ECLI:NL:RBAMS:2025:2014

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 februari 2025
Publicatiedatum
27 maart 2025
Zaaknummer
744923
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding na ontbinding koopovereenkomst in faillissementsveiling

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 februari 2025 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiser] B.V. en [gedaagde] [handelsnaam 1]. [eiser] vorderde schadevergoeding van [gedaagde] na een ontbinding van een koopovereenkomst die was gesloten tijdens een faillissementsveiling. [gedaagde] had een winnend bod uitgebracht op een woonboot, maar had de overeengekomen koopsom niet betaald. [eiser] stelde dat [gedaagde] geen beroep kon doen op consumentenbescherming, omdat hij handelde in de uitoefening van zijn bedrijf. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde] geen recht had op ontbinding van de koopovereenkomst op grond van het herroepingsrecht voor consumenten, omdat hij als ondernemer handelde. De rechtbank wees de vordering van [eiser] tot schadevergoeding van € 51.500 toe, alsook de bemiddelingskosten van € 29.947,50. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde] ook de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.074,48 moest betalen. De vordering van [gedaagde] in reconventie werd afgewezen. De proceskosten werden toegewezen aan [eiser].

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/744923 / HA ZA 24-46
Vonnis van 19 februari 2025
in de zaak van

1.[eiser] B.V.,

gevestigd in [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: [eiser] ,
2.
B.V. QQ(als gevolmachtigde van
MR. [curator]in de hoedanigheid van curator van het faillissement van
[gefailleerde] B.V.),
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de curator,
eisende partijen in conventie,
verwerende partijen in reconventie,
hierna samen te noemen: [eisers] ,
advocaat: mr. A. Heijink,
tegen
[gedaagde]handelend onder de naam
[handelsnaam 1],
wonende in [woonplaats] (Duitsland),
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
zonder advocaat.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis in incident van 3 juli 2024 en de daarin genoemde stukken,
  • de akte van [eisers] met aanvullende gronden en producties 15 en 16,
  • de conclusie van antwoord in reconventie, met producties 18 en 19,
  • het tussenvonnis van 3 juli 2024 waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
  • de brief van 21 augustus 2024 van mr. L.R. van Dooren waarin hij zich onttrekt als advocaat van [gedaagde] ,
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 7 november 2024.
1.2.
Ten slotte is bepaald dat er een vonnis zal worden uitgesproken.

2.De beoordeling

de zaak in het kort
2.1.
[eiser] organiseert openbare veilingen in opdracht van derden. [gedaagde] heeft in een faillissementsveiling het winnende bod uitgebracht op een woonboot, maar de overeengekomen koopsom en bijkomende kosten niet betaald. [eisers] vordert betaling van de door de verkoper geleden schade en de tussen [eiser] en [gedaagde] overeengekomen bemiddelingskosten. Ook vordert [eiser] kosten van eerdere in 2021 door [gedaagde] via een ander account gekochte kavels. [gedaagde] beroept zich voor de woonboot op het herroepingsrecht voor consumenten van artikel 6:230o lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De bemiddelingskosten voor de woonboot zijn volgens hem niet overeengekomen, bovendien heeft [eiser] de woonboot opnieuw verkocht en daarbij ook bemiddelingskosten in rekening gebracht. Van de andere kavels zegt [gedaagde] dat hij ze niet heeft gekocht.
2.2.
De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] geen beroep kan doen op de regels voor consumentenbescherming, omdat hij handelde in de uitoefening van zijn bedrijf. Hij mocht de koop dus niet herroepen. Hij moet de schade vergoeden die verkopers hebben geleden doordat [gedaagde] niet heeft afgenomen en de koop is ontbonden. [eiser] heeft voldoende onderbouwd dat [gedaagde] bij het plaatsen van het bod akkoord is gegaan met de bemiddelingskosten, dus ook die kosten moet [gedaagde] betalen. Voor de kavels in 2021 hoeft [gedaagde] niet te betalen; [eiser] heeft onvoldoende onderbouwd dat [gedaagde] die kavels heeft gekocht. [gedaagde] moet daarom in totaal € 81.447,50 aan [eisers] betalen. De rest van de vordering van [eiser] wordt afgewezen.
wat is er gebeurd?
