ook tegen een bevel op grond van artikel 22 Rv.
Beoordeling belang en bronbescherming
4.14.
De rechtbank acht een rechtmatig belang aanwezig. Dat belang is niet gelegen in het kennen van de afzender, omdat [eisers] die al heeft gevonden. Het belang is ook niet gelegen in het kennis kunnen nemen van de datum van de e-mail, omdat de Volkskrant c.s. terecht stelt dat voldoende duidelijk is dat de e-mail gaat over een herinnering die ziet op gebeurtenissen van vele jaren eerder. Het belang is gelegen in de overige inhoud van de e-mail, omdat de schrijfster van de e-mail zelf heeft verklaard dat zij de e-mail in een heel andere context heeft geschreven en dat [naam 2] deze tegen haar zin in aan de Volkskrant heeft doorgespeeld.
4.15.
Toch kan inzage niet worden toegestaan. Uit artikel 10 EVRM vloeit het recht op journalistieke bronbescherming voort. Een bevel om bronnen te onthullen kan een verkillende effect hebben op de persvrijheid in een democratische samenleving. Zo’n bevel mag alleen worden gegeven als dit wordt gerechtvaardigd door
'an overriding requirement in the public interest'. [2] Op dat laatste is in deze zaak geen beroep gedaan en de rechtbank ziet in het onder 4.14 genoemde belang ook geen
‘overriding requirement in the public interest’.
4.16.
Bronbescherming gaat verder dan alleen het niet bekend maken van de naam van de bron. De Volkskrant c.s. heeft er terecht op gewezen dat dit ook betrekking heeft op van de bron verkregen informatie die niet is gepubliceerd. In de uitspraak die de Volkskrant c.s. in dit verband heeft genoemd [3] wordt verwezen naar de “Recommendation No. R(2000) 7 on the right of journalists not to disclose their sources of information, adopted by the Committee of Ministers of the Council of Europe on 8 March 2000”. In deze aanbeveling zijn de volgende definities opgenomen:

b. the term ‘information’ means any statement of fact, opinion or idea in the form of text, sound and/or picture;
c. the term ‘source’ means any person who provides information to a journalist;
d. the term ‘information identifying a source’ means, as far as this is likely to lead to the identification of a source:
i. the name and personal data as well as voice and image of a source,
ii. the factual circumstances of acquiring information from a source by a journalist,
iii. the unpublished content of the information provided by a source to a journalist, and
iv. personal data of journalists and their employers related to their professional work”.
4.17.
Het EHRM citeert in genoemde uitspraak ook uit de explanatory notes het volgende:

Therefore, a wide interpretation of this term is necessary. The actual provision of information to journalists can constitute an action on the side of the source, for example when a source calls or writes to a journalist or sends to him or her recorded information or pictures. Information shall also be regarded as being ‘provided’ when a source remains passive and consents to the journalist taking the information, such as the filming or recording of information with the consent of the source.”
4.18.
Bronbescherming kan betrekking hebben op een bron aan wie een journalist heeft toegezegd dat zijn of haar naam niet bekend zal worden gemaakt. Maar ook zonder een dergelijke afspraak kan een journalist zich op bronbescherming beroepen. In de gegeven situatie heeft de Volkskrant c.s. informatie van een bron ontvangen, waar onder een e-mail van een ander aan die bron. Zowel degene die de e-mail verstrekt heeft als degene die de e-mail geschreven heeft gelden in die situatie als bron. Ook als er geen direct contact zou zijn geweest tussen de schrijfster van de betrokken e-mail en de journalist, kan de journalist zich op bronbescherming beroepen. Daarbij is van belang dat de Volkskrant c.s. erop gewezen heeft dat uit de omstandigheden blijkt dat de schrijfster van de e-mail niet wil dat deze bij [eisers] bekend wordt; zij heeft die desgevraagd niet aan [naam 6] willen verstrekken. Het staat de journalist daarom ook niet vrij de e-mail te verstrekken en hij is in die omstandigheden verplicht zich op bronbescherming te beroepen.
4.19.
Onder de bronbescherming valt gezien de onder 4.16 aangehaalde aanbeveling en de daarbij gegeven toelichting (zie 4.17) niet alleen de naam van de bron, maar ook de informatie die de bron verstrekt heeft, inclusief niet gepubliceerde informatie.
Naar de Volkskrant c.s. terecht heeft aangevoerd houdt bronbescherming niet op zodra de bron bekend is, zie de onder 4.11 door de Volkskrant c.s. genoemde rechtspraak van het EHRM.
4.20.
De conclusie is dat het beroep op bronbescherming slaagt en dat het inzageverzoek wordt afgewezen. Dit staat eveneens in de weg aan het geven van een bevel op grond van artikel 22 Rv.
4.21.
[eisers] wordt in het incident in het ongelijk gesteld en zal daarom worden veroordeeld in de kosten aan de zijde van de Volkskrant c.s. Deze worden begroot op € 614,00 aan salaris advocaat (een punt, tarief II) en € 178,00 aan nakosten, in totaal € 792,00. De nakosten zullen voor het overige worden toegewezen op de in de beslissing vermelde wijze.
in de hoofdzaak
4.22.
In deze zaak is bij vonnis van 5 februari 2025 een mondelinge behandeling bepaald op 3 juni 2025 te 9.30 uur. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.De beslissing

in het incident
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
veroordeelt [eisers] in de kosten van het incident, tot dit vonnis begroot op € 792,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf heden tot aan de dag van algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt [eisers] , voor het geval hij niet tijdig aan deze veroordeling voldoet, in de extra nakosten van € 92,00 plus de kosten van betekening, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na betekening tot aan de dag van algehele voldoening;
in de hoofdzaak
5.4.
houdt iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.C. Jongeneel en in het openbaar uitgesproken op 2 april 2025.

Voetnoten

1.EHRM 16 juli 2013, zaaknr. 73469/10 (Nagla/Letland), EHRM 8 december 2005, no. 40485/02, ECHR 2005-Xlll(Nordisk Film/Denemarken) en EHRM 5 oktober 2017, zaaknr. 21272/12 (Becker/Noorwegen).
2.Zie onder andere: EHRM 27 maart 1996, NJ 1996, 577 (GoodwinVerenigd Koninkrijk) en HR 1 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY78458.
3.EHRM 22 november 2012, zaaknr. 39315/06, (Telegraaf/Nederland).