ECLI:NL:RBAMS:2025:1887

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 maart 2025
Publicatiedatum
24 maart 2025
Zaaknummer
C/13/763542 / KG ZA 25-74
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot afrekening voor gebruik van muziekwerken tijdens evenementen en misbruik van machtspositie door Buma

In deze zaak heeft ID&T Holding B.V. een kort geding aangespannen tegen de Vereniging Buma, waarin zij vordert dat Buma een nieuw vergoedingsmodel hanteert voor het gebruik van muziekwerken tijdens evenementen. ID&T stelt dat Buma misbruik maakt van haar machtspositie door vast te houden aan een verouderd tariefmodel met drie staffels, terwijl het mogelijk is om nauwkeuriger af te rekenen op basis van daadwerkelijk gebruik van muziekwerken. Tijdens de zitting op 7 maart 2025 heeft ID&T haar vorderingen toegelicht, waarop Buma verweer heeft gevoerd. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vorderingen van ID&T niet toewijsbaar zijn, omdat niet is aangetoond dat Buma misbruik maakt van haar machtspositie. De rechter heeft vastgesteld dat het huidige vergoedingsmodel van Buma niet onredelijk is en dat er onvoldoende bewijs is dat de kosten van een nieuw model niet onevenredig zouden stijgen. De vorderingen zijn daarom afgewezen en ID&T is veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/763542 / KG ZA 25-74 NB/JD
Vonnis in kort geding van 21 maart 2025
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ID&T HOLDING B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres bij dagvaarding van 21 februari 2025,
advocaat mr. M. Leopold te Amsterdam,
tegen
de vereniging
VERENIGING BUMA,
gevestigd te Amstelveen,
gedaagde,
advocaat mr. S.R.M.T. Janssen te Hoofddorp.
Partijen zullen hierna ID&T Holding en Buma worden genoemd.

1.De procedure

Ter zitting van 7 maart 2025 heeft ID&T Holding de vorderingen zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. Buma heeft verweer gevoerd aan de hand van een vooraf ingediende conclusie van antwoord. Beide partijen hebben producties en een pleitnota ingediend.
Ter zitting waren aanwezig:
aan de kant van ID&T Holding:
  • mr. Leopold;
  • [gemachtigde] , gevolmachtigd vertegenwoordiger van ID&T Holding;
aan de kant van Buma:
  • mr. Janssen;
  • mr. H. Bozorg Zadeh;
  • [naam 1] , manager business development bij Buma;
  • [naam 2] , manager, afdeling events bij Buma;
  • [naam 3] , werkzaam bij Buma;
  • [naam 4] , operations manager bij Buma.
Vonnis is bepaald op heden.

2. De feiten

2.1.
ID&T Holding is als holdingvennootschap eigenares van verschillende werkmaatschappijen die zich bezig houden met het organiseren van grote dance evenementen waar voornamelijk elektronische muziek wordt afgespeeld. Voorbeelden van deze evenementen zijn:
  • Awakenings (200.000 tickets per jaar);
  • Defqon (100.000 tickets per jaar);
  • Mysteryland (80.000 tickets per jaar);
  • Decibel Outdoor (60.000 tickets per jaar).
2.2.
Buma is een collectieve beheersorganisatie (CBO) in de zin van artikel 30a Auteurswet, die als enige in Nederland toestemming heeft verkregen van het Ministerie van Justitie om namens rechthebbenden vergoedingen te incasseren voor muziekgebruik in het openbaar. Met rechthebbenden wordt hier bedoeld: auteurs en muziekuitgevers die direct bij Buma zijn aangesloten, of die zijn aangesloten bij zusterorganisaties van Buma van over de hele wereld.
2.3.
Als CBO staat Buma onder toezicht van het College van Toezicht Auteursrechten, het CvTA.
2.4.
De muziekwerken waarvoor Buma in Nederland vergoedingen mag incasseren worden door rechthebbenden bij haar of bij haar zusterorganisaties aangemeld, en maken dan onderdeel uit van het ‘Buma-repertoire’. Voorbeelden van gebruik van muziekwerken waarvoor Buma vergoedingen incasseert zijn concerten en festivals.
2.5.