2.3.
[eiser] organiseert openbare veilingen, onder andere onder de handelsnaam
[handelsnaam 2] . [eiser] heeft in het faillissement van [gefailleerde] B.V. (hierna: de verkoper) een veiling (hierna: de veiling) georganiseerd. [gedaagde] heeft een account aangemaakt op de website van [eiser] (hierna: het privé-account) en heeft daarmee in de veiling op 11 januari 2023 het winnende bod van € 137.500 op een woonboot uitgebracht. Daarmee is tussen de verkoper en [gedaagde] een overeenkomst tot stand gekomen (hierna: de koopovereenkomst).
2.4.
[gedaagde] heeft [eiser] vervolgens verzocht om de factuur van de koop op naam van zijn onderneming, [handelsnaam 1] , te zetten. Op 11 januari 2023 heeft [gedaagde] zijn Duitse btw-nummer ( [nummer] ) naar [eiser] gestuurd en op 12 januari 2023 heeft [gedaagde] daarover aan [eiser] geschreven: “
(…) Ich hatte mit der netten [naam] contact. Es geht darum, unseren Account mit unserer, Umsatzsteuridentifikationsnummer zu flinterlegen, damit wir das Boot was wir gekauft haben, netto kaufen da wie ein Unternehmen sind Sie hatte gesagt, wir sollen uns an euch wenden da sie das nicht kann und ihr das direkt machen müsst (…)”.
2.5.
Het btw-nummer bleek gekoppeld te zijn aan een account dat eerder gebruikt was op de website van [eiser] onder de naam van [handelsnaam 1] (hierna: het zakelijke account). Omdat via dit account de overeengekomen aankoopsom van twee eerdere veilingen niet betaald zijn, heeft [eiser] [gedaagde] verzocht om eerst de openstaande facturen van in totaal € 6.493,17 te betalen voordat zij de factuur op naam van het geblokkeerde account zou zetten. [gedaagde] heeft deze facturen niet betaald.
2.6.
Op 18 januari 2023 heeft [gedaagde] aan [eiser] geschreven: “
(…) Auf Anraten unseres Anwalts treten wir vom Kauf vom Hausboot was ich privat gekauft habe über mein Account innerhalb der gesetzlichen Rücktrittsfrist/Widerufsfrist zürück (…)”.
2.7.
[eisers] heeft met een e-mail van 24 februari 2023 (namens de curator) de koopovereenkomst ontbonden en de boot vervolgens opnieuw geveild. Per brief van 21 maart 2023 heeft [eisers] [gedaagde] gesommeerd binnen 10 werkdagen een bedrag van € 81.447,50 te betalen.
wat willen partijen?
2.8.
[eisers] vordert (‘in conventie’)een verklaring voor recht dat [gedaagde] toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van zijn verplichtingen, dat de koopovereenkomst daarom rechtmatig is ontbonden en dat [gedaagde] de schade moet vergoeden. Daarnaast vordert [eisers] [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 89.530,15, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 36.440,67 vanaf de vervaldata van de verzonden facturen en de kosten van deze procedure. De vordering is als volgt opgebouwd:
bemiddelingskosten i.v.m. de boot € 29.947,50
schade € 51.500,00
factuur [fact.nr. 1] € 2.805,17
factuur [fact.nr. 2] € 3.688,00
buitengerechtelijke incassokosten
€ 1.589,48 +
totaal € 89.530,15
2.9.
[gedaagde] stelt zich op het standpunt dat hij als consument handelde en dat hem daarom consumentenbescherming toekomt. In dat kader vordert hij op zijn beurt (‘in reconventie’), voor zover de koopovereenkomst door hem niet al is ontbonden, de overeenkomsten met [eisers] te vernietigen wegens schending van de op [eisers] rustende informatieverplichtingen. Daarnaast vordert [gedaagde] de vernietiging van de algemene voorwaarden waarop [eiser] zich beroept te vernietigen omdat deze voorwaarden [gedaagde] niet ter hand zijn gesteld en [eisers] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
2.10.
