ECLI:NL:RBAMS:2025:1858

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 maart 2025
Publicatiedatum
24 maart 2025
Zaaknummer
13-387630-24 (Zaak A) en 13-273847-24 (Zaak B) (ter terechtzitting gevoegd)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor meervoudige diefstallen en poging tot woninginbraak in Amsterdam

Op 18 maart 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan 14 strafbare feiten, waaronder meervoudige diefstallen uit voertuigen en een poging tot woninginbraak. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijk strafdeel verbonden, zoals deelname aan een reclasseringstraject en het ondergaan van gedragsinterventies gericht op verslaving. De feiten vonden plaats in Amsterdam over een periode van zeven maanden, waarbij de verdachte meerdere keren goederen heeft weggenomen uit voertuigen en een poging heeft gedaan tot inbraak in een woning. Zes benadeelde partijen hebben vorderingen tot schadevergoeding ingediend, waarvan enkele gedeeltelijk zijn toegewezen. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen beoordeeld en in sommige gevallen niet-ontvankelijk verklaard wegens onvoldoende onderbouwing. De rechtbank heeft de straffen gemotiveerd door te verwijzen naar de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn verslaving en eerdere veroordelingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers 13-387630-24 (Zaak A) en 13-273847-24 (Zaak B) (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 18 maart 2025
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[BRP-adres] ,
nu gedetineerd in de penitentiaire inrichting [penitentiaire inrichting] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 maart 2025.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J.I.P. Hofstee, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. S. Konya, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van de vorderingen benadeelde partij van [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] , [benadeelde partij 4] , [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 6] .

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Ten aanzien van zaak A:
1. diefstal uit een auto, meermalen gepleegd door middel van braak in de periode van 18 november 2024 tot en met 17 december 2024 in Amsterdam;
2. diefstal, meermalen gepleegd in de periode van 3 december 2024 tot en met 15 december 2024 in Amsterdam;
3. primair: poging tot diefstal uit een auto door middel van braak op 4 december 2024 in Amsterdam. Subsidiair is dit feit ten laste gelegd als vernieling van de auto.
Ten aanzien van zaak B:
1. diefstal uit een auto gepleegd op 25 juni 2024 in Amsterdam;
2. poging tot een woninginbraak gepleegd op 28 juni 2024 in Amsterdam;
3. diefstal uit een auto gepleegd op 3 juli 2024 in Amsterdam;
4. diefstal gepleegd op 31 mei 2024 in Amsterdam.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Geldigheid van de dagvaarding

3.1.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding ten aanzien van feit 3 in zaak A nietig moet worden verklaard, omdat niet is omschreven op welke auto de poging tot diefstal betrekking heeft.
3.2.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt dat de tenlastelegging moet worden bezien in samenhang met het dossier. Tegen die achtergrond is deze tenlastelegging voldoende duidelijk.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de onder feit 3 in zaak A ten laste gelegde ‘auto’ niet verder is verfeitelijkt. Dat maakt echter niet dat de tenlastelegging nietig is. De tenlastelegging moet immers worden bezien in het licht van het dossier. In dit geval is op basis van het dossier voldoende duidelijk om welke auto het gaat. Het is daarmee voldoende duidelijk wat het verwijt is dat verdachte gemaakt wordt en waartegen hij zich moet verweren. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft verzocht verdachte vrij te spreken van de in zaak B onder feit 1 tenlastegelegde diefstal.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overige aan verdachte tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen.
4.2.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1 in zaak A ten laste gelegde diefstallen van [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 5] en feit 2 in zaak A refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank, omdat verdachte deze diefstallen heeft bekend.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van feit 1 in zaak B, omdat niet kan worden bewezen dat sprake is van een voltooide diefstal.
