ECLI:NL:RBAMS:2025:1860

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 maart 2025
Publicatiedatum
24 maart 2025
Zaaknummer
13/020238-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor witwassen van aanzienlijke geldbedragen

Op 18 maart 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden. De zaak betreft het witwassen van € 45.685,- aan contante stortingen en € 5.000,- die in de woning van de verdachte zijn aangetroffen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 6 mei 2022 tot en met 23 april 2024 deze geldbedragen voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat deze afkomstig waren uit enig misdrijf. Tijdens de zitting op 4 maart 2025 heeft de officier van justitie, mr. M.L. Vermeulen, de vordering gedaan, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. H.G. Koopman, vrijspraak heeft bepleit. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte over de herkomst van het geld als hoogst onwaarschijnlijk beoordeeld. De verdachte heeft verklaard dat het geld afkomstig was van een Colombiaans familiebedrijf, maar kon dit niet verifiëren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte het vermoeden van witwassen niet heeft weerlegd en dat de geldbedragen onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn. De rechtbank heeft de strafmaat bepaald aan de hand van de oriëntatiepunten voor fraudedelicten en heeft een gevangenisstraf van vier maanden opgelegd, gezien de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/020238-24
Datum uitspraak: 18 maart 2025
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1968,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 4 maart 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.L. Vermeulen, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. H.G. Koopman, naar voren hebben
gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is kort samengevat ten laste gelegd dat hij zich in de periode van 6 mei 2022 tot en met 23 april 2024 heeft schuldig gemaakt aan het witwassen van € 45.685,- (aan contante stortingen) en € 5.000,- ( aangetroffen in zijn woning).
De volledige tekst van de (gewijzigde) tenlastelegging is opgenomen in een
bijlageen geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde kan worden bewezen. Verdachte heeft beide voornoemde geldbedragen voorhanden gehad, terwijl hij wist dat deze van enig misdrijf afkomstig waren. Naast dat verdachte het geldbedrag van ruim € 45.000,- voor handen heeft gehad, heeft hij dit ook omgezet van contanten naar giraal geld. Ook dat bestanddeel in de tenlastelegging kan dus worden bewezen.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde, omdat verdachte een geloofwaardige verklaring heeft afgelegd over de (legale) herkomst van de geldbedragen en ook stukken heeft overgelegd ter onderbouwing daarvan. Het is aan het Openbaar Ministerie om hier nader onderzoek naar te doen. Dat heeft zij nagelaten. Mocht de rechtbank hier anders over denken, heeft de raadsman (voorwaardelijk) verzocht om aanhouding van de zaak om alsnog onderzoek te laten doen naar de verklaring van verdachte en de overgelegde stukken.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal eerst uitleggen welke toets moet worden aangelegd bij de beoordeling of sprake is van witwassen. Daarna zal de rechtbank beoordelen of wordt gekomen tot een bewezenverklaring van witwassen.
Wettelijk kader
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, onder b, Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf.
Dat een voorwerp ‘afkomstig is uit enig misdrijf’ kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien door het Openbaar Ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. Indien verdachte zo’n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of, ondanks de verklaring van verdachte, het witwassen bewezen kan worden op de grond (dat het niet anders kan zijn dan) dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring van verdachte is uitgebleven, mag de rechtbank die omstandigheid betrekken in haar bewijsoverwegingen.
Beoordeling
Bij de beoordeling van de vraag of verdachte zich aan witwassen heeft schuldig gemaakt, dient als uitgangspunt te worden genomen dat het onderzoek geen direct bewijs heeft opgeleverd dat de ten laste gelegde geldbedragen van enig misdrijf afkomstig zijn. Dit betekent dat eerst moet worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden zodanig zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. In dat verband leidt de rechtbank uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden af.
