4.3.Oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Verdachte was in de tenlastegelegde periode de indirect bestuurder van [naam bedrijf 1] . De directe bestuurder van [naam bedrijf 1] was [naam bedrijf 2] Daarvan was [naam bedrijf 3] op haar beurt de directe bestuurder. Verdachte was op zijn beurt weer de directe bestuurder van [naam bedrijf 3]Verdachte staat vanaf 2001 ingeschreven op adressen in [plaats] .
[naam bedrijf 1] dreef aan [adres 2] een inrichting. De oprichtingsvergunning voor deze inrichting is verleend op 25 juli 2007 (kenmerk [nummer kenmerk 1] ). In de oprichtingsvergunning stonden onder andere als voorwaarden opgenomen:
“
76 Voor de berekening van de uitworp van een stook- en/of WKK-installatie wordt de massaconcentratie aan zwaveldioxide, stikstofoxiden of stof in het rookgas herleid op rookgas met een volumegehalte aan zuurstof van 3 %.
77 Voor de berekening van de uitworp van een stook- en/of WKK-installatie geldt als volume van het rookgas het volume bij een temperatuur van 273 Kelvin en een druk van 101,3 kPa na aftrek van het volume van het erin aanwezige water als waterdamp.
78 Voor de berekening van de uitworp van een stook- en/of WKK-installatie wordt de massaconcentratie aan stikstofoxiden in het rookgas berekend als massaconcentratie aan stikstofdioxide.
79 Een stookinstallatie ten behoeve van het opwekken van stoom gestookt met puur plantaardige olie wordt zodanig gebruikt dat de emissie van:
- zwaveldioxide niet meer bedraagt dan 150 mg/m3;
- NOx niet meer bedraagt dan 200 mg/m3;
- stof niet meer bedraagt dan 15 mg/m3.”
Op 2 maart 2011 is een wijzigingsvergunning verleend (kenmerk [nummer kenmerk 2] ).In de wijzigingsvergunning is besloten dat de gevraagde wijzigingsvergunning aan [naam bedrijf 1] wordt verleend en dat de gewaarmerkte aanvraag in zijn geheel deel uitmaakt van de vergunning.In de vergunningsaanvraag is onder andere opgenomen: “
Het biodieselproces is gewijzigd ten opzichte van de aanvraag oprichtingsvergunning. De wijziging van het proces heeft als voordeel dat er (…)(bij)producten ontstaan, namelijk (…) bioheatingoil (…).Hierbij geldt dat (…) bioheatingoil kan worden ingezet als brandstof voor de stoomketels. (…)Het gebruik van de bio-olie bioheatingoil in de stoomketels leidt niet tot grotere emissies dan conform voorschriften W76-W82 van de vigerende vergunning zijn vergund.”
In de tenlastegelegde periode zijn op meerdere dagen metingen verricht naar de emissies van de verschillende ketels (ketel B, C en/of de huurketel).
Het gaat – voor zover van belang – om de volgende meetresultaten:
Datum
Ketel
Component
Meetwaarde na correctie
11 december 2012
B
NOx
516
C
NOx
515
18 januari 2013
B
Stof
141,4
C
Stof
146,4
21 april 2015
B
NOx
737
Stof
127,4
C
NOx
797
Stof
147,4
28 mei 2015
C
NOx
607
Stof
76,4
9 september 2015
C
NOx
906
Stof
73.5
9 maart 2016
huurketel
NOx
1057
Stof
110,4
Tijdens de doorzoeking op 1 maart 2016 binnen de inrichting [naam bedrijf 1] is er beslag gelegd op fysieke administratie en op informatie afkomstig van de computerservers die binnen de inrichting in gebruik zijn. In het digitaal beslag is vervolgens – na het overzetten van de data naar Hansken - gericht gezocht en daar werd onder meer de volgende communicatie aangetroffen:
A. In een e-mailwisseling met als onderwerp ‘Emissiemetingen vs vergunningsvoorschriften’ schrijft [naam 1] op 29 februari 2012:
“Als je de meetresultaten hebt is het denk ik ook zinvol om deze eens naast de toegestane emissies van de milieuvergunning te leggen (…) ook om te checken of je voldoet aan je vergunning:
Voorschrift W79: voor stookinstallaties op bioolie geeft de volgende maximale waarden aan:
- SO2: 150 mg/m3
- NOx: 200 mg/m3
- stof: 15 mg/m3
Ten tijde van de emissievergunningaanvraag is uit mijn hoofd voor NOx met een hogere emissie dan 200 mg/m3 berekend voor BHO”
[naam 2] reageert op 1 maart 2012 op dit bericht:
“Het blijkt erg moeilijk te zijn aan de huidige eisen te kunnen voldoen blijkt nu ik ook voor ketel 3 aan het specificeren ben: (…) de 200 mg/m3 voor de bioheating oil of vetzuren/dierlijk vet is een (te?) grote uitdaging. (…) Om het niveau terug te brengen naar 200 mg/m3 zou een erg grote/dure nabehandelings-installatie nodig zijn (€ 300k per ketel?).