Ten aanzien van de overige feiten heeft de raadsman vrijspraak bepleit, omdat de
stillsen de camerabeelden waarop verdachte is herkend onvoldoende duidelijk zijn. Daarop kan niet een herkenning worden gebaseerd. Dat daarnaast de scooter van verdachte op sommige beelden te zien is, maakt dit niet anders. Verdachte heeft namelijk verklaard dat hij zijn scooter af en toe uitleende.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Beoordelingskader herkenningen van verbalisanten
Zowel in zaak A als in zaak B is de verdenking dat verdachte degene is geweest die de diefstal heeft gepleegd (in overwegende mate) gebaseerd op beelden van de betreffende diefstal, waarop verdachte als dader is herkend. De rechtbank staat aldus telkens voor de vraag of deze herkenningen voldoende betrouwbaar zijn om te kunnen dienen als bewijs van betrokkenheid van verdachte bij de diefstal. In dat kader stelt de rechtbank voorop dat behoedzaam moet worden omgegaan met een herkenning als bewijs. Dit geldt te meer als een herkenning van doorslaggevend belang is om de betrokkenheid van een verdachte bij het hem ten laste gelegde aan te tonen.
Voor een beoordeling van de betrouwbaarheid van een herkenning aan de hand van
stillsdient eerst te worden onderzocht wat de kwaliteit van de afbeeldingen is en de mate waarin persoonskenmerken zichtbaar zijn. De vraag is vervolgens in hoeverre op de
stillsvoldoende duidelijke, specifieke en onderscheidende persoonskenmerken zichtbaar zijn. Een mogelijke gezichtsherkenning heeft daarbij de hoogste diagnostische waarde. De rechtbank hecht bij haar beoordeling van deze herkenningen minder belang aan de algemene beschrijving die de verbalisanten hebben gegeven van hun herkenning van het gezicht van verdachte. Gezichten worden namelijk als één geheel, dat wil zeggen holistisch, in het geheugen opgeslagen. Dit is ook de wijze waarop de herkenning van gezichten door verbalisanten plaatsvindt. Dit heeft onder andere tot gevolg dat het lastig is om een concrete beschrijving van gezichtskenmerken te geven. Deze omstandigheid doet dus op zichzelf niet af aan de betrouwbaarheid van de herkenningen. Verder is van belang hoe goed de verbalisanten de persoon kennen. Daarbij geldt dat een herkenning waardevoller is als deze is gebaseerd op een ontmoeting met de betreffende persoon in levenden lijve dan wanneer deze herkenning is gebaseerd op een foto of op andersoortige beelden. Daarbij is ook de aard, frequentie en het tijdsverloop sinds de ontmoeting(en) van belang.
De rechtbank zal hieronder telkens per diefstal aangeven dat en waarom zij de herkenningen van de verbalisanten betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs vindt, aan de hand van het hiervoor geschetste kader voor de beoordeling daarvan.
4.3.2.
Vrijspraak feit 1 zaak B
[aangever 1] heeft aangifte gedaan van diefstal uit zijn auto op 25 juni 2024, waarbij verdachte werd betrapt door zijn partner. In aanvulling op zijn aangifte heeft [aangever 1] – op de vraag wat er uit de auto is weggenomen – verklaard: “
Hij heeft volgens mij alleen wat kleingeld weggenomen.” Verdachte heeft op de terechtzitting stellig ontkend iets uit de auto te hebben weggenomen. Gelet op deze ontkenning, in combinatie met de enigszins twijfelachtige verklaring van [aangever 1] , is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte iets uit de auto heeft weggenomen. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van feit 1 in zaak B.
4.3.3.
Bewezenverklaringen
Ten aanzien van zaak A
[benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 5] en [aangever 2] (feiten 1 tot en met 3)
Verdachte heeft op de terechtzitting een aantal feiten bekend die hem onder zaak A zijn ten laste gelegd. Dit betreffen de inbraak in de auto van [benadeelde partij 1] op 4 december 2024 (feit 1), de inbraak in de auto van [benadeelde partij 5] op 14 december 2024 (feit 1), de diefstal uit de auto van [aangever 2] op 10 december 2024 (feit 2) en de poging tot inbraak in een auto op 4 december 2024 (feit 3). Gelet hierop acht de rechtbank deze feiten bewezen.
[aangever 3] (feit 1)
[aangever 3] heeft aangifte gedaan van diefstal van een trainingspak en tas uit zijn auto op 18 november 2024, waarbij de autoruiten zijn ingeslagen. De inbraak is vastgelegd op camerabeelden. Verdachte is door drie verbalisanten herkend als dader op de bewegende beelden dan wel op de
stillsvan de beelden. De rechtbank vindt deze herkenningen betrouwbaar, omdat de verbalisanten verdachte recentelijk in levenden lijve hebben. Bovendien gaat het niet om slechts één herkenning, maar om drie herkenningen. Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat deze diefstal bewezen is.