Gerechtvaardigd vermoeden
Verdachte is op 23 april 2024 aangehouden voor de verdenking van witwassen en handel in verdovende middelen. De zaak omtrent de verdovende middelen is geseponeerd. Tijdens de doorzoeking van de woning waar verdachte verbleef heeft de politie in het nachtkastje in de slaapkamer in totaal € 5.000,- aangetroffen in coupures van € 50,-, € 100,- en € 200,-. Daarnaast zijn in de woning een geldtelmachine, een drukpers en een zakje wit poeder in beslag genomen. Uit financieel onderzoek naar verdachte is verder gebleken dat in een periode van minder dan anderhalf jaar in totaal ruim € 45.000,- contant is gestort op de bankrekening van verdachte. De overgemaakte geldbedragen variëren van € 50,- tot € 2.500,-, waarbij in totaal 107 stortingen hebben plaatsgevonden bij verschillende geldmaten in Amsterdam. Daarnaast komt uit het financieel onderzoek naar voren dat verdachte in deze periode geen inkomen of uitkering heeft gehad.
Deze feiten en omstandigheden rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank het vermoeden van een criminele herkomst van de aan verdachte ten laste gelegde geldbedragen. Gelet hierop mag van verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van het geld.
Verklaring van verdachte
Op de terechtzitting heeft verdachte verklaard dat het aangetroffen contante geldbedrag van
€ 5.000,- van hem is en een legale herkomst heeft. Op 19 oktober 2023 heeft de dochter van verdachte € 5.000,- overgemaakt naar zijn bankrekening. Op 2 januari 2024 heeft zijn broer – in opdracht van zijn moeder – € 3.256,- naar hem overgemaakt. Gedurende deze periode had verdachte geld nodig om in zijn eigen levensonderhoud en die van zijn partners te kunnen voorzien. De door zijn familie gestorte geldbedragen heeft hij contant opgenomen en een deel daarvan in zijn slaapkamer bewaard.
Over de contante stortingen van in totaal ruim € 45.000,- heeft verdachte verklaard dat dit geld afkomstig is van het familiebedrijf in Colombia. Dat bedrijf is in 2018 geliquideerd. Verdachte had 45% van de aandelen in dat bedrijf. Vanwege de liquidatie van het bedrijf had verdachte recht op miljoenen, maar dit kon volgens de wettelijk vertegenwoordiger niet worden uitbetaald. Verdachte kreeg in plaats daarvan telkens kleinere contante geldbedragen, die met geldkoeriers vanuit Colombia naar Nederland werden gebracht, waarna verdachte deze contanten heeft gestort op zijn bankrekening.
De rechtbank is van oordeel dat deze verklaringen van verdachte voor het overgrote deel niet verifieerbaar zijn en bovendien op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk moet worden aangemerkt. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Verdachte heeft verklaard dat hij van zijn familie in totaal € 8.256,- overgemaakt heeft gekregen in oktober 2023 en januari 2024, omdat hij dat geld nodig had om van te leven. Verdachte kon echter niet uitleggen waarom hij dit geld vervolgens heeft opgenomen (in coupures van € 50,-, € 100,- en € 200,-) en – nog belangrijker – waarom tijdens de doorzoeking van zijn woning in april 2024 er nog altijd € 5.000,- in zijn woning lag. Dit maakt dat de rechtbank van oordeel is dat zijn verklaring hoogst onwaarschijnlijk is.
Ook zijn verklaring over de contante stortingen van in totaal ruim € 45.000,- vindt de rechtbank hoogst onwaarschijnlijk. Verdachte zou aandeelhouder zijn geweest van een Colombiaans familiebedrijf dat in 2018 is geliquideerd, waarna verdachte op verschillende momenten contante geldbedragen ontving van in totaal ruim € 45.000,- in verband met een uitgebleven liquidatie-uitkering. Verdachte liet op vragen daartoe weten dat hiervan niets op papier stond en dat de wettelijk vertegenwoordiger die hem deze geldbedragen toestuurde inmiddels is overleden. Ter onderbouwing van zijn verklaring kon hij enkel een Spaanstalig stuk overleggen, waaruit zou blijken dat hij aandeelhouder in het betreffende bedrijf is geweest. Echter, daaruit volgt uiteraard nog niet dat het bedrijf op enig moment is geliquideerd, dat er daarna geld over was voor een uitkering aan de aandeelhouders en wat de hoogte van deze uitkering zou zijn geweest. Ook volgt daaruit niet dat en waarom verdachte in het kader daarvan telkens kleinere contante bedragen verstrekt kreeg. De rechtbank oordeelt daarom dat zijn verklaring niet alleen hoogst onwaarschijnlijk is, maar ook niet verifieerbaar.
