ECLI:NL:RBAMS:2025:1986

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 maart 2025
Publicatiedatum
26 maart 2025
Zaaknummer
13-354973-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het medeplegen van het aanwezig hebben van cocaïne en heroïne, het medeplegen van voorbereidingshandelingen mbt cocaïne en heroïne en telkens het medeplegen van het afleveren en vervoeren van cocaïne

Op 4 maart 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van het aanwezig hebben van cocaïne en heroïne, alsook van voorbereidingshandelingen en het afleveren en vervoeren van cocaïne. De zaak kwam voor de rechtbank na een onderzoek op de terechtzitting van 18 februari 2025, waar de officier van justitie, mr. C. Castelijns, de vordering indiende. De verdachte, geboren in 1995 en thans gedetineerd, werd beschuldigd van meerdere feiten die zich in Amsterdam hebben afgespeeld, waaronder het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen op 2 april 2024 en het vervoeren van cocaïne op 19 juni 2024. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de drugshandel, mede op basis van forensisch bewijs en getuigenverklaringen. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan de tenlastegelegde feiten en legde een gevangenisstraf van drie jaar op, met aftrek van voorarrest. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte binnen de criminele organisatie en zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder zijn gezinssituatie en schulden. De uitspraak benadrukt de maatschappelijke impact van drugshandel en de noodzaak van een stevige straf.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/354973-24
Datum uitspraak: 4 maart 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1] ,
thans gedetineerd te: [detentieadres]

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 februari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. C. Castelijns, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. F. Tosun, advocaat te Zaandam, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd en na wijziging op de zitting – ten laste gelegd dat hij zich te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
1. het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en heroïne op 2 april 2024;
2. het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor het bereiden/bewerken/verwerken/verkopen/ afleveren/verstrekken/vervoeren en/of het opzettelijk vervaardigen van cocaïne en heroïne op 2 april 2024;
3. het medeplegen van het verkopen/afleveren/verstrekken/vervoeren van cocaïne op 11 juni 2024;
4. het medeplegen van het vervoeren van cocaïne op 19 juni 2024.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Met betrekking tot de feiten 1 en 2 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat gezien de veelvuldige aanwezigheid van verdachte in de woning aan de [adres 2] tot twaalf uur voor het aantreffen van de drugs en de omstandigheid dat de drugs zodanig in het zicht lagen en herkenbaar zijn als blokken, het niet anders kan dan dat verdachte beschikkingsmacht heeft gehad over de aangetroffen verdovende middelen. Het kan gezien zijn betrokkenheid bij de drugshandel en de overige aanwezige voorbereidingsmiddelen in de woning ook niet anders dan dat verdachte ook wist dat het om verdovende middelen ging. Er is daarmee voldoende bewijs voor de feiten 1 en 2. Er was hierbij sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen in ieder geval verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Er kan dan ook van medeplegen gesproken worden.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat feit 3 ook bewezen kan worden, gelet op de inhoud van de Signal chat op de Samsung telefoon van verdachte, de herkenning van verdachte als de persoon die de blokken cocaïne aanneemt op het filmpje dat gestuurd is in deze chat en de locatiegegevens van zijn taxi die overeenkomen met de reisbewegingen beschreven in de chat.
De officier van justitie acht tot slot ook feit 4 bewezen. Bewezen kan worden dat verdachte drie blokken cocaïne heeft vervoerd, gelet op de inhoud van groepschats op de telefoons van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] , het aantreffen van DNA en vingerafdrukken op de cocaïne en de bekennende verklaring van verdachte. Gezien de inhoud van de groepschats is er ook sprake van medeplegen, waarbij er een verkoper is en iemand die verdachte vermoedelijk heeft aangestuurd.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om verdachte vrij te spreken van de feiten 1 en 2, omdat er onvoldoende bewijs is voor het aanwezig hebben van de verdovende middelen en het voorhanden hebben van de goederen in de woning die bestemd zijn voor eventuele productie. Bovendien bestaan er twijfels over de betrouwbaarheid van de test met betrekking tot de heroïne, waardoor verdachte in ieder geval van de heroïne moet worden vrijgesproken. Er is niet gebleken van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en een of meer medeverdachten.
De raadsvrouw heeft verzocht verdachte ook vrij te spreken van feit 3. Er kan niet met zekerheid worden vastgesteld dat verdachte de gebruiker is geweest van de Samsung telefoon of dat hij de persoon op de video is. Daarnaast kan niet worden vastgesteld welke middelen op 11 juni 2024 zijn overgedragen en wat de hoeveelheid hiervan was.