[aangever 4] (feit 1)
[aangever 4] heeft aangifte gedaan van diefstal van dure schoenen en kleding uit zijn auto op 28 november 2024, waarbij de achterruit van zijn auto is gebroken. Op camerabeelden is te zien dat een man door de kapotte achterruit drie tassen met inhoud uit de auto wegneemt. Verdachte is aan de hand van
stillsvan deze beelden herkend door twee verbalisanten. De rechtbank vindt de herkenningen betrouwbaar, gelet op het feit dat de verbalisanten verdachte kennen en het daarnaast gaat om meerdere herkenningen. De rechtbank is daarom van oordeel dat bewezen is dat verdachte deze diefstal heeft gepleegd.
[benadeelde partij 2] en [aangever 5] (Feit 1)
[benadeelde partij 2] heeft, mede namens [aangever 5] , aangifte gedaan van diefstal van een rugtas uit zijn auto door middel van braak op 1 december 2024. Een getuige heeft de auto-inbraak gefilmd. Op deze beelden is verdachte door twee verbalisanten herkend. Hoewel op de
stillsvan de beelden onderscheidende persoonskenmerken van de dader niet goed en volledig zichtbaar zijn, vindt de rechtbank de herkenningen toch betrouwbaar. Dit omdat de verbalisanten de bewegende beelden hebben gezien, maar ook omdat zij verdachte in persoon kennen en dus beter in staat zijn hem te herkennen. Het gaat daarnaast om meerdere herkenningen, en niet één. Ook dat draagt bij aan de betrouwbaarheid. En tot slot is op de beelden te zien dat de dader op een scooter rijdt, waarvan uit onderzoek is gebleken dat die op naam van verdachte staat. De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte deze diefstal heeft gepleegd.
[aangever 6] (Feit 1)
[aangever 6] heeft aangifte gedaan van diefstal uit een door hem gehuurde auto op 29 november 2024, waarbij een raam is ingeslagen en verschillende luxegoederen zijn weggenomen. De auto-inbraak is vastgelegd op beeld. Verdachte is aan de hand van
stillsvan deze beelden herkend door twee verbalisanten. Hoewel verdachte op de beelden een muts draagt, zijn onderscheidende gezichtskenmerken zoals de neus en de baardgroei van verdachte goed te zien. Beide verbalisanten hebben verdachte bovendien op 4 december 2024 aangehouden. Zij hebben verdachte dus recent nog in levenden lijve gezien. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat de herkenningen betrouwbaar zijn en acht bewezen dat verdachte de dader is.
[benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] (Feit 1)
[benadeelde partij 3] heeft, mede namens [benadeelde partij 4] , aangifte gedaan van diefstal van goederen uit zijn auto op 17 december 2024, waarbij een raam is ingeslagen. Aan de hand van
stillsvan de beelden van de auto-inbraak is verdachte door twee verbalisanten herkend als de dader. De rechtbank vindt deze herkenningen betrouwbaar, gelet op de omstandigheid dat de verbalisanten verdachte onlangs en meerdere keren in levenden lijve hebben gezien. Verdachte is bovendien enkele uren na de diefstal, aangetroffen met een deel van de gestolen goederen onder zich. Verdachte heeft verklaard dat hij deze heeft gevonden, maar hij komt pas voor het eerst op zitting met deze verklaring. Bovendien is hij op de beelden herkend als degene die de spullen heeft weggenomen. De rechtbank is daarom van oordeel dat bewezen is dat verdachte de diefstal heeft gepleegd.
[aangever 7] (Feit 2)
[aangever 7] heeft aangifte gedaan van diefstal van haar tas met laptop uit haar auto op 3 december 2024. Op camerabeelden is de diefstal waargenomen. Twee verbalisanten hebben verdachte herkend op deze beelden. Beide verbalisanten hebben verdachte recentelijk in levenden lijve gezien. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat de herkenningen betrouwbaar zijn en acht bewezen dat verdachte de diefstal heeft gepleegd.
