ECLI:NL:RBAMS:2025:2

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 januari 2025
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
11252471 CV EXPL 24-10363
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van de helft van de verkoopopbrengst van een stacaravan na ontbinding van geregistreerd partnerschap

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 3 januari 2025 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen twee voormalige geregistreerde partners. In een eerdere beschikking van 26 september 2023 was het geregistreerd partnerschap van partijen ontbonden en was geoordeeld dat hun gezamenlijke stacaravan verkocht moest worden, met een gelijke verdeling van de opbrengsten. De vrouw, eiser, vorderde in deze procedure de helft van de verkoopopbrengst van de stacaravan, die op 1 maart 2024 voor € 36.000,- was verkocht. Na aftrek van kosten resteerde een netto opbrengst van € 33.000,-, die op de rekening van de onderneming van de man, gedaagde, was overgemaakt.

Eiser vorderde € 16.500,-, de helft van de netto opbrengst, vermeerderd met rente en kosten. Gedaagde voerde verweer en concludeerde tot afwijzing van de vorderingen, onder andere met het argument dat de volledige opbrengst in de boedel van zijn onderneming viel. De rechtbank oordeelde echter dat de beschikking van 26 september 2023 gezag van gewijsde had gekregen, wat betekende dat de eerdere beslissing over de eigendom en verdeling van de stacaravan vaststond. De rechtbank wees de vordering van eiser toe en veroordeelde gedaagde tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 13 mei 2024.

Daarnaast werd gedaagde veroordeeld in de proceskosten, die door eiser waren gemaakt in het kader van de procedure. De rechtbank verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat gedaagde het bedrag moest betalen, ook als hij in hoger beroep zou gaan.

Uitspraak

RECHTBANKAMSTERDAM
Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 11252471 \ CV EXPL 24-10363
Vonnis van 3 januari 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. P. Minkes,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna ‘ [eiser] ’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
In het dossier zitten:
- de dagvaarding van 23 juli 2024 met producties,
- de conclusie van antwoord met producties,
- het tussenvonnis van 27 augustus 2024, waarin mondelinge behandeling is bepaald,
- het bericht van 15 november 2024 van [eiser] met productie,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 26 november 2024.
1.2.
Ten slotte heeft de kantonrechter vonnis gewezen.

2.De feiten

2.1.
[eiser] en [gedaagde] zijn geregistreerd partners geweest en hebben gedurende hun geregistreerd partnerschap een stacaravan gekocht. Hun geregistreerd partnerschap is ontbonden door de rechtbank Amsterdam in de beschikking van 26 september 2023 en de herstelbeschikking van 22 februari 2024. De ontbinding van het geregistreerd partnerschap is op 8 maart 2024 ingeschreven bij de gemeente Amsterdam.
2.2.
In de beschikking van 26 september 2023 heeft de rechtbank de gemeenschap van goederen van [eiser] en [gedaagde] verdeeld. De rechtbank heeft geoordeeld dat de stacaravan tot de gezamenlijke gemeenschap van [eiser] en [gedaagde] behoort en dat zij dus gezamenlijk eigenaar zijn. Ook heeft de rechtbank beslist dat de stacaravan verkocht moet worden. [eiser] en [gedaagde] hebben recht op ieder de helft van de verkoopopbrengst.
2.3.
Op 1 maart 2024 is de stacaravan verkocht voor een bedrag van € 36.000,- inclusief € 3.000,- stageld voor het komende seizoen. Dit brengt de netto opbrengst op € 33.000,-. Het geld is overgemaakt op de rekening van de onderneming van [gedaagde] : Rainmakers Amsterdam B.V.
2.4.
Op 11 april 2024 heeft [eiser] een sommatiebrief gestuurd aan [gedaagde] , waarin zij hem verzoekt om de helft van de verkoopopbrengst à € 16.500,- aan haar over te maken.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 16.500,-, vermeerderd met rente en kosten. Zij vordert dat de kantonrechter daarbij bepaalt dat het vonnis ook moet worden uitgevoerd als hiertegen hoger beroep wordt ingesteld (uitvoerbaar bij voorraad).
3.2.
[eiser] stelt dat in de beschikking van 26 september 2023 is geoordeeld dat de opbrengsten van de verkoop van de stacaravan bij helfte verdeeld moeten worden aangezien de stacaravan in de gezamenlijke boedel valt. [gedaagde] heeft de gehele opbrengst gekregen en moet daarom de helft aan haar betalen.
3.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank oordeelt in lijn met de beschikking van 26 september 2023 en wijst de vordering van [eiser] toe. Tegen de beschikking van 26 september 2023 is geen hoger beroep ingesteld en de beroepstermijn is verlopen. De beschikking heeft daarmee gezag van gewijsde gekregen, wat inhoudt dat de daarin genoemde rechten en verplichtingen van [eiser] en [gedaagde] vaststaan. Voor het onderhavige geschil betekent dat dat de stacaravan in de gezamenlijke gemeenschap valt en dat beide partijen recht hebben op ieder de helft van de opbrengsten van de verkoop van de stacaravan, te weten € 16.500,-.
4.2.
In zijn verweer verzoekt [gedaagde] de rechtbank om de eigendom van de stacaravan opnieuw te beoordelen. [gedaagde] heeft hierbij aangevoerd dat de volledige verkoopopbrengst in de boedel valt van Rainmakers B.V. aangezien de verkoopopbrengst van € 33.000,- op rekening van de vennootschap is overgemaakt. Daarnaast vraagt [gedaagde] de rechtbank om hulp bij het komen tot een oplossing voor de gezamenlijke schulden van partijen en het tot stand brengen van een omgangsregeling met hun minderjarige kinderen.
4.3.
De rechtbank kan nu niet tot een andere beslissing komen over de eigendom van de caravan dan de rechtbank eerder heeft beslist, zie onder 4.1. Daarom wordt dit verweer verworpen.
4.4.
Ten aanzien van de schulden merkt de rechtbank op dat hierover al een beslissing is genomen door de rechtbank in de beschikking van 26 september 2023. Het is aan partijen zelf om uitvoering te geven aan deze beschikking. Met betrekking tot de kinderen is geen vordering ingesteld; ook is de kantonrechter niet bevoegd daarover te oordelen.
4.5.
De kantonrechter beslist dat [gedaagde] € 16.500,- moet betalen aan [eiser] . Bovendien moet hij de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 mei 2024 betalen omdat [gedaagde] daartegen geen verweer heeft gevoerd.
4.6.
Hierbij merkt de rechtbank op dat voor zover [gedaagde]
kan aantonendat hij privéschulden heeft betaald (zoals genoemd in het vonnis van de rechtbank van 26 september 2023 onder 3.6), hij zich voor de helft van de betaalde bedragen zal kunnen beroepen op verrekening.
4.7.
[gedaagde] heeft ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen. De kantonrechter stelt de proceskosten van [eiser] op:
- griffierecht
87,00
- salaris gemachtigde
812,00
(2 punten × € 406,00)
- nakosten
135,00
Totaal
1.034,00
Omdat [eiser] heeft geprocedeerd op basis van een toevoeging, hoeft [gedaagde] de explootkosten en betekeningskosten van [eiser] niet te betalen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vordering toe;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 16.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, met ingang van 13 mei 2024, tot de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.034,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe; als niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis is voldaan en het vonnis wordt betekend, wordt [gedaagde] ook veroordeeld in de kosten van de betekening,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.C. Jongeneel, kantonrechter, bijgestaan door mr. Z.A. Mees, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 januari 2025.