Met betrekking tot feit 4 heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Zij heeft wel verzocht verdachte partieel vrij te spreken van het medeplegen, nu uit het dossier niet gebleken is van een nauwe en bewuste samenwerking.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Oordeel over feiten 1 en 2
Op 2 april 2024 vindt naar aanleiding van een anonieme melding over een drugslaboratorium een doorzoeking plaats in de woning aan de [adres 2] . In de melding van 19 maart 2024 staat dat er sinds een paar dagen ’s nachts onbekende personen in de woning aan het werk zijn. De woning blijkt ingericht als drugslaboratorium: de woning is bezaaid met witte poederresten en staat vol met jerrycans met chemische middelen, pannen, teilen, zeven, persmallen, perslogo’s, een drukpers, een blok voor een pers (
de rechtbank begrijpt: een pers voor een blok), verpakkingsmateriaal, weegschalen en zakken met vermoedelijk versnijdingsmiddelen. In de woning staat verder nauwelijks meubilair. Daarnaast wordt in de woning, zoals later bevestigd door een laboratoriumrapport, cocaïne en heroïne aangetroffen.
Door de forensisch onderzoekers worden DNA- en dactyloscopische sporen in de woning veiliggesteld. Het dactyloscopisch onderzoek naar de sporen die zijn veiliggesteld op onder andere een rol tape en twee blikjes heeft geleid naar verdachte.
Er is onderzoek verricht naar de gegevens van de Boordcomputer Taxi (hierna: BCT) van het voertuig van verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte vanaf 16 maart tot en met 31 maart 2024 dagelijks met zijn voertuig in de nabijheid van de woning was. De MMA-melding doet vermoeden dat de woning enkele dagen voor 19 maart 2024 in gebruik is genomen als drugslaboratorium. Het is opvallend dat verdachte in de maand maart 2024 zich pas vanaf dat moment in de buurt van de woning begeeft met zijn auto. De BCT-gegevens geven ook nog registraties vroeg in de ochtend op 2 april 2024 weer, kort voor de inval heeft plaatsgevonden. Uit de BCT-gegevens volgt bovendien dat de auto vaak gedurende meerdere uren in de avond en nacht stilstond in de buurt van de woning.
Voornoemde bevindingen in onderlinge samenhang bezien, roepen vragen op. Verdachte heeft verklaard dat hij mogelijk wel eens in de buurt kwam om een coffeeshop of koffiehuis te bezoeken of om klanten op te halen. Hij heeft dit echter niet geconcretiseerd. Verdachte heeft verklaard dat hij één keer in de woning is geweest en toen geen verdovende middelen heeft gezien. Hij weet niet meer wanneer dit was en hij was toen slechts in de woning om met de PlayStation te spelen en wat te drinken. Uit de foto’s van de woning blijkt dat de woning overduidelijk en niet te missen was ingericht als drugslaboratorium en niets anders dan dat: overal stonden goederen die bestemd waren voor drugshandel en overal lag wit poeder. Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte ten tijde van de BCT-registraties in de woning aanwezig was en zich daar heeft bezig gehouden met het drugslaboratorium. De verklaring van verdachte wordt dan ook als onaannemelijk terzijde geschoven.
De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor besproken feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien dan ook geen andere uitleg toelaten dan dat verdachte op 2 april 2024 cocaïne en heroïne aanwezig had en zich heeft beziggehouden met het voorbereiden en/of bevorderen van het vervaardigen en het bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van cocaïne en heroïne door het voorhanden hebben van de op de [adres 2] aangetroffen en in de tenlastelegging onder 2 opgenomen voorwerpen. De rechtbank acht de feiten 1 en 2 dan ook bewezen. Dit geldt niet voor de paracetamol, nu er geen definitieve test is waaruit volgt dat het daadwerkelijk paracetamol betrof.
Medeplegen
De rechtbank acht ook het tenlastegelegde medeplegen bewezen. Uit het dossier volgen aanwijzingen dat zowel medeverdachte [medeverdachte 1] als medeverdachte [medeverdachte 2] eten hebben laten bezorgen in de woning aan de [adres 2] en in de woning zijn ook DNA- en dactyloscopische sporen van deze beide medeverdachten aangetroffen. Bovendien is medeverdachte [medeverdachte 1] reeds veroordeeld voor de voorbereidingshandelingen. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten bij feit 1 en feit 2.
4.3.2.