[aangever 8] (Feit 2)
[aangever 8] heeft aangifte gedaan van diefstal van twee rugzakken met goederen uit zijn auto op 15 december 2024. De diefstal is vastgelegd op beelden. Drie verbalisanten hebben verdachte herkend op die beelden. De rechtbank vindt de herkenningen van de verbalisanten betrouwbaar, omdat zij verdachte eerder hebben gezien. Daarnaast gaat het om meerdere herkenningen. Ook dat maakt de herkenningen betrouwbaar. De rechtbank is daarom van oordeel dat bewezen is dat verdachte de diefstal heeft gepleegd.
Ten aanzien van zaak B
Feit 2
[aangever 9] heeft aangifte gedaan van poging tot diefstal met braak in haar woning op 28 juni 2024, waarbij een man haar slaapkamer is binnengekomen. Een getuige heeft de camerabeelden van zijn ringdeurbel bekeken, waarop volgens de getuige te zien is dat een man van zijn scooter afstapt, met gereedschap aan het raamkozijn wrikt en vervolgens de woning binnentreedt. In het dossier bevinden zich twee
stillsvan deze ringdeurbelbeelden. Aan de hand van de
stillsvan de deurbelbeelden hebben twee verbalisanten verdachte herkend. Hoewel op de camerabeelden onderscheidende persoonskenmerken van de dader niet volledig zichtbaar zijn, vindt de rechtbank de herkenningen toch betrouwbaar. Dit omdat het gaat om meerdere herkenningen en een van de verbalisanten verdachte recentelijk heeft staande gehouden en dus beter in staat is hem te herkennen. Daarnaast is op de beelden ook de scooter van verdachte te zien. De rechtbank vindt daarom dat kan worden bewezen dat verdachte de poging tot woninginbraak heeft gepleegd.
Feit 3
[benadeelde partij 6] heeft, mede namens [aangever 11] , aangifte gedaan van diefstal van een rugzak met inhoud uit zijn auto op 3 juli 2024. Op camerabeelden is te zien dat een man de rugtas uit de achterklep van de auto pakt en wegrijdt op een scooter. Het kenteken van deze scooter staat op naam van verdachte. Daarnaast is verdachte herkend op de
stillsvan de beelden door twee verbalisanten die hem recentelijk nog in levenden lijve hebben gezien. Gelet op de hiervoor genoemde bevindingen acht de rechtbank bewezen dat verdachte degene is geweest die de diefstal heeft gepleegd.
Feit 4
[aangever 12] heeft aangifte gedaan van diefstal van haar portemonnee met inhoud op 31 mei 2024. Op camerabeelden is de dader te zien in zijn vlucht. Twee verbalisanten hebben verdachte herkend op deze beelden. Hoewel op de
stillsvan de beelden onderscheidende persoonskenmerken van de dader niet volledig zichtbaar zijn, vindt de rechtbank de herkenningen toch betrouwbaar. Allereerst om de verbalisanten de bewegende beelden hebben gezien, maar ook omdat deze verbalisanten verdachte recentelijk in levenden lijve hebben gezien. Tot slot gaat het ook hier om niet één, maar twee herkenningen. Gelet op de hiervoor genoemde bevindingen acht de rechtbank bewezen dat verdachte de dader is.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van zaak A
1.
in de periode van 18 november 2024 tot en met 17 december 2024 te Amsterdam meermalen, uit voertuigen, enig(e) goed(eren) heeft weggenomen die aan een ander toebehoorde(n) met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, te weten:
- een trainingspak, rijbewijs en tas, die aan [aangever 3] toebehoorden en
- een portemonnee die aan [benadeelde partij 1] toebehoorde en
-tassen met daarin schoenen, kleding en andere artikelen die aan [aangever 4] toebehoorden en
- een rugtas met inhoud die aan [benadeelde partij 2] en/of [aangever 5] toebehoorde en
- elektronica goederen waaronder laptops, Playstations, accessoires en oordoppen die aan [aangever 6] toebehoorden en
- meerdere goederen waaronder kleding, schoenen, sieraden, krultang en e-reader die aan [benadeelde partij 3] en/of [benadeelde partij 4] toebehoorden en
- een jas en tas met inhoud die aan [benadeelde partij 5] toebehoorden,
terwijl verdachte zich telkens de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en die weg te nemen goederen telkens onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
2.
