ECLI:NL:RBAMS:2025:1987

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 maart 2025
Publicatiedatum
26 maart 2025
Zaaknummer
13/300555-24 (zaak A) en 15/260872-24 (zaak B) (ter terechtzitting gevoegd)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzetheling en handelen in strijd met de Wet Wapens en Munitie

Op 12 maart 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2006, die werd beschuldigd van opzetheling en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De rechtbank heeft de zaken, aangeduid als zaak A en zaak B, gevoegd behandeld. In zaak A werd de verdachte beschuldigd van het voorhanden hebben van een pistool en een patroon, terwijl in zaak B de verdachte werd beschuldigd van diefstal van een Volkswagen bus en het voorhanden hebben van kentekenplaten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling van de bus, maar sprak hem vrij van de diefstal in vereniging. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de diefstal van de bus, maar dat hij wel wist dat de bus van misdrijf afkomstig was. De verdachte werd veroordeeld tot een werkstraf van 40 uur en een jeugddetentie van 120 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank legde ook bijzondere voorwaarden op, waaronder begeleiding door de jeugdreclassering en ambulante begeleiding.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/300555-24 (zaak A) en 15/260872-24 (zaak B) (ter terechtzitting gevoegd)
Parketnummer vordering tenuitvoerlegging: 15/075278-23
Datum uitspraak: 12 maart 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2006,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 21 januari 2025 en 12 maart 2025.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.L. Firet, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. L.E. de Jong, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van wat de deskundige S. Hamchi, als jeugdreclasseringswerker werkzaam bij de Jeugd & Gezinsbeschermers, op de zitting van 12 maart 2025 naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
ten aanzien van zaak A
hij op of omstreeks 19 september 2024 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Walther, type P22 Steel, kaliber 32 AUTO (synoniem voor 7.65mm Browning), zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of een rondenus volmantel patroon van het merk CBC, kaliber 32 AUTO (synoniem voor 7.65mm Browning) voorhanden heeft gehad;
ten aanzien van zaak B
feit 1 primair
hij in of omstreeks de periode van 28 juni 2024 tot en met 7 juli 2024 te Broek op Langedijk, gemeente Dijk en Waard, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een Volkswagen bus (met kenteken [kenteken] ), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan Stichting Allente, in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen Volkswagen bus onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van inklimming;
feit 1 subsidiair
hij op of omstreeks 7 juli 2024 te Heerhugowaard, gemeente Dijk en Waard, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een Volkswagen bus (met kenteken [kenteken] ), althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
feit 2
hij op of omstreeks 7 juli 2024 te Heerhugowaard, gemeente Dijk en Waard, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, twee kentekenplaten ( [kenteken] ), althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Ten aanzien van zaak A
Het ten tenlastegelegde kan worden bewezen.
Ten aanzien van zaak B
Ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde dient verdachte te worden vrijgesproken. Het dossier bevat onvoldoende bewijs dat verdachte betrokken is geweest bij de diefstal in vereniging van de Volkswagen bus (hierna de bus).
Het onder 1 subsidiair tenlastegelegde kan wel worden bewezen. Verdachte is samen met twee anderen in de gestolen bus aangetroffen. Verdachte heeft verklaard dat hij in de nacht een sleutel van de bus heeft gekregen en dat hij iets moest ophalen. Er zijn geen vragen gesteld of afspraken gemaakt over wanneer de bus terug moest zijn. Dat zijn omstandigheden die maken dat verdachte wist dat de bus van diefstal afkomstig was. Daarbij komt dat de medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij wist dat de bus door anderen is gestolen.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde dient verdachte te worden vrijgesproken wegens onvoldoende bewijs.
3.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van zaak A
De raadsvrouw heeft geen opmerkingen ten aanzien van het bewijs.
Ten aanzien van zaak B
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. Ten aanzien van het primair tenlastegelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er geen bewijs is waaruit blijkt dat verdachte ten tijde van de diefstal van de bus aanwezig was op de plaats delict. Voorts zijn er geen beelden, verklaringen, telefoontaps of chatgesprekken waaruit enige betrokkenheid bij de diefstal van de bus kan worden afgeleid.
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de bus wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof. Het slot van de bus was niet kapot en er is geen bewijs waaruit wetenschap van de diefstal kan worden afgeleid. Op basis van het dossier kan alleen worden vastgesteld dat de verdachten tot doel hadden om even in de bus te rijden.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte wist dat er kentekenplaten in de bus lagen. Ook wist verdachte niet dat de kentekenplaten waren gestolen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
Het oordeel over het in zaak A tenlastegelegde
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van verdachte ter zitting, bewezen dat verdachte zich op 19 september 2024 schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en een rondenus volmantel patroon.