Op dance evenementen die worden georganiseerd door de werkmaatschappijen van ID&T Holding worden auteursrechtelijk beschermde muziekwerken openbaar gemaakt. Daarvoor is toestemming nodig. Buma geeft organisatoren van evenementen op voorhand toestemming voor het gebruik van dancemuziek dat onderdeel uit maakt van het Buma-repertoire in de vorm van een ‘blanket license’. Op grond van die licenties kunnen organisatoren deze muziek onbeperkt openbaar maken, onder voorwaarde dat zij daarvoor een vergoeding betalen die gebaseerd is op het ‘Algemeen Tarief’. Het huidige Algemeen Tarief dat Buma hanteert voor (onder meer) evenementen is afhankelijk van het aandeel Buma-repertoire dat tijdens een evenement wordt gebruikt:
  • als meer dan 2/3 van de totale tijdsduur van het programma uit Buma-repertoire bestaat wordt een tarief gehanteerd van 7% van de recette (kort gezegd: bruto ontvangsten uit entreegelden, exclusief BTW, en andere inkomsten met betrekking tot de ‘uitvoering’);
  • als ten hoogste 2/3 van de totale tijdsduur van het programma uit Buma-repertoire bestaat wordt een tarief gehanteerd van 5% van de recette;
  • als ten hoogste 1/3 van de totale tijdsduur van het programma uit Buma-repertoire bestaat wordt een tarief gehanteerd van 3% van de recette.
Deze tarieven gelden tot een recette van maximaal € 100.000,00. Het Algemeen Tarief gaat uit van een degressief stelsel met schijven, wat betekent dat voor een recette die in een hogere schijf (dan die tot € 100.000) valt, een lager percentage verschuldigd is. Ook variabelen als bijvoorbeeld ‘gages’ en ‘uitkoopsommen’ kunnen relevant zijn bij het berekenen van het Algemeen Tarief, evenals de oppervlakte van een evenement bij muziekgebruik in de open lucht (voor het berekenen van een minimumvergoeding). Binnen het bestek van dit kort geding blijven deze nuances buiten beschouwing en wordt enkel gekeken naar het maximaal verschuldigde percentage, gebaseerd op het aandeel gebruikt Buma repertoire voor een recette tot € 100.000: 3%, 5%, en 7%.
2.6.
Om vast te stellen welk aandeel van het programma van een dance event bestaat uit Buma repertoire wordt gebruik gemaakt van
Music Recognition Technology(MRT). Dit wordt ook wel ‘fingerprinten’ genoemd. Buma maakt in dit kader gebruik van soft- en hardware met de naam
DJ Monitor.
2.7.
Voor dance evenementen met een recette van meer dan € 100.000 zet Buma DJ monitor in, die alle muziek die wordt afgespeeld op het evenement scant. Vervolgens wordt zo mogelijk de gescande muziek automatisch of handmatig gekoppeld aan (
gematchtmet) muziekwerken die zijn opgeslagen in verschillende
databases. Dit leidt tot een MRT-rapportage, waarin te zien is welk percentage van de tijdens het evenement gespeelde muziek ‘herkende werken’, en welk percentage ‘niet-herkende werken’ betreft. Ook vermeldt een MRT-rapportage welk percentage van de herkende werken, muziekwerken uit het Buma repertoire betreft. Het gemiddelde herkenningspercentage van DJ Monitor is omstreeks 94%.
2.8.
Sinds 2019 zijn onderhandelingen gevoerd tussen de Vereniging van Evenementenmakers (VVEM) en Buma over de tarifering van Buma.
2.9.
Bij e-mail van 18 juli 2024 heeft ID&T Holding Buma (voor zover hier van belang) het volgende geschreven.
“(…) In diverse samenstellingen hebben we de afgelopen 5 jaar vele gesprekken met elkaar gevoerd om ervoor te zorgen dat de tarieven voor muziekgebruik op evenementen niet onevenredig stijgen en te komen tot een eerlijk afreken model dat recht doet aan zowel gebruiker als rechthebbende van de muziek. Deze brief sturen we nu aan jullie namens ID&T en alle daaronder vallende werkmaatschappijen en evenementen, dus niet namens VVEM.
We hebben in deze periode (…) gesproken over het afrekenen van evenementen op basis van daadwerkelijk muziek gebruik (bij 72% gebruik Buma repertoire ook voor 72% betalen) en later over het versmallen van de schijven zoals vastgelegd in het Algemeen Tarief om het financiële effect van verschillen in muziekgebruik minder groot te maken (10 schijven in plaats van 3).
In de gesprekken en mails die hierover zijn uitgewisseld leek Buma open te staan voor aanpassingen van het systeem. Echter, werden door Buma keer op keer diverse praktische bezwaren opgeworpen waarom de invoering van een systeem dat precies afrekent wat herkend wordt, toch niet mogelijk zou zijn (…).