in de periode van 3 december 2024 tot en met 15 december 2024 te Amsterdam, meermalen, enig(e) goed(eren) heeft weggenomen dat/die geheel of ten dele aan een ander toebehoorde(n) met het oogmerk om het zich
wederrechtelijk toe te eigenen, te weten:
- meerdere zonnebrillen die aan [aangever 2] toebehoorden en
- een tas met inhoud en een laptop die aan [aangever 7] toebehoorden en
- meerdere rugzakken met inhoud die aan [aangever 8] toebehoorden;
3.
op 4 december 2024 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om uit een auto, in elk geval enig(e) goed(eren), die geheel of ten dele aan een ander toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik te brengen door middel van braak, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, de zijruit van de auto kapot heeft geslagen en met zijn arm door het hierdoor ontstane gat is gegaan;
Ten aanzien van zaak B
2.
op 28 juni 2024 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om goederen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [aangever 9] , in elk
geval aan een ander toebehoorde(n) weg te nemen in/uit een woning, gelegen aan [adres 1] , met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik te brengen door middel van braak
- met een beitel of schroevendraaier, althans een soortgelijk voorwerp, het kozijn en/of raam van de (slaap)kamer van de woning heeft geforceerd en
- de (slaap)kamer van voornoemde woning heeft betreden;
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
op 3 juli 2024 te Amsterdam
- Louis Vuitton Keep All tas gevuld met water, snoep, diverse pasjes, portemonnee, armband zilver van SILK en
- lingerie en
- kleding en
- Michael Korst toilettas en
- MOUS Rugtas en
- Nikkie Kleding en
- Burberry slippers en
- DITA mach 5 bril en
- speaker B&O en
- Dyson Stijltang en
- RayBan Zonnebril en
- Louis Vuitton eau du parfum Lovers 100 ml en
- seks toys en
- Hugo Boss tas en
- paspoort en
- identiteitskaart en
- pinpas Bunq [rekeningnummer] en
- American Express creditcard,
die aan [benadeelde partij 6] en/of [aangever 11] toebehoorden, uit een personenauto (Mini Countryman met kenteken [kenteken] ) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
4.
op 31 mei 2024 te Amsterdam
- 255 euro, en
- een portemonnee,
die aan [aangever 12] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

6.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

7.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straffen

9.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf voor de duur van 120 uren. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals door de reclassering geadviseerd.
9.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om een gevangenisstraf op te leggen, waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest. Aan het voorwaardelijke deel kunnen dan de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals door de reclassering geadviseerd. De raadsman ziet daarnaast ook meerwaarde in het opleggen van een taakstraf. Een taakstraf kan verdachte namelijk de nodige structuur geven en zo bezien een goede eerste stap opleveren naar een delictvrij bestaan.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan 14 strafbare feiten binnen het korte tijdsbestek van ongeveer zeven maanden. Verdachte heeft spullen weggenomen uit de auto’s van anderen om zo zijn verslaving te bekostigen. Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan een poging tot woninginbraak, waarmee hij voor veel schrik heeft gezorgd bij het slachtoffer, die ineens werd geconfronteerd met een vreemde man in haar slaapkamer. Verdachte heeft zich klaarblijkelijk enkel bekommerd om de opbrengsten van de inbraken en niet om de gevolgen daarvan voor de slachtoffers. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte hiervoor moet worden gestraft.