De vorderingen in conventie (van [eisers] ) en in reconventie (van [gedaagde] ) worden vanwege hun onderlinge samenhang gezamenlijk behandeld.
vonnis in incident
2.11.
Tijdens deze procedure heeft [gedaagde] een zogenoemd incident opgeworpen waarin hij zich op het standpunt heeft gesteld dat de rechtbank niet bevoegd is kennis te nemen van de zaak. De algemene voorwaarden waarin staat dat de rechtbank Amsterdam bevoegd is, zijn volgens hem niet van toepassing of niet aan hem verstrekt waardoor ze vernietigd moeten worden.
2.12.
In haar vonnis in dat incident van 3 juli 2024 heeft de rechtbank al geoordeeld over de toepasselijkheid van de Algemene Gebruikersvoorwaarden [internetsite] (hierna: de algemene gebruiksvoorwaarden) en Algemene voorwaarden Online veiling [internetsite] (hierna: de online voorwaarden). De rechtbank concludeert in overweging 5.5. dat [gedaagde] de toepasselijkheid van zowel de algemene gebruiksvoorwaarden als de online voorwaarden heeft aanvaard. [gedaagde] is akkoord gegaan met de algemene gebruiksvoorwaarden om een account te kunnen aanmaken en heeft hij deze eerst kunnen openen en lezen. Hetzelfde geldt voor de online voorwaarden. [gedaagde] heeft ingestemd met deze voorwaarden voordat hij zijn bod definitief maakte. Dit oordeel in het incident geldt als een voor partijen bindende beslissing. Dat betekent dat de rechtbank bij de beoordeling van de vorderingen en verweren uitgaat van de toepasselijkheid van de algemene gebruiksvoorwaarden en de online voorwaarden.
beroep van [gedaagde] op consumentenbescherming slaagt niet
2.13.
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] op 11 januari 2023 het winnende bod op een woonboot van € 137.500 in de executieveiling van de verkoper heeft uitgebracht en dat daarmee de koopovereenkomst tussen [gedaagde] en de verkoper tot stand is gekomen.
2.14.
[gedaagde] stelt zich op het standpunt dat hij de koopovereenkomst op 18 januari 2023 heeft ontbonden en doet daarvoor een beroep op het herroepingsrecht geregeld in artikel 6:230o lid 1 BW. Daarin is bepaald dat iedere consument een overeenkomst op afstand of een overeenkomst buiten de verkoopruimte zonder opgave van redenen kan ontbinden binnen veertien dagen nadat de overeenkomst tot stand is gekomen.
2.15.
[eisers] vindt dat [gedaagde] geen beroep kan doen op het herroepingsrecht omdat de veiling een executieveiling was en de bepaling daar niet op ziet, en omdat [gedaagde] de woonboot zakelijk heeft willen aankopen, zodat hij niet gezien kan worden als consument.
2.16.
De rechtbank oordeelt dat [gedaagde] handelde in de uitoefening van zijn bedrijf. [gedaagde] kan daarom niet gezien worden als een consument zoals omschreven in artikel 6:230g lid 1 sub a BW en dus ook geen beroep doen op artikel 6:230o lid 1 BW. [gedaagde] heeft de koopovereenkomst daarom niet rechtsgeldig ontbonden op 18 januari 2023. [eisers] heeft aangevoerd dat [gedaagde] het privé-account met hetzelfde e-mailadres en telefoonnummer heeft aangemaakt als waar eerder in 2021 het zakelijke account mee is aangemaakt en dat het btw-nummer dat [gedaagde] op 11 januari 2023 heeft toegestuurd hetzelfde btw-nummer is als het nummer dat aan het zakelijke account is gekoppeld. Het zakelijke account is geblokkeerd. [gedaagde] heeft dit alles niet weersproken. Hieruit en uit de e-mails van [gedaagde] nadat de woonboot aan hem is gegund (zie hiervoor onder 2.4), blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat [gedaagde] de woonboot zakelijk heeft willen aankopen. [gedaagde] heeft na het totstandkomen van de koopovereenkomst meerdere malen aan [eiser] verzocht om de factuur op naam van zijn bedrijf te zetten. Dit omdat hij, zoals [gedaagde] in zijn berichten aan [eiser] schrijft, een bedrijf is. Pas nadat het [gedaagde] duidelijk werd dat [eiser] hem de factuur niet zou sturen (en hij daarom ook niet de btw kon verrekenen) heeft [gedaagde] geprobeerd de overeenkomst te ontbinden. Zonder nadere toelichting, die [gedaagde] niet heeft gegeven, volgt hieruit dat [gedaagde] kennelijk het bod via een privé-account heeft uitgebracht omdat zijn zakelijke account geblokkeerd was. [eisers] heeft dus voldoende onderbouwd dat [gedaagde] , ondanks dat hij zijn bod heeft uitbracht via het privé-account, de koopovereenkomst heeft gesloten in de uitoefening van zijn bedrijf.