(…)
We hebben het toen ook gehad over de rest van het repartitie proces. (…)
Wij stellen vast dat deze methodiek onrechtvaardig en onrechtmatig is. Deze systematiek is met de huidige technieken die meer dan 94% van de werken kan herkennen, onzorgvuldig en nadelig voor de muziekgebruikers zoals ID&T. We worden door Buma gedwongen om te betalen voor muziek die we, volgens diezelfde techniek, aantoonbaar niet hebben gebruikt. Immers, het referentie repertoire bestaat uit muziek waarvan de rechthebbenden bij Buma bekend zijn en zeer zeker herkend zouden zijn door het systeem van DJMonitor. Ondanks dat nu juist die muziek niet werd herkend, worden er door Buma aan de rechthebbenden van dat referentierepertoire aanzienlijke bedragen uitgekeerd. Dat is niet meer van deze tijd en in strijd met redelijke en rechtvaardige licentievoorwaarden van Buma. Daarmee maakt Buma in feite misbruik van haar machtspositie.
(…)
ID&T ziet dan ook geen andere weg dan in deze brief Buma formeel en dringend te verzoeken om ons voor 1 september 2024 schriftelijk te bevestigen, dat zij per 1 januari 2025 niet langer een systeem zal hanteren gebaseerd op 3%, 5% of 7% en een systeem zal invoeren waarbij het mogelijk wordt om af te rekenen op basis van daadwerkelijk gebruik (…).
2.10.
Bij e-mail van 23 september 2024 aan Buma heeft de VVEM de standpunten van ID&T Holding onderschreven en geschreven graag weer aan te haken wanneer er zicht is op vooruitgang, zodat afspraken kunnen worden gemaakt voor de hele branche.
2.11.
Bij e-mail van 5 september 2024 heeft Buma gereageerd dat het niet de bedoeling kan zijn om verder te onderhandelen met één gesprekspartij over een onderwerp dat gevolgen heeft voor de gehele markt. Buma schrijft dat in de afgelopen jaren stappen zijn gezet, onder meer door naar een tarief te gaan, gebaseerd daadwerkelijk gebruikt repertoire, aangetoond middels fingerprinting. Verder schrijft Buma (voor zover hier van belang):
“(…)
De afgelopen periode lag de nadruk op het verkennen van een alternatieve berekeningsmethode voor een nauwkeuriger vaststelling van de gebruikte muziekwerken en het afrekenpercentage van het aan Buma af te dragen bedrag door de organisatoren van Dance evenementen. (…)
Van meet af aan hebben wij aangegeven dat voor Buma een vereiste is dat een wijziging budgetneutraal is. Met andere woorden; een wijziging van het tarief mag er niet toe leiden dat wij minder kunnen incasseren voor de rechthebbenden van de muziek. Dit ter waarborging dat rechthebbenden van Dancemuziek een passende vergoeding ontvangen voor het gebruik van hun werken, die vergelijkbaar is met een vergoeding voor rechthebbenden in andere muziekgenres.
(…)
Voor de toepassing van een fijnmaziger tarief is fingerprinting essentieel. Hoewel het streven is naar 100% herkenning van de muziekwerken, is dat op dit moment nog niet de realiteit.(…) Dat betekent dat een deel van de gefingerprinte muziek niet wordt herkend. (…) Het is (…) niet juist om het niet herkende deel volledig buiten beschouwing te houden.
2.12.
Bij brief van 11 oktober 2024 heeft de advocaat van ID&T Holding Buma (kort gezegd) gesommeerd het gesprek met ID&T Holding aan te gaan over een nieuw vergoedingsmodel, onder voorwaarde dat niet langer wordt vastgehouden aan drie door Buma geformuleerde vereisten voor dat nieuwe systeem, te weten: budgetneutraliteit, het dekken van hogere administratieve kosten, en het hanteren van hetzelfde tarief voor muziek die niet door MRT is geïdentificeerd.
2.13.
Partijen hebben tot en met november 2024 nog met elkaar gesproken en gecorrespondeerd over het vergoedingsmodel, over budgetneutraliteit en over betaling voor niet-herkende werken. Zij hebben daarover geen overeenstemming bereikt.

3.Het geschil

3.1.