Persoon van verdachte
Uit het strafblad van verdachte van 7 februari 2025 volgt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten. De reclassering spreekt in haar advies van 18 februari 2025 van een delictpatroon, veroorzaakt door zijn drugsverslaving. Verdachte is gemotiveerd om zijn verslaving aan te pakken, maar heeft daarbij hulp nodig. De wil van verdachte om te veranderen en zijn bereidheid om daartoe mee te werken aan de nodige behandelingen en hulpverlening, ziet de reclassering als positief en maakt ook dat de reclassering graag met hem aan de slag gaat om zijn leven weer op de rit te krijgen. De reclassering adviseert in dat kader aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen, met daaraan gekoppeld een aantal specifieke bijzondere voorwaarden gericht op het aanpakken van zijn verslaving, waaronder verplichte deelname aan een leefstijltraining in combinatie met een behandelverplichting (met de mogelijkheid tot een kortdurende klinische opname). Ook adviseert de reclassering om aan verdachte de verplichting op te leggen mee te werken aan het vinden van werk en om daarnaast te bepalen dat hij op vooraf vastgestelde tijden thuis moet zijn, om zo de kans op een terugval te verkleinen. Verder adviseert de reclassering de verplichting op te leggen mee te werken aan controles op drugsgebruik (urine- en/of ademonderzoek), zodat een eventuele terugval vroegtijdig gesignaleerd kan worden. Tot slot adviseert de reclassering een meldplicht, om het reclasseringstraject in goede banen te kunnen leiden en met verdachte in gesprek te blijven over de te behalen doelen.
Strafoplegging
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) tot uitgangspunt genomen, maar zal daarvan – gelet op de persoon van de verdachte – afwijken in die zin dat de rechtbank meerwaarde ziet in het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel met de voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd, alsook in het opleggen van een taakstraf. Verdachte heeft op de zitting ook aangegeven bereid te zijn mee te werken aan deze voorwaarden en ook de meerwaarde in te zien van een taakstraf.
Alles overwegende, komt de rechtbank daarom tot een gevangenisstraf van negen maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden koppelen die de reclassering heeft geadviseerd. Daarnaast zal de rechtbank aan de verdachte een taakstraf van 120 uren opleggen en daarbij bepalen dat als hij die straf niet of niet goed verricht, hij 60 dagen vervangende hechtenis moet ondergaan.

10.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

10.1.
Vordering tot schadevergoeding van [benadeelde partij 1] (zaak A, feit 1)
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert € 2.000,- aan vergoeding van materiële schade en
€ 1.200,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Zowel de officier van justitie als de raadsman hebben zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij geheel niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder zaak A feit 1 bewezenverklaarde rechtstreeks schade is toegebracht.
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn gehele vordering. De behandeling van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
10.2.
Vordering tot schadevergoeding van [benadeelde partij 2] (zaak A, feit 1)
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert € 150,- aan vergoeding van materiële schade en
€ 100,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard, met uitzondering van de materiële schade aan de autoruit van € 97,12. Deze schadepost is door de benadeelde partij onderbouwd met een factuur van de garage voor herstel van de autoruit en is rechtstreekse schade.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij geheel niet-ontvankelijk moet worden verklaard, wegens onvoldoende onderbouwing.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het dossier dat de benadeelde partij door het onder zaak A feit 1 bewezenverklaarde rechtstreeks schade is toegebracht.
Over de gevorderde kosten van de autoruit is de rechtbank van oordeel dat is onderbouwd dat deze schade in rechtstreeks verband staat met het door verdachte gepleegde strafbaar feit. De rechtbank zal de vordering van € 97,12 toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Voor het overige zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, omdat verdachte jegens het slachtoffer [benadeelde partij 2] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de materiële schade die door het in zaak A onder 1 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 97,12.
10.3.
Vordering tot schadevergoeding van [aangever 6] (zaak A, feit 1)
De benadeelde partij [aangever 6] vordert € 3.382,96 aan vergoeding van materiële schade en
€ 10.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij wat betreft de vergoeding voor de materiële schade toewijsbaar is en wat betreft de gevorderde vergoeding van immateriële schade niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De schadeposten voor de materiele schade is onderbouwd door middel van de bonnen van Saturn die bij de aangifte zijn gevoegd (pagina 34). Op deze bonnen staan exact dezelfde goederen als in het vorderingsformulier worden genoemd.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij geheel niet-ontvankelijk moet worden verklaard, wegens onvoldoende onderbouwing.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het dossier dat de benadeelde partij door het onder zaak A feit 1 bewezenverklaarde rechtstreeks schade is toegebracht.
Over de gevorderde vergoeding voor de materiële schade is de rechtbank van oordeel dat is onderbouwd dat deze schade in rechtstreeks verband staat met het door verdachte gepleegde strafbaar feit. De rechtbank zal de vordering van € 3.382,96 toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Voor het overige zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, omdat verdachte jegens het slachtoffer [aangever 6] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de materiële schade die door het in zaak A onder 1 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 3.382,96.