2.17.
[gedaagde] stelt dat de koopovereenkomst in dat geval vernietigd moet worden, omdat [eisers] hem voorafgaand aan het sluiten van de koopovereenkomst niet uitdrukkelijk heeft meegedeeld dat geen recht van ontbinding bestond, terwijl zij dat op grond van artikel 6:230m lid 1 onder k BW wel had moeten doen. De rechtbank gaat daar niet in mee. Zoals hiervoor overwogen handelde [gedaagde] in de uitoefening van zijn bedrijf. Dat betekent dat [gedaagde] geen beroep kan doen op de bepalingen van afdeling 2b van boek 6 BW die zien op consumenten. De rechtbank ziet dan ook geen grond om de koopovereenkomst te vernietigen. De rechtbank wijst de vordering van [gedaagde] op dit onderdeel af.
[eisers] heeft de koopovereenkomst terecht ontbonden
2.18.
[eisers] stelt dat zij op 24 februari 2023 de koopovereenkomst heeft ontbonden, omdat [gedaagde] haar betalingsverplichting uit de overeenkomst niet is nagekomen.
2.19.
Voor rechtsgeldige ontbinding is in dit geval nodig dat [gedaagde] tekortschiet in het nakomen van zijn verplichtingen en dat hij in verzuim is. [1]
2.20.
De rechtbank oordeelt dat aan deze eisen voor ontbinding is voldaan. [gedaagde] heeft de koopovereenkomst op 18 januari 2023 niet rechtsgeldig ontbonden, zodat de betalingsverplichting van [gedaagde] uit deze overeenkomst is blijven bestaan. Door het niet betalen van de overeengekomen koopsom is [gedaagde] tekort geschoten in zijn betalingsverplichting uit de koopovereenkomst. Dat [gedaagde] ook in verzuim is blijkt uit de online voorwaarden, die van toepassing zijn geoordeeld in het incident. In artikel 8.1 van de online voorwaarden is bepaald dat de koper (in dit geval [gedaagde] ) binnen 48 uur na bevestiging van de toewijzing door het verzenden van de koopovereenkomst de koopsom moet betalen. Betaalt de koper niet binnen 48 uur dan is de koper op grond van artikel 12.1 van de online voorwaarden in verzuim. Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] de overeengekomen koopsom niet heeft betaald. Dat betekent dat [gedaagde] op 24 februari 2023, de dag van de e-mail waarin is ontbonden, in ieder geval in verzuim verkeerde. [eisers] heeft de koopovereenkomst dus rechtsgeldig ontbonden.
[gedaagde] moet de schade vergoeden
2.21.
Nu vast is komen te staan dat [eisers] de koopovereenkomst rechtsgeldig heeft ontbonden, moet [gedaagde] op grond van artikel 6:277 lid 1 BW de door de verkoper daardoor geleden schade te vergoeden. De rechtbank wijst daarom de door [eisers] gevorderde verklaring voor recht toe.
2.22.
[eisers] vordert betaling van de geleden schade ter hoogte van € 51.500 als gevolg van de ontbinding vanwege de tekortkoming van [gedaagde] . [eiser] heeft de woonboot opnieuw moeten veilen en heeft de woonboot in de nieuwe veiling verkocht voor € 86.000, een lager bedrag dan de € 137.500 aan koopsom die [gedaagde] ervoor zou betalen. Het verschil tussen de nieuwe koopsom en de prijs waarvoor [gedaagde] de boot aanvankelijk had gekocht vordert [eisers] als geleden schade.