ID&T Holding vordert (samengevat) op straffe van dwangsommen en met veroordeling van Buma in de proceskosten bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I Buma te bevelen om de dance evenementen van eiseres gehouden of te houden vanaf 1 januari 2025 een licentietarief te hanteren dat gebaseerd is op het afrekenen door eiseres gebaseerd op het ‘daadwerkelijk gebruik’ van Buma repertoire door eiseres:
Primair: door af te rekenen op het exacte percentage dat gevonden is (tot achter de komma) of;
Subsidiair: door af te rekenen of basis van een model van tien evenredige schijven zoals voorgesteld door eiseres in randnummer 69 van de dagvaarding;
II Buma te verbieden om als voorwaarde voor de licentieverlening voor evenementen in 2025 aan eiseres één of meer van de navolgende voorwaarden te stellen;
dat een wijziging in de tariefstructuur “budgetneutraal moet zijn”;
dat voor het “aandeel aan niet-herkende muziek binnen een MRT rapportage, hetzelfde percentage als voor wel-herkend Buma repertoire zal gaan gelden”.
3.2.
ID&T Holding heeft aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat Buma inbreuk maakt op artikel 102 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en artikel 24 Mededingingswet, waarin is bepaald dat het ondernemingen is verboden om misbruik te maken van een (economische) machtspositie. Volgens ID&T Holding doet Buma dit door vast te houden aan een ‘oud’ tariefmodel met drie staffels, dat volgens ID&T Holding niet meer van deze tijd is. Met behulp van MRT is het tegenwoordig mogelijk om op evenementen gedraaide muziek nauwkeurig te identificeren en kwantificeren. Buma zou dan ook nauwkeuriger moeten afrekenen, aan de hand van een vergoedingsmodel dat gebaseerd is op muziekwerken uit het Buma repertoire die daadwerkelijk zijn gebruikt, of aan de hand van een meer ‘fijnmazig’ vergoedingsmodel met tien staffels in plaats van drie.
3.3.
Ondanks jaren onderhandelen komen partijen niet tot overeenstemming over een nieuw vergoedingsmodel. Dit terwijl het huidige vergoedingsmodel van Buma in strijd is met het ‘
Tomorrowlandarrest’ van het Europese Hof van Justitie (HvJEU 25 november 2020, C‑372/19, SABAM). Door halsstarrig vast te houden aan de voorwaarde dat een nieuw vergoedingsmodel ‘bugdet neutraal’ moet zijn, en de voorwaarde dat ook bij een nieuw vergoedingsmodel moet worden afgerekend over niet-herkende werken, handelt Buma in strijd met dit arrest, dat afrekenen over daadwerkelijk gebruik voorschrijft.
3.4.
ID&T Holding vordert daarom in dit kort geding dat Buma wordt bevolen om af te rekenen volgens een van de twee door haar voorgestelde vergoedingsmodellen, en dat Buma wordt verboden om aan toepassing van een nieuw vergoedingsmodel voorwaarden te verbinden zoals geformuleerd onder punt II onder a en b van het petitum (zie 3.1).
3.5.
Buma voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
ID&T Holding stelt dat Buma vergoedingen bij haar blijft incasseren op basis van een onrechtmatig vergoedingsmodel en zij wil dat aan deze situatie een einde komt. Daarmee is het spoedeisend belang van ID&T Holding bij een beslissing op haar vorderingen gegeven.
4.2.
De vorderingen van ID&T Holding kunnen in dit kort geding slechts worden toegewezen indien aannemelijk is dat een bodemrechter dit ook zou doen, en indien van ID&T Holding niet kan worden gevergd dat zij een uitspraak van de bodemrechter afwacht.
Misbruik van machtspositie: toetsingskader
4.3.
Als CBO heeft Buma een monopolie op het beheer van auteursrechten van muziekwerken op het grondgebied van Nederland. Uitgangspunt in dit kort geding is dat Buma daarmee een machtspositie bezit in de zin van artikel 102 VWEU. Haar handelwijze kan misbruik opleveren indien zij bij het bepalen van de hoogte van de vergoeding een te hoge prijs toepast die niet in een redelijke verhouding staat tot de economische waarde van de door haar geleverde prestatie. Daarbij gaat het niet alleen om de waarde van het collectieve beheer als zodanig, maar ook om de aard en reikwijdte van het gebruik van de werken, en de economische waarde die door dit gebruik wordt gegenereerd.
4.4.
Nagegaan moet worden of er sprake is van een buitensporig groot verschil tussen de daadwerkelijk gemaakte kosten en de daadwerkelijk gevraagde prijs, en als dat zo is, of de opgelegde prijs onbillijk is. Dit moet worden beoordeeld aan de hand van alle relevante omstandigheden van het geval, waarbij moet worden gezocht naar een passend evenwicht tussen de belangen van rechthebbenden die bij Buma zijn aangesloten (auteurs, componisten en muziekuitgevers) om een vergoeding te ontvangen voor het gebruik van hun muziekwerken en het belang van gebruikers (waaronder evenement organisatoren zoals ID&T Holding) om die werken onder redelijke voorwaarden te kunnen gebruiken.
Het ‘Tomorrowland arrest’
4.5.
ID&T Holding heeft haar stelling dat Buma misbruik maakt van haar machtspositie niet gebaseerd op een uitgewerkt en onderbouwd argument dat Buma vergoedingen in rekening brengt die niet in redelijke verhouding staan tot de economische waarde van de door haar geleverde prestatie. Voor de stelling dat het door Buma gehanteerde vergoedingsmodel (het Algemeen Tarief) onrechtmatig is verwijst ID&T Holding naar het
Tomorrowlandarrest.
4.6.
In dat arrest heeft het Hof (voor zover hier van belang) allereerst geoordeeld dat bij een door een CBO opgelegde vergoeding rekening moet worden gehouden met de hoeveelheid auteursrechtelijk beschermde muziekwerken die
werkelijkis gebruikt.
4.7.
Niet in geschil is dat Buma middels haar Algemeen Tarief tot op zekere hoogte rekening houdt met het aandeel Buma-repertoire dat daadwerkelijk is gebruikt op evenementen. Het bezwaar van ID&T Holding is erin gelegen dat het vergoedingsmodel dat Buma hanteert niet nauwkeurig genoeg is, omdat het aandeel van daadwerkelijk gebruikte muziekwerken uit het Buma repertoire slechts in drie staffels wordt opgedeeld (ten hoogste 1/3, ten hoogste 2/3, en meer dan 2/3 van het totaal aan gebruikte muziek) met bijbehorende tarieven (3%, 5%, en 7% van de recette).
4.8.
Daarover heeft het Hof in het Tomorrowland arrest het volgende overwogen.
“(…)
52. Uit de rechtspraak van het Hof blijkt echter ook dat het hanteren van een vergoedingsmodel dat rekening houdt met de hoeveelheid daadwerkelijk uitgevoerde muziekwerken misbruik kan opleveren indien er een andere methode bestaat waarmee het gebruik van deze werken nauwkeuriger kan worden geïdentificeerd en gekwantificeerd, en met deze methode hetzelfde rechtmatige doel, te weten de bescherming van de belangen van de auteurs, componisten en muziekuitgevers, kan worden bereikt, zonder evenwel de kosten van het beheer van de overeenkomsten en van het toezicht op het gebruik van de auteursrechtelijk beschermde muziekwerken onevenredig te verhogen.
(…)”
Vergoedingsmodel en tarieven
4.9.
Buma heeft toegelicht dat zij geen principiële bezwaren heeft tegen het hanteren van een vergoedingsmodel dat gebaseerd is op daadwerkelijk gebruik, of tegen een ‘fijnmaziger’ vergoedingsmodel met tien staffels in plaats van drie, zoals ID&T Holding vordert. Wat partijen verdeeld lijkt te houden is het specifieke tarief / de specifieke tarieven die Buma zou hanteren bij het een of andere vergoedingsmodel.
4.10.
ID&T Holding stelt dat het maximale tarief (bij 100% gebruik van Buma repertoire) 7% van de recette dient te bedragen (zoals dat nu het geval is), en dat dit vergoedingspercentage bij een afname van het aandeel daadwerkelijk gebruikt Buma repertoire, evenredig dient af te nemen.
4.11.
Aannemelijk is dat dit, zoals Buma betoogt, zou leiden tot lagere vergoedingen. Het toptarief van 7% is nu immers berekend als gemiddelde vergoeding binnen een bandbreedte van gebruik tussen de 67% en 100% van Buma repertoire. Als in plaats daarvan het tarief van 7% wordt gekoppeld aan 100% gebruik en evenredig daalt bij een lager gebruiksaandeel zal het gemiddelde tarief in dezelfde bandbreedte onder de 7% komen te liggen.
4.12.
Het door ID&T Holding gevorderde ‘fijnmaziger’ vergoedingsmodel met tien staffels komt neer op een tariefreductie. Zij stelt de volgende tarieven voor:
Het gemiddelde tarief voor gebruik tussen de 67% en 100% zou in dit geval onder de 7% komen te liggen.