10.4.
Vorderingen tot schadevergoeding van [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] (zaak A, feit 1)
De benadeelde partijen [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] hebben afzonderlijk een vordering tot schadevergoeding gevorderd voor hetzelfde feit. De benadeelde partij [benadeelde partij 3] vordert € 5.048,88 aan vergoeding van materiële schade en € 600,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Daarbij is door de benadeelde partij [benadeelde partij 3] vermeld dat een bedrag van € 1.699,75 van schade aan zijn auto reeds is vergoed. De benadeelde partij [benadeelde partij 4] vordert € 1.867,20 aan vergoeding van materiële schade en € 600,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Daarbij is door de benadeelde partij [benadeelde partij 4] vermeld dat een bedrag van € 1.867,20 van materiële schade reeds is vergoed.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat op basis van de vorderingen in samenhang bezien niet kan worden vastgesteld welke materiële schade nog niet is vergoed. Daarnaast hebben beide benadeelde partijen geen onderbouwing gegeven voor de geleden immateriële schade. Gelet hierop dienen de vorderingen van de benadeelde partijen volgens de officier van justitie geheel niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat wegens onvoldoende onderbouwing en aanlevering van de vorderingen in de Duitse taal beide vorderingen geheel niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard.
Naar het oordeel van de rechtbank kan worden vastgesteld dat aan beide benadeelde partijen door het onder zaak A feit 1 bewezenverklaarde rechtstreeks schade is toegebracht.
De benadeelde partijen zullen evenwel niet-ontvankelijk worden verklaard in hun gehele vordering nu uit de vordering en de onderbouwing niet de exacte hoogte van de schade is vast te stellen, ook omdat er twee vorderingen in zijn gediend en er kennelijk een deel van de schade is vergoed. Hoe deze vergoeding zich verhoudt tot beide ingediende vorderingen is de rechtbank niet duidelijk. De behandeling van de vorderingen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vorderingen in samenhang bezien onvoldoende zijn onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partijen kunnen hun vorderingen bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
10.5.
Vordering tot schadevergoeding van [benadeelde partij 5] (Zaak A, feit 1)
De benadeelde partij [benadeelde partij 5] vordert € 3.993,- aan vergoeding van materiële schade en € 1.200,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Daarbij heeft de benadeelde partij vermeld dat € 2.000,- aan materiële schade reeds is vergoed.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de materiële schade voor zover dit ziet op de The North Face jas, de gestolen laptoptas met accu en het One Million parfum toewijsbaar zijn, omdat rechtstreeks verband met het strafbare feit is onderbouwd. De overige gevorderde materiële schade is niet omschreven in de aangifte, waardoor geen direct verband met het strafbare feit vastgesteld kan worden. De gevorderde vergoeding van immateriële schade dient niet-ontvankelijk te worden verklaard wegens gebrek aan onderbouwing.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de gehele vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard wegens onvoldoende onderbouwing.
Naar het oordeel van de rechtbank kan worden vastgesteld dat aan de benadeelde partij door het onder zaak A feit 1 bewezenverklaarde rechtstreeks schade is toegebracht.
Met de officier van justitie is de rechtbank eens dat alleen de materiële schadeposten die zijn benoemd in de aangifte toewijsbaar zijn, omdat een rechtstreeks verband met het strafbare feit vastgesteld kan worden. Deze posten houden de volgende in: de jas van The North Face (€ 434,-), de inhoud van de gestolen tas met elektronica (€ 140,-, € 279,- en
€ 416,06) en het One Million parfum (€ 83,99). De rechtbank concludeert dat de vordering tot vergoeding van materiële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 1.353,05,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, omdat verdachte jegens het slachtoffer [benadeelde partij 5] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het in zaak A onder 1 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 1.353,05.
10.6.
Vordering tot schadevergoeding van [benadeelde partij 6] (Zaak B, feit 3)
De benadeelde partij [benadeelde partij 6] vordert € 5.200,- aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Zowel de officier van justitie als de raadsman hebben zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij geheel niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
Naar het oordeel van de rechtbank kan worden vastgesteld dat aan de benadeelde partij door het onder zaak B feit 3 bewezenverklaarde rechtstreeks schade is toegebracht.