Oordeel over feit 3
Op 19 juni 2024 is bij verdachte een Samsung telefoon in beslag genomen. Uit onderzoek volgt dat verdachte de gebruiker was van deze telefoon. Op de telefoon is een Signal groepschat aangetroffen waarin wordt gesproken over een overdracht van 9 stuks op 11 juni 2024. In de groepschat is op 11 juni 2024 om 14.03 uur een video gestuurd waarop de blokken te zien zijn. De blokken worden overgedragen aan een persoon. De politie herkent verdachte als de persoon op deze video, gelet op het postuur, de ring die deze persoon draagt, de tekst op de mouw en de schoenen.
Vervolgens zijn de BCT-gegevens van het voertuig van verdachte onderzocht. Op 11 juni 2024 omstreeks 14.09 uur is het voertuig op de [adres 5] . Deze locatie is in de directe omgeving van de [adres 3] , waar op 4 juli 2024 een drugslaboratorium is aangetroffen. Bij het uitkijken van de hiervoor genoemde video herkent de politie de locatie in de video als zijnde de woning aan de [adres 3] . Verdachte is bovendien te koppelen aan het pand op de [adres 3] omdat hij hier in mei 2024 twee keer eten heeft laten bezorgen.
Omstreeks 14.25 uur zegt verdachte in de chat “K sta bij 26”. Op dit moment is zijn voertuig, blijkens de BCT-gegevens, op de [adres 4] . Dit adres is eerder in de chat gestuurd en door de politie wordt vermoed dat de verdovende middelen hier afgeleverd moesten worden. De locatiegegevens van de auto van verdachte sluiten dan ook aan op de reisbewegingen die in de groepschat worden beschreven ten behoeve van de overdracht.
Verdachte heeft geen aannemelijke verklaring gegeven voor voornoemde bevindingen die in onderlinge samenhang bezien wel vragen oproepen.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat niet vast te stellen is welke goederen overgedragen zijn. De rechtbank stelt echter vast dat het niet anders kan zijn dan dat het om de overdracht van cocaïne gaat. Er is veel te doen met de overdracht op 11 juni; er is veelvuldig contact en er wordt een video gestuurd ter vastlegging van de overdracht van de blokken. Dit leidt tot de conclusie dat het om een kostbare en belangrijke overdracht gaat. Circa een week nadat deze overdracht heeft plaatsgevonden, wordt verdachte aangehouden met blokken cocaïne in zijn auto. Bovendien worden zowel in de woning aan de [adres 2] als aan de [adres 3] drugslaboratoria aangetroffen waar cocaïne wordt versneden. Verdachte is aan beide adressen te koppelen op basis van het dossier. Naar de uiterlijke verschijningsvormen kan het dan ook niet anders dan dat verdachte op 11 juni 2024 negen blokken cocaïne heeft vervoerd.
Medeplegen
De rechtbank acht ook het tenlastegelegde medeplegen bewezen. Uit de groepschat volgt dat er anderen betrokken waren en een belang hadden bij een succesvolle overdracht. Verdachte heeft voor, tijdens en na de overdracht contact gehad met deze personen via de groepschat. Hieruit blijkt een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
4.3.3.
Oordeel over feit 4
De rechtbank acht feit 4 bewezen. Verdachte heeft bekend dat hij op 19 juni 2024 cocaïne heeft vervoerd. Gelet op het standpunt van de officier van justitie, de bekennende verklaring van verdachte op de zitting en omdat de raadsvrouw geen vrijspraak heeft bepleit, kan worden volstaan met een opgave van de gebruikte bewijsmiddelen.
Medeplegen
De rechtbank acht ook het tenlastegelegde medeplegen bewezen. Er wordt een groepschat aangetroffen waarin meerdere gebruikers berichten sturen over deze overdracht. Verdachte lijkt een uitvoerende rol te hebben gehad waarbij hij door anderen werd aangestuurd. Er is daarmee sprake van een rolverdeling en een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op 2 april 2024 te Amsterdam, in een pand gelegen aan [adres 2] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ongeveer 590 gram cocaïne (goednummer: 6484552) en
- 1761 gram van een materiaal bevattende heroïne (goednummer: 6484555);
2.
op 2 april 2024 te Amsterdam, in een pand gelegen aan [adres 2] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen,
te weten
- het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, en/of
- het opzettelijk vervaardigen van cocaïne en/of heroïne,
- voorwerpen en stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en zijn mededaders, wisten dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
door
- pannen,
- lepels,
- zeven,
- blenders,
- scharen,
- magnetrons,
- weegschalen,
- verpakkingen met latexhandschoenen,
- een sealer,
- sealzakken,
- maatbekers
- jerrycans met inhoud, vermoedelijk aceton,
- persmallen
- een pers voor een blok,
- perslogo's,
- perspapier
- cocaïne persen,
- zakken/verpakkingen met versnijdingsmateriaal,
- een krik,
- een kookplaat en
- zakken met papieren logo's
voorhanden te hebben;
3.