Voorwaardelijk aanhoudingsverzoek
De rechtbank ziet geen aanleiding om het voorwaardelijk aanhoudingsverzoek van de raadsman toe te wijzen. Zelfs als vast komt te staan dat verdachte aandeelhouder is geweest van het Colombiaanse bedrijf, wordt daarmee de bron van de contante stortingen niet verklaard.
Conclusie
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte het vermoeden van witwassen niet heeft weerlegd. Er is dan ook geen andere conclusie mogelijk dan dat de geldbedragen van € 45.685,- aan contante stortingen en een geldbedrag van € 5.000,- onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn en dat verdachte dit ook wist. Verdachte heeft deze contante bedragen voorhanden gehad en heeft het geldbedrag van
€ 45.685,- omgezet. De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte de ten laste gelegde geldbedragen heeft witgewassen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
in de periode van 6 mei 2022 tot en met 23 april 2024 in Nederland geldbedragen, te weten
een geldbedrag ter hoogte van in totaal 45.685,00 euro (aan contante stortingen) en een geldbedrag ter hoogte van in totaal 5.000 euro (aangetroffen in zijn woning), voorhanden heeft gehad en/of heeft omgezet, terwijl hij, verdachte, wist dat die geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort
vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.De motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 weken.
8.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft verzocht een taakstraf aan verdachte op te leggen, omdat hij een first offender is en zijn gezin moet onderhouden.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van aanzienlijke geldbedragen. Witwassen is een ernstig feit dat bijdraagt aan de instandhouding van criminaliteit. Het leidt er toe dat uit misdrijf verkregen geld een schijnbaar legale herkomst krijgt, waarna de pleger van het misdrijf vrijelijk over dat geld kan beschikken. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van verdachte van 17 januari 2025,
waaruit blijkt dat verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Strafoplegging
De rechtbank heeft voor de strafmaat aansluiting gezocht bij de door de rechtspraak gehanteerde oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht voor fraudedelicten. Bij een fraudebedrag tussen de € 10.000,- en € 70.000,- is het oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van tussen de twee en vijf maanden of een onvoorwaardelijke taakstraf. De rechtbank ziet geen aanleiding om in plaats van een gevangenisstraf een taakstraf op te leggen. Gelet op de hoogte van het witgewassen geldbedrag, namelijk ongeveer € 50.000,-, acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden passend en geboden.

9.Het beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen inbeslaggenomen en niet teruggegeven:
1. EUR Geld Euro (G6492593);
2. 1 STK Telefoontoestel (G6492575);
3. 1 STK Gereedschap (G6493366);
4. 1 STK Verdovende Middelen (G6493335).
Verbeurdverklaring
Het geldbedrag genoemd onder 1 behoort aan verdachte toe. De rechtbank is van oordeel dat het voorwerp moet worden verbeurdverklaard, omdat met betrekking tot het geldbedrag het bewezen geachte feit is begaan.
Teruggave aan verdachte
De rechtbank gelast de teruggave aan verdachte van de onder 2 inbeslaggenomen telefoon. Niet kan vastgesteld dat het bewezengeachte feit hiermee is begaan.
Bewaren ten behoeve van de rechthebbende
De rechtbank is van oordeel dat de onder 3 en 4 inbeslaggenomen voorwerpen dienen te worden bewaard voor de rechthebbende, omdat het bewezen geachte hiermee niet is begaan en niet is gebleken tot wie de voorwerpen behoren.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

11.De beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten last gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek
5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan
hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
witwassen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Verklaart verbeurdhet volgende voorwerp:
1. EUR Geld Euro (G6492593).
Gelast de teruggave aan verdachte vanhet volgende voorwerp:
2. 1 STK Telefoontoestel (G6492575).
Beveelt de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan de volgende voorwerpen:
3. 1 STK Gereedschap (G6493366);
4. 1 STK Verdovende Middelen (G6493335).
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.H.J. Zevenhuijzen, voorzitter,
mrs. E.G.M.M. van Gessel en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.E. Leopold, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 maart 2025.
[…]