De rechtbank acht het medeplegen niet bewezen, nu de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking voor wat betreft het voorhanden hebben van dit vuurwapen en patroon tussen verdachte en een ander niet is komen vast te staan.
3.3.2
Het oordeel over het in zaak B onder 1 tenlastegelegde
Vrijspraak diefstal in vereniging door middel van inklimming (primair)
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat op basis van het dossier niet kan worden bewezen dat verdachte ten aanzien van de bus wegnemingshandelingen heeft verricht dan wel daaraan een wezenlijke bijdrage heeft geleverd, zodat de rechtbank verdachte van de primair ten laste gelegde diefstal in vereniging zal vrijspreken.
Bewezenverklaring opzetheling (subsidiair)
De rechtbank is van oordeel dat is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling van de bus. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Op 1 juli 2024 kwam een medewerker van de BSO tot de ontdekking dat de bus die op het parkeerterrein stond was weggenomen. [naam] heeft namens Stichting Allente Opvang aangifte gedaan van diefstal van de bus. In de nacht van 6 op 7 juli 2024 zijn verdachte en zijn medeverdachten aangetroffen in de Volkswagen bus. Verdachte zat op de bestuurdersstoel in de bus. Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij een sleutel van de bus had gekregen van iemand die geen vriend van hem was en waarvoor hij iets moest ophalen. Hij heeft gezien dat op de bus ‘Allente’ stond, maar wist niet dat de bus gestolen was. Verdachte heeft niet willen verklaren van wie hij de sleutel van de bus heeft gekregen en wat hij voor diegene moest ophalen.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat de bus, die verdachte samen met anderen voorhanden had, afkomstig was van diefstal.
Gelet op de feiten en de omstandigheden waaronder de bus werd aangetroffen en in aanmerking genomen dat de verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven over het voorhanden krijgen van de bus, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de bus wist dat deze van misdrijf afkomstig was alsook dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking met anderen. De rechtbank betrekt bij dat oordeel de omstandigheid dat medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij wist dat de bus door anderen is gestolen. Daarnaast bevat het dossier foto’s van de bus waarop stickers van een vogel en de naam ‘Allente’ is te zien.
Verdachte heeft geen vragen heeft gesteld over de gang van zaken en hij is in de bus is gestapt en weggereden. Hij wil niet nader verklaren over de persoon die hem de sleutel van de bus heeft gegeven. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte in elk geval willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij zich schuldig zou maken aan heling van de bus.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van opzetheling.
3.3.3
Het oordeel over het in zaak B onder 2 tenlastegelegde
Vrijspraak van medeplegen opzet-/schuldheling
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde overweegt de rechtbank dat er onvoldoende bewijs in het dossier aanwezig is om vast te kunnen stellen dat verdachte wist dat er kentekenplaten in de bus lagen. Daarmee kan ook niet worden vastgesteld of verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze kentekenplaten van misdrijf afkomstig was.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
de bijlagevervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van zaak A
op 19 september 2024 te Amsterdam een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Walther, type P22 Steel, kaliber 32 AUTO (synoniem voor 7.65mm Browning), zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en een rondenus volmantel patroon van het merk CBC, kaliber 32 AUTO (synoniem voor 7.65mm Browning) voorhanden heeft gehad;
ten aanzien van zaak B
feit 1 subsidiair
op of omstreeks 7 juli 2024 te Heerhugowaard, gemeente Dijk en Waard, tezamen en in vereniging met anderen een Volkswagen bus (met kenteken [kenteken] ) voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededaders ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wisten dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie achttoepassing van het jeugdstrafrecht passend. Uit het reclasseringsadvies blijkt dat verdachte niet goed in staat is om oorzaak en gevolg relaties te leggen. Daarnaast heeft hij veel begeleiding nodig en staat hij open voor pedagogische beïnvloeding.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie van 120 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Aan het voorwaardelijk deel van de straf dienen de bijzondere voorwaarden te worden verbonden, zoals door de reclassering is geadviseerd. Voorts heeft de officier van justitie de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden gevorderd. Daarnaast heeft zij gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een werkstraf van 80 uren, en voor het geval dat verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie van 40 dagen zal worden toegepast.