8.3.Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Verdachte heeft bij de aanhouding van een winkeldief onnodig en disproportioneel geweld toegepast. Hierdoor heeft verdachte de lichamelijke integriteit van het slachtoffer aangetast en fysieke pijn veroorzaakt.
Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 20 februari 2025 betreffende verdachte, blijkt dat verdachte meerdere malen is veroordeeld, maar voornamelijk ter zake van Opiumwet- en vermogensdelicten. Verdachte is eenmaal eerder ter zake geweld veroordeeld.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het reclasseringsrapport van 20 februari 2025. Hierin adviseert de reclassering een straf zonder bijzondere voorwaarden. Ter terechtzitting heeft de reclasseringswerker toegelicht dat verdachte zich niet begeleidbaar opstelt.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden, alsmede op hetgeen in vergelijkbare zaken wordt opgelegd, aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. Zij zal aan verdachte een lagere straf opleggen.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat het passend en geboden is om verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van twee weken met aftrek van de periode dat verdachte in voorarrest heeft gezeten
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 2.495,-- aan vergoeding van materiële schade en € 5.000,-- aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering in zijn geheel wordt toegewezen.
De raadsvrouw van verdachte heeft gesteld dat het materiële deel van de vordering onvoldoende is onderbouwd. Ten aanzien van het immateriële deel acht zij een bedrag van 1.000 euro passender, waarvan de helft in mindering dient te worden gebracht vanwege een mate van eigen schuld.
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering tot materiële schadevergoeding. De behandeling van dat deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd. Het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen en er een ernstige inbreuk is gepleegd op zijn lichamelijke integriteit.
De rechtbank is met de raadsvrouw van oordeel dat het gevorderde bedrag voor smartengeld moet worden gematigd wegens eigen schuld van de benadeelde partij in de zin van artikel 6:101 BW. De ontstane schade is, zoals hiervoor reeds is besproken, immers mede een gevolg van een omstandigheid die aan de benadeelde deels kan worden toegerekend en moet daarom leiden tot een evenredige vermindering van de schadevergoedingsplicht van verdachte. De verdachte wordt verantwoordelijk gehouden voor het ontstane leed bij een zich heftig verzettende aangever bij het burgerarrest door de medewerkers van de Albert Heijn . De rechtbank zal smartengeld toewijzen ter hoogte van € 750,00. Voor het overige zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
In het belang van [slachtoffer] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 7 januari 2025 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/270868-21, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 25 februari 2022 van de rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 46 dagen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Bij de stukken bevindt zich ook de op 7 januari 2025 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 15/194830-20, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 17 mei 2022 van de politierechter Noord-Holland, waarbij verdachte is veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 50 uren subsidiair 25 dagen hechtenis niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
De rechtbank zal de vorderingen tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straffen afwijzen omdat zij de tenuitvoerlegging niet opportuun acht. De voorwaardelijke straffen zijn namelijk opgelegd voor andersoortige feiten, te weten overtreding van de Opiumwet.