In het tussenvonnis is overwogen dat in de opdrachtbevestiging van WRE Advocatuur van destijds geen indicatie is gegeven van de uiteindelijke of te verwachten hoogte van de bedragen die met de overeenkomst waren gemoeid en dat niet is gebleken dat [gedaagde] vóór het sluiten van de overeenkomst erover is geïnformeerd dat hij rekening moest houden met een bedrag in de orde van grootte van € 3.000,- exclusief btw. Het prijsbeding werd daarom onvoldoende transparant bevonden en na nadere overweging ook oneerlijk. In dat kader is vervolgens overwogen dat het voornemen bestond om het kostenbeding te vernietigen, waarover partijen zich eerst mochten uitlaten.
Volgens WRE Advocatuur is [gedaagde] destijds door [naam] bij [gemachtigde] van WRE Advocatuur geïntroduceerd. [gedaagde] en [gemachtigde] deden een klemmend beroep op WRE Advocatuur om de zaak in behandeling te nemen om zo te proberen de executie van de woning van [gedaagde] te voorkomen. WRE Advocatuur heeft (in de persoon van [gemachtigde] ) met beiden de opdrachtbrief uitvoerig besproken en deze is toen door beiden op kantoor ondertekend. Volgens WRE Advocatuur zijn in dat verband het uurtarief en het griffierecht expliciet aan de orde geweest en is daarnaast een inschatting van de totale kosten gemaakt met een bandbreedte van € 3.000,- tot € 5.000,-. Als bewijs heeft WRE Advocatuur een verklaring van [naam] bijgevoegd die dit bevestigt. Dat een en ander zo is gegaan blijkt ook uit de einddeclaratie, die aansluit bij dit bedrag, aldus WRE Advocatuur.
Door niet te reageren op de akte met nadere producties heeft [gedaagde] de stelling dat in het gesprek met hem en [naam] , voordat de overeenkomst is aangegaan, een prijsindicatie van € 3.000,- tot € 5.000,- is gegeven, niet weersproken. Er wordt dan ook uitgegaan van de juistheid daarvan. Nu uiteindelijk een bedrag van € 3.944,- inclusief btw in rekening is gebracht, wordt vastgesteld – in tegenstelling tot wat eerder is overwogen – dat het prijsbeding van de overeenkomst wél voldoende transparant was en daarom niet hoeft te worden getoetst op oneerlijkheid (artikel 4 lid 2 van de richtlijn). [gedaagde] wist immers met deze kostenindicatie waar hij aan toe was en welke financiële gevolgen hij op zich nam bij het aangaan van de overeenkomst. Hij heeft, ondanks dat dit niet in de schriftelijke opdrachtbevestiging is terechtgekomen, bewust en voldoende geïnformeerd een keuze kunnen maken.
[gedaagde] heeft evenmin bestreden dat de overeenkomst is gesloten op kantoor van WRE Advocatuur. Dat betekent dat zij bij het sluiten van de overeenkomst moest voldoen aan de informatieplichten van artikel 6:230l BW. Gelet op de aard van de overeenkomst en uitgaande van de stellingen van WRE Advocatuur, wordt vastgesteld dat zij aan haar informatieplichten heeft voldaan. De hoofdsom is dan ook toewijsbaar.
WRE Advocatuur heeft ook buitengerechtelijke kosten gevorderd, op grond van haar algemene voorwaarden dan wel op grond van de wet. Uit de overgelegde algemene voorwaarden
WRE Advocatuur B.V. (2021), die op de overeenkomst van toepassing zijn, is in artikel 3.3 bepaald:
“
Gerechtelijke en buitengerechtelijke invorderingskosten voor niet betaalde facturen komen ten laste van de opdrachtgever voor zover de wet- en regelgeving dat toestaat. Buitengerechtelijke invorderingskosten worden vooraf in rekening gebracht tegen een forfaitair vastgesteld bedrag van 15% van de opeisbare hoofdsom, waarbij WRE zich het recht voorbehoud om de werkelijk gemaakte incassokosten te verhalen.”
Dit beding is ten aanzien van de buitengerechtelijke kosten oneerlijk nu WRE Advocatuur ondanks de eerdere verwijzing naar de wet, in de laatste zin alsnog de mogelijkheid creëert om de door haar gemaakte buitengerechtelijke kosten integraal van de consument te vorderen en dat volgens de wettelijke regeling nu juist niet is toegestaan. Het beding moet daarom buiten beschouwing worden gelaten, zodat WRE Advocatuur daarop geen beroep kan doen. Nu het beding oneerlijk is, kan WRE Advocatuur evenmin buitengerechtelijke kosten vorderen op grond van de wettelijke regeling (zie Dexia-arrest, ECLI:EU:C:2021:68). De buitengerechtelijke kosten worden dan ook afgewezen. Het beding over de gerechtelijke kosten is nietszeggend maar is niet oneerlijk, zodat dat overeind blijft.
Er is geen beding over rente overeengekomen, zodat daaraan niet hoeft te worden getoetst. De gevraagde wettelijke rente is toewijsbaar.
[gedaagde] wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld.