Uitspraak
RECHTBANK Amsterdam
1.De procedure
- het verzoekschrift, met producties, ter griffie binnengekomen op 4 oktober 2024,
- de beschikking van de rechtbank van 7 november 2024 waarbij een mondelinge
- het verweerschrift, met producties, ter griffie binnengekomen op 20 december 2024,
- het proces-verbaal van de op 9 januari 2025 gehouden mondelinge behandeling.
2.Waar gaat de zaak over?
3.De feiten
4.Het verzoek en het verweer
- te verklaren voor recht dat [verweerder] jegens [verzoeker] volledig aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval dat zich op 2 maart 2023 heeft voorgedaan;
- [verweerder] te veroordelen tot voldoening aan [verzoeker] van een voorschot op de door [verzoeker] geleden schade van € 15.000,00;
- de kosten als bedoeld in artikel 1019aa Rv te begroten en [verweerder] te veroordelen tot voldoening van die kosten aan [verzoeker] ;
- het verzochte voorschot op de schade en de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
5.De beoordeling
ben ik voor het kruispunt gestopt” dan wel “
ik fiets altijd net voorbij het huis en dan stop ik om naar rechts te kijken. (…) Dat deed ik deze keer ook.”) is gestopt. Integendeel, vanaf het moment dat zij in beeld komt fietst zij – komende uit de zijstraat – met een constante snelheid rechtdoor de kruising op. Dat [verweerder] [verzoeker] niet heeft gezien, zoals zij direct na het ongeval tegen de politie ter plaatse heeft verklaard, is in lijn met haar rijgedrag zoals zichtbaar is op het beeldmateriaal. Had zij hem wel gezien dan had van haar verwacht mogen worden dat zij daar rekening mee had gehouden door te stoppen of vaart te verminderen. Dit heeft zij duidelijk niet gedaan. Daarbij komt dat haar snelheid in ieder geval dermate hard is dat zij ook nadat [verzoeker] ten val is gekomen niet in staat is gebleken haar fiets tijdig tot stilstand te brengen. Op de camerabeelden is immers te zien dat zij met haar fiets in contact komt met [verzoeker] en over hem heen tuimelt. Dat zij blijft verklaren dat zij wel op enig moment is gestopt (voor de val om naar rechts te kijken en vervolgens nadat [verzoeker] ten val kwam) is, mede gelet op het beeldmateriaal, onnavolgbaar. Dat geldt ook voor het betoog dat [verzoeker] , als hij niet geremd had, zonder enige belemmering had kunnen doorrijden. Ook de verklaring van [naam] is in lijn met de eerste verklaring van [verweerder] namelijk dat [verweerder] de scooter niet heeft opgemerkt. De rechtbank ziet geen reden om deze verklaring in twijfel te trekken. Het feit dat [naam] een bekende is van de dochter van [verzoeker] is daartoe onvoldoende. De tweede verklaring van [verweerder] tegenover de politie wijkt af van haar eerste. Zij verklaart dan dat zij een bromfiets zag aankomen met hoge snelheid en hij zijn hoofd naar links draaide en schreeuwde. [verweerder] heeft daartoe aangevoerd dat zij zich goed kan redden met de Nederlandse taal maar het afleggen van een genuanceerde of technische verklaring ‘andere koek is’. De rechtbank vindt het niet aannemelijk dat een in de basis geheel afwijkende verklaring hierdoor verklaard kan worden. Het wel of niet zien van een scooter behoeft geen technisch dan wel genuanceerd begrip van de Nederlandse taal. Bovendien vindt haar tweede verklaring, anders dan de eerste, geen steun in de overige bewijsmiddelen.