[naam 1] reageert hier op 5 maart 2012 weer op:
“
Daarnaast hebben we om de bioheatingoil vergund te krijgen aangesloten bij de bestaande voorwaarden uit de vergunning. Het is dan niet zo’n sterk verhaal om nu te zeggen we halen het toch niet met deze brandstof met als belangrijkste argument dat de kosten voor nabehandeling danwel andere branders te hoog zijn. Daarnaast zijn andere typen brandstof ook toegestaan.”
Op 28 januari 2013 stuurt [naam 3] een conceptrapportage over de metingen van 18 januari 2013 en schrijft daarbij:
“De stof metingen van 18 januari jl. zijn gerapporteerd volgens BEES A, zoals aangegeven in de vergunning.Na de NOx waarden worden ook de stof waarden t.o.v. de vergunningseisen overschreden.”
Nadat [naam 4] in reactie hierop vroeg wat de eventuele consequenties voor hen zijn, reageert [naam 3] :
“Overschrijding van de emissie eis voor stof kan worden voorkomen door een technische oplossing, na schakelen van (elektrostatisch) filter of cycloon en een betere kwaliteit brandstof inzetten of combinatie van deze. Overschakelen op 20 bar stoom van AEB wordt wel heel urgent.”
In een e-mailwisseling met als onderwerp ‘besprekingsverslag emissie ketels’ stuurt [naam 5] een gespreksverslag rond. [naam 4] stuurt in reactie op dit bericht op 18 augustus 2014 aan [verdachte] [verdachte]:
“Hi [verdachte] ,
Was jij niet bij deze bespreking?
Wat vind jij ervan, er wordt nu een aantal zaken in gang gezet maar volgens mij had jij andere ideeën?
Gr [naam 4] ”
[verdachte] reageert op diezelfde dag naar [naam 4] met:
“Ze hebben mij niet eens gevraagd
Zeg ze eerst te bespreken met PB
En dat ze voortaan met PB eerst overleggen !
Word kots van ze op deze manier
Ze moeten het met PB eerst bespreken
Snap deze actie niet”
In het besprekingsverslag dat door [naam 5] is verstuurd, staat onder meer het volgende:
“
Probleemdefinitie:
In de vergunning zijn emissie-eisen opgenomen voor de stoomketels. Deze zijn:
SO2 maximaal 150 mg/m3.
NOx maximaal 200 mg/m3.
Stof maximaal 15 mg/m3.”
En:
“Standpunt van de groep na discussie:
Als we maximaal BHO willen inzetten zal een nageschakelde techniek noodzakelijk zijn om de emissie-eisen te halen. (…) Het tweede uitgangspunt leidt er daarom toe dat we tijdelijk (voor zolang we geen nageschakelde techniek hebben) een alternatieve brandstof zullen moeten inzetten.”
[verdachte] reageert op 18 augustus 2024 ook rechtstreeks op de onder C genoemde e-mail van [naam 5] :
“Sorry Allen,
Waarom word ik hier niet in gekend en waarom word dit niet met PB besproken ??
We gaan helemaal geen alternatieve brandstof inzetten.
Snap dit echt niet.”
Nadat [naam 5] aan verdachte heeft laten weten dat de voorlopige inzet van een alternatieve brandstof direct is gekoppeld aan het uitgangspunt dat voldaan moet worden aan de emissie-eisen, reageert verdachte met:
“
Dit heb geen zin zonde v de tijd
Ik ben daar het aanspreek punt over en niemand anders.
Ik heb mijn strijdplan allang klaar staan.”
Toepasselijk vergunningsvoorschrift
De rechtbank is van oordeel dat vergunningsvoorschrift W79 (in samenhang met W76W78) door de wijzigingsvergunning ook van toepassing is wanneer bio heating oil (BHO) gebruikt wordt bij het stoken. In het wijzigingsbesluit staat dat de wijzigingsaanvraag in zijn geheel deel uitmaakt van de vergunning. Uit die aanvraag volgt dat een van de doelen van de wijziging is om bio heating oil als brandstof voor de stoomketels te kunnen gebruiken. In die aanvraag is vervolgens opgenomen dat het gebruik van bio heating oil niet leidt tot grotere emissies. Uit de hiervoor onder A en D weergegeven communicatie blijkt dat ook binnen [naam bedrijf 1] ervan uitgegaan is dat de betreffende normen uit W79 ook van toepassing waren op bio heating oil.