De benadeelde partij zal evenwel niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn gehele vordering. De behandeling van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 57, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het tenlastegelegde in zaak B onder feit 1 niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde in zaak A onder feiten 1 en 2 en 3 primair en in zaak B onder feiten 2 en 3 en 4 heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van zaak A, feit 1:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van zaak A, feit 2:
diefstal, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van zaak A, feit 3 primair:
poging tot diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
Ten aanzien van zaak B, feit 3 en feit 4:
telkens: diefstal;
Ten aanzien van zaak B, feit 2:
poging tot diefstal in een woning, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en in voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
3 (drie) maanden, van deze gevangenisstraf niet
tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de
proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
Meldplicht bij reclassering
Veroordeelde meldt zich binnen 3 dagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Inforsa op het adres [adres 3] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Gedragsinterventie middelengebruik
Veroordeelde neemt actief deel aan de gedragsinterventie Leefstijltraining of een andere
gedragsinterventie die gericht is op verslaving en middelengebruik. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider.
Ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname)
Veroordeelde laat zich behandelen door Inforsa of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
Bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal veroordeelde zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt.
Locatiegebod (met elektronische monitoring)
Veroordeelde is gedurende maximaal 9 maanden op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig op het verblijfadres, zolang het Openbaar Ministerie dat nodig vindt. De reclassering stelt de precieze tijdstippen vast, in overleg met veroordeelde en afhankelijk van de dagbesteding. Bij de start van het locatiegebod hoeft veroordeelde op doordeweekse dagen met dagbesteding een aaneengesloten blok van 12 uur niet op het verblijfadres te zijn. Op dagen zonder opleiding, (vrijwilligers)werk of behandeling is dat 2 uur. In de weekenden heeft veroordeelde een aaneengesloten blok van 4 uur per dag vrij te besteden. Het Openbaar Ministerie kan op verzoek van de reclassering de genoemde bloktijden veranderen. Veroordeelde werkt mee aan elektronische monitoring van dit locatiegebod. Veroordeelde gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering, omdat het voor de elektronische monitoring nodig is dat veroordeelde in Nederland blijft. Het huidige verblijfadres is [adres 2] . Een ander adres voor het locatiegebod is alleen mogelijk als de reclassering daarvoor toestemming geeft.
Dagbesteding
Veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk of onbetaald werk, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
Meewerken aan middelencontrole
Veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol/drugs/en in het bijzonder cocaïne om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Als algemene voorwaarden gelden dat veroordeelde:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het
nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet
op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de reclassering te houden toezicht, bedoeld in
artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de
medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van
voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 120 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
60 dagen.
Vordering benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Verklaart [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Vordering benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] gedeeltelijk toe tot een bedrag van
€ 97,12 (zevenennegentig euro en tien cent) aan vergoeding van materiële schade, te
vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de
schade op 1 december 2024 tot aan de dag van de voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve
van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 2] aan de Staat € 97,12 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 1 december 2024 tot aan de dag van de voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 1 dag. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Vordering benadeelde partij [aangever 6]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangever 6] toe tot een bedrag van € 3.382,96
(drieduizend driehonderd tweeëntachtig euro en zesennegentig cent) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 30 november 2024 tot aan de dag van de voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangever 6] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve
van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangever 6] aan de Staat € 3.382,96 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 30 november 2024 tot aan de dag van de voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 43 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Vordering benadeelde partij [benadeelde partij 3]
Verklaart [benadeelde partij 3] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Vordering benadeelde partij [benadeelde partij 4]
Verklaart [benadeelde partij 4] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Vordering benadeelde partij [benadeelde partij 5]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 5] gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 1.353,05 (dertienhonderd drieënvijftig euro en negenenvijftig cent) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 14 december 2024 tot aan de dag van de voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 5] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve
van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 5] aan de Staat € 1.353,05 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 14 december 2024 tot aan de dag van de voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 23 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Vordering benadeelde partij [benadeelde partij 6]
Verklaart [benadeelde partij 6] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.G.M.M. van Gessel, voorzitter,
mrs. H.H.J. Zevenhuijzen en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.E. Leopold, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 maart 2025.
[...]