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ook toepassing van jeugdstrafrecht bepleit. Zij heeft verzocht om een straf op te leggen die gelijk is aan de duur van het voorarrest en een korter voorwaardelijk strafdeel dan door de officier van justitie is geëist. Daarnaast heeft de raadsvrouw verzocht om geen werkstraf op te leggen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen met daarin een patroon. Het vuurwapen is aangetroffen in het voertuig en lag binnen handbereik. Daarnaast was het vuurwapen doorgeladen en gereed voor onmiddellijk. Dat leverde daardoor een gevaarlijke en risicovolle situatie op. Het voorhanden hebben van vuurwapens bevordert het gebruik ervan en het ongecontroleerde bezit ervan leidt tot gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Daarnaast vormen vuurwapens een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van iedere burger die met het gebruik daarvan zou kunnen worden geconfronteerd. De rechtbank is van oordeel dat tegen het ongecontroleerde bezit van vuurwapens uit het oogpunt van generale preventie streng moet worden opgetreden. Verder heeft verdachte zich ook schuldig gemaakt aan opzetheling van een Volkswagen bus. Heling bevordert het plegen van vermogensdelicten zoals diefstal.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 27 februari 2025. Hieruit blijkt dat verdachte eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het aanvullend rapport van De Jeugd- & Gezinsbeschermers van 12 februari 2025 en het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 15 januari 2025. Uit het aanvullend rapport van 12 februari 2025 blijkt – zakelijk weergegeven – onder meer dat verdachte in zijn jeugd veel heeft meegemaakt. Het contact met zijn ouders verliep niet goed waardoor hij al op jonge leeftijd uit huis is gegaan en op meerdere woongroepen heeft gewoond. Hij is gediagnosticeerd met ADHD en ASS. Verdachte heeft verschillende hulpverlening daarvoor ontvangen, maar niets heeft hem echt geholpen alhoewel hij wel een manier heeft gevonden om ermee om te gaan. Sinds 18 oktober 2024 verblijft verdachte bij [naam zorg] . De wens bij hem is steeds groter om zelfstandig te wonen zonder hulpverlening. De komende tijd is het de uitdaging voor verdachte om zich meer te richten op het ontwikkelen van zijn zelfstandigheid om zodoende toe te groeien naar een gezonde jongvolwassene.
Uit het reclasseringsadvies van 15 januari 2025 blijkt – zakelijk weergegeven – onder meer dat de reclassering verdachte niet heeft gesproken omdat hij niet heeft gereageerd op diverse uitnodigingen. De reclassering kan hierdoor geen criminogene factoren benoemen. De risicofactoren lijken gelegen te zijn in zijn persoonlijk functioneren, middelengebruik en gebrek aan structuur. Ondersteunende factoren zijn het begeleid wonen en het zich redelijk aan de afspraken houden. De kans op recidive wordt ingeschat als gemiddeld tot hoog. De reclassering adviseert om bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met de volgende bijzondere voorwaarden: begeleiding door de jeugdreclassering, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, het vinden en behouden van dagbesteding en het meewerken aan middelencontrole.
Toepassing jeugdstrafrecht
Verdachte was ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten 18 jaar en dus meerderjarig. Voor een jongvolwassen verdachte onder de 23 jaar kan ook het jeugdstrafrecht worden toegepast als sprake is van omstandigheden gelegen in de persoon van verdachte of in de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd die daartoe aanleiding geven.
De reclassering acht toepassing van het jeugdstrafrecht geïndiceerd. Verdachte is niet goed in staat om oorzaak en gevolg relaties te leggen. Hij is kwetsbaar en lijkt zijn leven niet te kunnen overzien. Daarnaast heeft hij veel begeleiding nodig en staat hij open voor pedagogische beïnvloeding. Ter zitting heeft mevrouw Hamchi naar voren gebracht dat verdachte zich laat beïnvloeden door zijn omgeving en dat het van belang is dat hij ondersteuning kan krijgen waarbij begeleiding door de jeugdreclassering passender is dan volwassenreclassering.
Gelet op het advies van de reclassering en hetgeen op de zitting is besproken over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte nog vatbaar is voor pedagogische beïnvloeding en dat hij daarbij gebaat zal zijn. De rechtbank is van oordeel dat het toepassen van het jeugdstrafrecht van belang is voor een zo gunstig mogelijk verdere ontwikkeling van verdachte en ook in het belang van de maatschappij, omdat het zal bijdragen aan het verminderen van het recidiverisico. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij open staat voor hulp. De rechtbank zal dan ook het jeugdstrafrecht toepassen.