2.23.
[gedaagde] heeft de hoogte van de schade betwist. Uit de factuur die [eisers] heeft overgelegd kan niet worden afgeleid dat het om dezelfde woonboot gaat. De verkoper had in de veiling meerdere soortgelijke woonboten te koop staan. Daarom is niet uit te sluiten dat de factuur betrekking heeft op een andere woonboot, zo zegt [gedaagde] .
2.24.
[eisers] heeft op de zitting toegelicht dat uit de veiling alleen de woonboot die [gedaagde] heeft gekocht uiteindelijk niet is afgenomen. Het betrof dus één, en daarmee dezelfde, woonboot die voor een tweede keer moest worden geveild. De specificaties van de woonboot blijken uit de factuur van 27 februari 2023. Dat de kavel een ander kavelnummer heeft gekregen, komt omdat de veiling opnieuw moest worden aangemaakt.
2.25.
De rechtbank oordeelt dat [gedaagde] , gelet op de onderbouwing van [eisers] , onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat het om dezelfde woonboot gaat. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat tussen de ontbinding van de koopovereenkomst door [eisers] (24 februari 2023) en de factuur van de tweede veiling (27 februari 2023) enkele dagen zitten. De rechtbank vindt het niet aannemelijk dat in diezelfde periode nog een andere woonboot met dezelfde kenmerken (type: Meliet, jaar: 2022, lengte: 11 meter) door dezelfde verkoper nogmaals zou zijn geveild. Dat betekent dat [eisers] de door de verkoper geleden schade voldoende heeft onderbouwd en de rechtbank de vordering van [eisers] van € 51.500 toewijst. De wettelijke rente wordt ook toegewezen, zoals gevorderd vanaf 21 maart 2023, omdat de schadevergoeding op dat moment opeisbaar was.
[gedaagde] moet € 29.947,50 aan bemiddelingskosten betalen
2.26.
[eiser] vordert uit hoofde van de bemiddelingsovereenkomst tussen haar en [gedaagde] nakoming van de daarin overeengekomen bemiddelingskosten (opgeld) van 18% van de koopsom. Voor het bieden op kavels binnen de veiling waren naast de algemene online voorwaarden ook de Specifieke Online Veilingvoorwaarden (hierna: de specifieke veilingvoorwaarden) van toepassing. Daarin is vastgelegd dat de koper 18% opgeld verschuldigd is, zo zegt [eiser] .
2.27.
[gedaagde] betwist een bemiddelingsovereenkomst te hebben gesloten en bemiddelingskosten verschuldigd te zijn. [gedaagde] betwist met de specifieke veilingvoorwaarden akkoord te zijn gegaan. [gedaagde] heeft een screenshot overgelegd, waaruit volgt dat bij het doen van een bod op de website van [eiser] alleen akkoord gegaan hoeft te worden met één set voorwaarden. Als de specifieke voorwaarden wel van toepassing zijn dan moeten ze vernietigd worden omdat ze niet aan hem ter hand zijn gesteld.
2.28.
De rechtbank oordeelt dat [eiser] voldoende heeft onderbouwd dat tussen [eiser] en [gedaagde] een overeenkomst tot stand is gekomen waarop de specifieke veilingvoorwaarden van toepassing zijn, die aan [gedaagde] ter hand zijn gesteld. De voorwaarden worden dus niet vernietigd en [gedaagde] moet bemiddelingskosten betalen. De rechtbank licht dit oordeel hierna toe.
2.29.