4.13.
In dit kort geding kan niet worden vastgesteld wat de impact zal zijn van de door ID&T Holding aan haar vorderingen ten grondslag gelegde vergoedingsmodellen op de door Buma geïncasseerde vergoedingen voor rechthebbenden. Dat muziekgebruik nauwkeuriger kan worden geïdentificeerd en gekwantificeerd dan het huidige model staat niet ter discussie, maar de vraag blijft of met specifiek deze modellen – die tariefreductie impliceren – hetzelfde rechtmatige doel kan worden bereikt: bescherming van de belangen van de bij Buma aangesloten rechthebbenden. Zolang niet kan worden vastgesteld dat aan deze voorwaarde van het Hof (zie 4.8.) is voldaan, kan niet worden vastgesteld dat het huidige vergoedingsmodel misbruik oplevert.
4.14.
Daar komt bij dat het Hof óók de voorwaarde stelt dat de kosten van het beheer van de overeenkomsten en van het toezicht op het gebruik van de auteursrechtelijk beschermde muziekwerken niet onevenredig stijgen. Buma stelt dat het hanteren van een vergoedingsmodel dat volledig is gebaseerd op daadwerkelijk gebruik een forse kostenstijging zal meebrengen, omdat dit zal betekenen dat DJ Monitor meer zal worden ingezet, hetgeen meer inzet van personeel zal vergen omdat een groot deel van het
matchenvan de geïdentificeerde werken (zie: 2.7) nog altijd handmatig gebeurt. Of er sprake zal zijn van een onevenredige kostenstijging (wat ID&T Holding betwist) kan in dit kort geding niet worden overzien. Voor een antwoord op die vraag is nader feitenonderzoek nodig, waarvoor in deze procedure geen ruimte is.
Voorwaarden voor een nieuw vergoedingsmodel?
4.15.
Partijen zijn verdeeld over de vraag hoe om te gaan met muziek die na het scannen door DJ Monitor niet gekoppeld kan worden aan een muziekwerk uit een van de geraadpleegde
databases. Dat Buma vasthoudt aan de voorwaarde dat ook over deze niet-herkende muziekwerken een vergoeding moet worden betaald leidt voorshands niet tot het oordeel dat zij misbruik maakt van haar machtspositie, om dezelfde reden als hiervoor (zie 4.14) geformuleerd. Volgens Buma is een deel van het niet-herkende repertoire afkomstig van rechthebbenden die wél bij haar zijn aangesloten en past zij daarom het percentage wel herkend Buma repertoire toe op het niet herkende deel. In dit kort geding kan onvoldoende worden overzien of het loslaten van deze vergoeding over niet-herkende muziekwerken voldoende recht zou doen aan de bescherming van de belangen van rechthebbenden die bij Buma zijn aangesloten.
4.16.
Evenmin kan voorshands worden geoordeeld dat Buma in strijd handelt met het Tomorrowland arrest door vast te houden aan de voorwaarde dat het overgaan naar een nieuw vergoedingsmodel budget neutraal moet zijn. Bij het beoordelen van een nieuw vergoedingsmodel zal de vraag moeten worden beantwoord of sprake is van een buitensporig groot verschil tussen de kosten en gevraagde prijs, en als dat zo is, of de gevraagde prijs onbillijk is. Dit vereist een uitgebreid feitenonderzoek naar alle relevante omstandigheden van het concrete geval, aan de hand waarvan kan worden geoordeeld of een passend evenwicht is getroffen tussen de belangen van de auteurs, componisten en muziekuitgevers die Buma vertegenwoordigt, en de belangen van evenementorganisatoren zoals ID&T Holding. Voor dit alles is een kort geding procedure niet de geëigende weg.
Conclusie
4.17.
Dit alles betekent dat de gevraagde voorzieningen zullen worden geweigerd.
Proceskosten
4.18.
ID&T zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Buma worden begroot op:
- griffierecht € 714,00
- salaris advocaat € 1.107,00
- nakosten
€ 178,00
Totaal € 1.999,00
4.19.
De door Buma gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2.
veroordeelt ID&T in de proceskosten, aan de zijde van Buma tot op heden begroot op € 1.999,00, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening, indien dit vonnis wordt betekend, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de datum van dit vonnis tot aan de dag van volledige betaling,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.C.H. Blankevoort, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. J. Dekker, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2025. [1]

Voetnoten

1.type: JD