Betrouwbaarheid metingen
De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat de meetgegevens die in het dossier zitten onbetrouwbaar zijn. De rechtbank vindt deze gegevens bruikbaar voor het bewijs en gaat bij het beantwoorden van de vraag of de emissienormen zijn overschreden uit van deze gegevens. Hoewel onderzoeksbureau [naam onderzoeksbureau] niet NEN-gecertificeerd is, zijn de metingen verricht door (op andere wijze) geaccrediteerde instellingen. Beschreven wordt dat monsternemingen en analyses zijn uitgevoerd volgens genormeerde en erkende methoden.
De rechtbank betrekt hierbij ook dat alleen ter zitting gesteld is dat de metingen onbetrouwbaar zijn en/of niet voldoen aan de meetnormen. De verdediging heeft echter ter zitting of in de regiefase geen (voorwaardelijk) verzoek gedaan om een deskundige te laten rapporteren over de wijze waarop de metingen zijn verrichten en wat daarover in de metingsrapportage is vastgelegd. Daar komt bij dat onderzoeksbureau [naam onderzoeksbureau] het emissieonderzoek in opdracht van [naam bedrijf 4] heeft uitgevoerd. Later zijn er ook nog in opdracht van [naam bedrijf 5] metingen verricht door [naam bedrijf 6] . Nu de rechtbank geen aanleiding ziet te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de meetresultaten, ziet zij niet de noodzaak ambtshalve daarover een deskundige te laten rapporten.
Tussenconclusie
Op basis van de meetresultaten kan vastgesteld worden dat op de in de tenlastelegging genoemde dagen de emissies van stikstof en/of stof uit de genoemde ketels boven de normen uit vergunningsvoorschrift W79 lagen. De rechtbank komt daarom op basis van het voorgaande tot de tussenconclusie dat vastgesteld kan worden dat [naam bedrijf 1] de emissienormen uit vergunningsvoorschrift W79 heeft overschreden.
Opzet van de rechtspersoon
Voor de vraag of het overtreden van voorschrift W79 een misdrijf of een overtreding oplevert, is van belang of het voorschrift opzettelijk is overtreden of niet. Van opzet is sprake als [naam bedrijf 1] bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat te veel stikstof en/of stof zou worden uitgestoten bij het gebruik van de stoomketels. Of anders geformuleerd, dat [naam bedrijf 1] bij het gebruik van de stoomketels op de koop toe heeft genomen dat de emissienormen niet gehaald zouden worden.
Uit de hiervoor onder A weergegeven e-mailwisseling leidt de rechtbank af dat binnen [naam bedrijf 1] voorafgaand aan de eerste in de tenlastelegging opgenomen meting bekend was dat met bio heating oil het halen van de emissienormen een (te) grote uitdaging zou zijn. Bekend was dat een alternatief (een andere brandstof) beschikbaar was en men was ermee bekend dat een nabehandelingsinstallatie een oplossing kon zijn om de emissiewaarden onder de norm te krijgen. Ook direct na het bekend raken met de eerste in de tenlastelegging opgenomen meting zijn een betere brandstof of een nabehandeling als opties genoemd (emailwisseling B).
[naam bedrijf 1] is vervolgens ondanks de bekendheid met het risico op te hoge emissies, jarenlang gebruik blijven maken van bio heating oil als brandstof voor de stoomketels, zonder dat gebruik gemaakt werd van een nabehandelingsinstallatie. Daaruit leidt de rechtbank af dat [naam bedrijf 1] al voor de eerste meting op de koop toe heeft genomen dat zij bij het stoken van de stoomketel met bio heating oil de emissiegrenswaarden zou overschrijden.
De rechtbank stelt gelet op het voorgaande vast dat [naam bedrijf 1] op de zes in de tenlastelegging genoemde data opzettelijk vergunningsvoorschrift W79 heeft overtreden.
Feitelijke leiding geven door verdachte
Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat [naam bedrijf 1] een strafbaar feit heeft gepleegd, komt de rechtbank toe aan de vraag of verdachte aan dat strafbare feit feitelijke leiding heeft gegeven of daartoe opdracht heeft gegeven.
Verdachte is gedurende de tenlastegelegde periode de indirect bestuurder van [naam bedrijf 1] geweest. Uit de hiervoor onder C en E weergegeven e-mailwisselingen leidt de rechtbank af dat verdachte geïnformeerd wordt over bedachte oplossingen voor het emissieprobleem en ook nadrukkelijk verwacht op de hoogte te worden gehouden. Verdachte ziet zichzelf als de enige die hiervoor het aanspreekpunt is. Hij is ook degene die het strijdplan bepaalt en degene die beslist dat een oplossing (een andere brandstof) niet toegepast zal worden. Als binnen [naam bedrijf 1] andere geluiden klinken, accepteert verdachte dat niet (
‘word kots van ze op deze manier’). Daarbij gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte met [verdachte] (zichzelf) bedoelde.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte, gezien zijn formele rol en daadwerkelijke opstelling, feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging door [naam bedrijf 1] . De rechtbank leidt hieruit ook af dat hij hierop het opzet had.