Op basis van de door [eisers] overgelegde en op de zitting toegelichte screenshots stelt de rechtbank vast dat de koper, voorafgaand aan het uitbrengen van een bod, akkoord moet gaan met twee sets algemene voorwaarden die zien op de ‘auction’. Het gaat hier om de algemene online voorwaarden en de specifieke veilingvoorwaarden. Beide voorwaarden kunnen met een hyperlink worden geopend. [gedaagde] heeft het standpunt van [eisers] onvoldoende weersproken. Voor zover [gedaagde] zich op het standpunt heeft willen stellen dat hij alleen akkoord is gegaan met de algemene gebruikersvoorwaarden, blijkt dat niet uit het overgelegde screenshot en is dat ook niet aannemelijk omdat die gebruikersvoorwaarden al geaccepteerd moeten worden bij het aanmaken van het account, om überhaupt mee te kunnen bieden in veiling. [eiser] heeft toegelicht dat het screenshot dat [gedaagde] heeft overgelegd niet representatief is voor dit geval omdat de veiling op het screenshot van [gedaagde] geen faillissementsveiling is. Bij faillissementsveilingen gelden specifieke veilingvoorwaarden. De rechtbank concludeert dat [gedaagde] de toepasselijkheid van de specifieke veilingvoorwaarden heeft aanvaard. [gedaagde] heeft voordat hij zijn bod op de woonboot heeft uitgebracht, de specifieke veilingvoorwaarden eerst kunnen openen en lezen. [gedaagde] heeft ingestemd met deze voorwaarden voordat hij zijn bod definitief heeft gemaakt.
2.30.
In de specifieke veilingvoorwaarden staat dat [gedaagde] 18% bemiddelingskosten verschuldigd is bij het definitief maken van zijn bod. In het hiervoor genoemde screenshot dat [eiser] heeft overgelegd staat, voordat het definitieve bod wordt uitgebracht, een samenvatting van het bod, waarbij de bemiddelingskosten uitdrukkelijk zijn opgenomen. [gedaagde] is daarmee dus akkoord gegaan door het bod uit te brengen. Dat betekent dat [eiser] voldoende heeft onderbouwd dat [gedaagde] bemiddelingskosten van € 29.947,50 (18% over 137.500 + 21% btw) verschuldigd is. Of de overeenkomst tussen [eiser] en [gedaagde] kwalificeert als een bemiddelingsovereenkomst kan in het midden blijven.
2.31.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat voor zover er bemiddelingskosten verschuldigd zijn de schade voor het mislopen ervan dan maximaal 18% over € 51.500 is. Over de latere verkoopsom van € 86.000 heeft [eiser] de nieuwe koper opnieuw bemiddelingskosten gerekend, terwijl er nauwelijks extra kosten zijn gemaakt.
2.32.
De rechtbank gaat hieraan voorbij. De vordering tot betaling van bemiddelingskosten ziet niet op schadevergoeding, maar op nakoming van de overeenkomst tussen [eiser] en [gedaagde] . Daarvoor is de tweede verkoop van de woonboot niet relevant. Uit artikel 12.5 van de online voorwaarden blijkt bovendien dat bij ontbinding van de koopovereenkomst de koper die in gebreke is de bemiddelingskosten verschuldigd blijft aan [eiser] .
2.33.
De rechtbank wijst de vordering van [eisers] op dit onderdeel daarom toe. Zoals
hiervoor onder 2.17 geoordeeld, handelde [gedaagde] in de uitoefening van zijn bedrijf. Het betalen van kosten voor bemiddeling is een handelstransactie. Daarom kan [eiser] aanspraak maken op de wettelijke handelsrente over dit bedrag. De wettelijke handelsrente wordt toegewezen zoals gevorderd vanaf 7 mei 2023, omdat de betaaltermijn voor de factuur op dat moment was verstreken. [2]
bemiddelingskosten uit 2021 hoeft [gedaagde] niet te betalen
2.34.
[eiser] vordert ook betaling van bemiddelingskosten die voortvloeien uit twee eerdere veilingen in 2021. Het gaat om bemiddelingskosten van via het zakelijke account van [gedaagde] gekochte kavels, die niet zijn afgenomen.
2.35.
[gedaagde] betwist de betalingen verschuldigd te zijn. [gedaagde] betwist dat hij in het verleden biedingen heeft gedaan met zijn zakelijke account en dat hij daarmee de verplichtingen is aangegaan waarvan [eiser] nu nakoming vordert.
2.36.