op 11 juni 2024 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk cocaïne heeft afgeleverd en vervoerd;
4.
op 19 juni 2024 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk cocaïne heeft vervoerd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar, met aftrek van voorarrest.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht bij een bewezenverklaring rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Het fungeren als een loopjongen was voor verdachte een manier om zijn schulden snel af te kunnen betalen, nadat hij lange tijd geprobeerd heeft zijn schulden op een andere manier af te lossen. Verdachte heeft een tweeling van vijf jaar en zij missen hun vader erg. Verdachte heeft geen relevante veroordelingen en de reclassering schat het recidiverisico in als laag. De raadsvrouw heeft verzocht een gevangenisstraf op te leggen van een jaar waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd. Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring van alle feiten zou komen, zou een gevangenisstraf van drie jaar passend zijn.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich beziggehouden met de handel in verdovende middelen. De handel in en het gebruik van harddrugs leidt tot veel problemen in de maatschappij. De handel gaat vaak gepaard met diverse vormen van zware en georganiseerde criminaliteit, zoals geweldsfeiten en het witwassen van geld dat met de handel wordt verdiend. Het gebruik van heroïne en cocaïne heeft grote gezondheidsrisico’s. Deze drugs zijn verslavend en kunnen bij regelmatig gebruik schadelijke lichamelijke, psychische en sociale gevolgen met zich brengen. De verdachte heeft door zijn handelen hieraan bijgedragen. Hij heeft kennelijk geen enkele boodschap gehad aan al deze gevolgen, maar is er alleen op uit geweest om er zelf financieel beter van te worden. Uit het dossier volgt dat verdachte deel uitmaakte van een criminele organisatie die mogelijk meerdere panden gebruikte als drugslaboratoria. Dit is erg kwalijk. De rechtbank houdt er rekening mee dat verdachte geen aansturende, maar een uitvoerende rol lijkt te hebben gehad in deze organisatie. Hij vervoerde en leverde drugs af op aanwijzingen van anderen.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 21 januari 2025. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. De rechtbank heeft kennis genomen van het rapport van de reclassering van 4 februari 2025. De reclassering adviseert bij een veroordeling een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, het meewerken aan schuldhulpverlening en het meewerken aan middelencontrole. De rechtbank houdt verder rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte; hij heeft een vrouw en twee jonge kinderen, een tweeling van vijf jaar. Verdachte heeft veel schulden en is, samen met zijn vrouw, bezig deze af te betalen. De rechtbank neemt aan dat de schuldproblematiek van verdachte aanleiding was voor verdachte om zich in het criminele milieu te begeven en zich bezig te houden met de handel in verdovende middelen.
Strafoplegging
De rechtbank houdt bij het bepalen van de straf rekening met de oriëntatiepunten zoals die zijn afgesproken in het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en met de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een andere straf dan een langdurige gevangenisstraf. De rechtbank ziet geen meerwaarde bij het opleggen van de door de reclassering geadviseerde voorwaarden na deze gevangenisstraf. De rechtbank ziet wel aanleiding om af te wijken van de strafeis. Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte opleggen een gevangenisstraf van drie jaar, met aftrek van voorarrest. Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

9.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
STK Verdovende middelen (goednummer G6516271);
3 STK Verdovende middelen (goednummer G6516427);
1 STK Personenauto (goednummer G5767771).
Onttrekking aan het verkeer
Nu het voorwerp onder 1 is aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte onder feit 4 begane misdrijf, terwijl dit voorwerp kan dienen tot het begaan van een soortgelijk misdrijf en het van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, wordt dit voorwerp onttrokken aan het verkeer.
Nu met betrekking tot het voorwerp onder 2 het onder feit 4 bewezen geachte is begaan en het van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, wordt dit voorwerp onttrokken aan het verkeer.
Verbeurdverklaring
Het voorwerp onder 3 behoort aan verdachte toe. Nu met behulp van dit voorwerp het onder feit 3 bewezen geachte is begaan, wordt dit voorwerp verbeurdverklaard.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 2:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
Ten aanzien van feit 3 en feit 4:
telkens: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en in voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart
onttrokken aan het verkeer:
  • 1 STK Verdovende middelen (goednummer G6516271)
  • 3 STK Verdovende middelen (goednummer G6516427)
Verklaart
verbeurd:
1 STK Personenauto (goednummer G5767771)
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. van Dijk, voorzitter,
mrs. E.M.M. Gabel en H.J. Bos, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.K. Verbruggen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 maart 2025.
[...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]