Strafoplegging
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht Jeugd in aanmerking genomen. Ook heeft de rechtbank gekeken naar het Amsterdamse oriëntatiepunt vuurwapenbezit minderjarigen. Dit oriëntatiepunt gaat bij het voorhanden hebben van een vuurwapen voor een minderjarige
first offenderuit van een jeugddetentie vanaf drie maanden. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het vuurwapen was doorgeladen en dat verdachte ook een patroon voorhanden heeft gehad. Het oriëntatiepunt voor opzetheling is een taakstraf van 30 uur.
De rechtbank acht, rekening houdend met het hiervoor overwogene en de ernst van de feiten, een werkstraf passend en geboden. De rechtbank zal een lagere werkstraf opleggen dan geëist door de officier van justitie zodat verdachte niet wordt overvraagd. De rechtbank acht het daarnaast van belang dat een voorwaardelijk strafdeel wordt opgelegd en dat bijzondere voorwaarden aan verdachte worden opgelegd, waarbinnen de reclassering verdachte passende hulp kan bieden. Daarbij is van belang dat die hulp direct kan worden geboden. Het voorwaardelijke strafdeel dient daarnaast als stok achter de deur en strekt ertoe verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan het plegen van strafbare feiten schuldig te maken.
Alles overwegende legt de rechtbank een taakstraf op, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 40 uren. Daarnaast legt de rechtbank een jeugddetentie op voor de duur van 120 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Aan het voorwaardelijk strafdeel worden de bijzondere voorwaarden verbonden, te weten begeleiding door de jeugdreclassering, ambulante begeleiding, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, dagbesteding en meewerken aan middelencontrole.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen en gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten het voorhanden hebben van een doorgeladen vuurwapen op de openbare weg. De rechtbank is van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal zij bevelen dat de hierna op grond van art. 14c Sr te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

8.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
ten aanzien van zaak A
  • 1 STK Patroon (omschrijving: PL1300-2024224075-G6556244);
  • 1 STK Pistool (omschrijving: PL1300-2024224075-G6556211).
Het patroon en pistool moeten aan het verkeer worden onttrokken en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot deze voorwerpen het in zaak A bewezenverklaarde is begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 31 december 2024 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 15/075278-23, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 23 april 2024 van de kinderrechter van de rechtbank Noord-Holland waarbij verdachte is veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 100 uren, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 50 uren niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf te gelasten.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 47, 63, 77c, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 416 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak B onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A ten laste gelegde en het in zaak B onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van zaak A
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
ten aanzien van zaak B,feit 1 subsidiair
medeplegen van opzetheling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een werkstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren. Beveelt dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
20 (twintig) dagen.
Veroordeelt verdachte voorts tot een
jeugddetentie van 120 (honderd twintig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
90 (negentig) dagen, van deze jeugddetentie
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1.
Begeleiding door de jeugdreclassering
De veroordeelde werkt mee aan het toezicht door de jeugdreclassering en meldt zich op afspraken met de jeugdreclassering zo vaak de jeugdreclassering dat nodig vindt.
2.
Ambulante begeleiding
De veroordeelde laat zich begeleiden door Levvel door middel van de Intensieve Forensische Aanpak (IFA) of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de jeugdreclassering. De begeleiding start zo spoedig mogelijk. De begeleiding duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de jeugdreclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
3.
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
De veroordeelde verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de jeugdreclassering. Het verblijft duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de jeugdreclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
4.
Dagbesteding
De veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
5.
Meewerken aan middelencontrole
De veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van drugs om het middelengebruik te beheersen. De jeugdreclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De jeugdreclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan De Jeugd- & Gezinsbeschermers in Haarlem de opdracht als bedoeld in artikel 77aa, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht.
Beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Ten aanzien van het beslag in zaak A
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
  • 1 STK Patroon (omschrijving: PL1300-2024224075-G6556244);
  • 1 STK Pistool (omschrijving: PL1300-2024224075-G6556211).
Vordering tot tenuitvoerlegging 15/075278-23
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij voornoemd vonnis van 23 april 2024, zijnde een
werkstraf van 50 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 25 dagen.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.M. Degenaar, voorzitter,
mrs. G.M. Beunk en C.C.J. Maas-van Es, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.L.M. Meulman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 maart 2025.