Omdat [eiser] zich op betaling van de facturen beroept, moet zij feiten en omstandigheden aandragen waaruit kan worden afgeleid dat [gedaagde] in totaal € 6.493,17 (€2.805,17 + € 3.688,00) verschuldigd is. [eiser] heeft de twee facturen overgelegd. Uit deze facturen blijkt dat van [gedaagde] , onder vermelding van het btw-nummer van zijn Duitse eenmanszaak, betaling wordt gevorderd voor twee aankopen van verschillende goederen en de daarbij horende bemiddelingskosten. De rechtbank oordeelt dat, omdat [gedaagde] de aankopen betwist, alleen de facturen van [eiser] onvoldoende zijn om vast te stellen dat [gedaagde] de onderliggende koopovereenkomsten daadwerkelijk is aangegaan. [eiser] heeft haar vorderingen op dit punt dus onvoldoende onderbouwd. De rechtbank wijst dit onderdeel van de vordering van [eisers] daarom af.
[gedaagde] moet buitengerechtelijke incassokosten betalen
2.37.
[eisers] maakt aanspraak op € 1.589,48 aan vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. [gedaagde] betwist dat de werkzaamheden waarvoor [eiser] vergoeding vraagt daarvoor in aanmerking komen, omdat het alleen gaat om werkzaamheden ter instructie van de zaak.
2.38.
Het bedrag dat [eiser] vordert is gebaseerd op de tarieven uit het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (het Besluit). De toe te wijzen vordering uit hoofde van nakoming (€ 29.947,50) valt onder deze regeling. Op basis van die regeling oordeelt de rechtbank dat [eisers] voldoende heeft onderbouwd dat zij werkzaamheden heeft verricht, zowel intern als door een ingeschakelde derde, om haar vordering bij [gedaagde] te incasseren voordat zij de gerechtelijke procedure is gestart. Volgens de tarieven in het Besluit kan [eiser] aanspraak maken op een vergoeding voor de kosten voor deze werkzaamheden van € 1.074,48. Dat bedrag wordt toegewezen. Voor de vordering uit hoofde van schadevergoeding (€ 51.500) geldt een andere regeling voor de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten (rapport Voorwerk-II). De rechtbank oordeelt dat [eisers] onvoldoende heeft onderbouwd dat zij kosten heeft gemaakt voor werkzaamheden die op grond van die regeling voor vergoeding in aanmerking komen. Het verschil is kort gezegd dat op grond van het Besluit een of meer sommatiebrieven zonder bijzondere inhoud
welen op grond van rapport Voorwerk-II
nietvoldoende is. Op basis van de stellingen en onderbouwing van [eisers] en de betwisting van [gedaagde] kan de rechtbank niet vaststellen dat meer werkzaamheden zijn verricht dan het versturen van een of meer sommatiebrieven zonder bijzondere inhoud. De rechtbank wijst dus € 1.074,48 toe, met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf de datum van de dagvaarding.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
2.39.
[gedaagde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten van [eisers] in conventie en in reconventie betalen. Die kosten worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
106,73
- griffierecht
2.889,00
- salaris advocaat
3.035,00
(2,5 punt × € 1.214,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
6.208,73
2.40.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde] toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van zijn verplichtingen, de koopovereenkomst daarom rechtmatig is ontbonden en [gedaagde] gehouden is tot vergoeding van de schade die [eisers] daardoor geleden heeft, waaronder de schade ex artikel 6:277 BW,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eisers] te betalen € 51.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW, met ingang van 21 maart 2023 tot de dag dat [gedaagde] het volledige bedrag heeft betaald,
3.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eisers] te betalen € 29.947,50, vermeerderd met de wettelijke handelsrente zoals bedoeld in artikel 6:119a BW, met ingang van 7 mei 2023 tot de dag dat [gedaagde] het volledige bedrag heeft betaald,
3.4.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eisers] te betalen € 1.074,48 aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW, met ingang van 15 november 2023 tot de dag dat [gedaagde] het volledige bedrag heeft betaald,
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
3.6.
wijst de vorderingen van [gedaagde] af,
in conventie en reconventie
3.7.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van [eisers] van € 6.208,73, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.8.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald.
3.9.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 3.2, 3.3, 3.4, 3.7 en 3.8 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Huber, rechter, bijgestaan door C.M. Achekar, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2025.

Voetnoten

1.Artikel 6:265 BW.
2.6:119a BW.