ECLI:NL:RBAMS:2025:1789

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 maart 2025
Publicatiedatum
20 maart 2025
Zaaknummer
C/13/756932 / HA ZA 24-1055
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident in vrijwaring met betrekking tot schadeclaim van rondvaartbedrijf tegen gemeente Amsterdam

Op 19 maart 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een civiele zaak tussen Smidtje Beheer B.V. en een gedaagde partij. Smidtje, een exploitant van rondvaartboten in Amsterdam, heeft een schadeclaim ingediend tegen de gemeente Amsterdam, die eerder onrechtmatig had gehandeld. De gedaagde, die als advocaat betrokken was bij de bestuursrechtelijke procedure, wordt verweten dat hij nalatig is geweest door de schadeclaim niet tijdig in te dienen, waardoor deze is verjaard. In het incident vordert de gedaagde dat CMS, zijn voormalige werkgever, in vrijwaring wordt opgeroepen, omdat hij zijn praktijk heeft overgedragen aan een andere advocaat die de claim niet op tijd heeft ingediend. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gedaagde voldoende heeft aangetoond dat CMS mogelijk aansprakelijk is voor de gevolgen van de veroordeling in de hoofdzaak. De rechtbank heeft CMS toegestaan om in vrijwaring te worden opgeroepen en heeft Smidtje veroordeeld in de proceskosten van het incident. De zaak zal op 30 april 2025 opnieuw op de rol komen voor conclusie van antwoord van de gedaagde.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/756932 / HA ZA 24-1055
Vonnis in incident van 19 maart 2025
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SMIDTJE BEHEER B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
hierna te noemen: Smidtje,
advocaat: mr. L.J. Böhmer,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. M.J.G. Boender-Lamers.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 4 september 2024, met producties
- de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring, met productie,
- de conclusie van antwoord in het vrijwaringsincident, met productie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten, voor zover relevant in het incident

2.1.
Smidtje is een exploitant van rondvaartboten in Amsterdam.
2.2.
[gedaagde] heeft Smidtje en andere rederijen als advocaat bijgestaan in een bestuursrechtelijke procedure tegen de gemeente Amsterdam. De afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 7 juni 2017 het beroep gegrond verklaard. [1]
2.3.
Vaststond dat de gemeente Amsterdam onrechtmatig had gehandeld. Smidtje wilde als gevolg hiervan een schadeclaim indienen.
2.4.
Smidtje en [gedaagde] hebben in de periode daarna overleg gehad over het indienen van deze schadeclaim. Smidtje noch [gedaagde] namens Smidtje hebben in deze periode een schadeclaim ingediend.
2.5.
Op 6 december 2022 heeft (een advocaat van) CMS Derks Star Busmann N.V. (hierna: CMS) de schadeclaim namens Smidtje ingediend bij de gemeente Amsterdam.
2.6.
Op 2 januari 2023 heeft de gemeente Amsterdam het verzoek tot schade afgewezen met een beroep op verjaring.

3.Het geschil in de hoofdzaak

3.1.
Smidtje vordert - samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan Smidtje van een bedrag van € 67.088,54 vermeerderd met de wettelijke (handels)rente;
II. [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [gedaagde] van een bedrag van € 22.182 vermeerderd met de wettelijke (handels)rente;
III. de kosten vermeerderd met de wettelijke rente over de kosten.
Smidtje legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] toerekenbaar tekortgeschoten is door het nalaten van het indienen van de schadeclaim binnen de verjaringstermijn van vijf jaar. Naar aanleiding van de uitspraak van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is de verjaringstermijn voltooid op of omstreeks 8 juni 2022. [gedaagde] heeft niet de zorg betracht die hij bij zijn werkzaamheden in acht had moeten nemen. Hierdoor heeft Smidtje schade geleden waarvoor [gedaagde] aansprakelijk is.
3.2.
[gedaagde] heeft nog niet van antwoord gediend.

4.Het geschil in incident

4.1.
[gedaagde] vordert dat haar wordt toegestaan CMS in vrijwaring op te roepen.
4.2.
[gedaagde] legt hieraan ten grondslag dat hij in 2021 is gestopt met zijn praktijk als advocaat en dat hij zijn zaken heeft overgedragen aan mr. Timmer (hierna: Timmer). Zij was en is nog steeds werkzaam als advocaat bij CMS. [gedaagde] heeft ook de zaak van de mogelijke schadeclaim op de gemeente Amsterdam (hierna: de GWT-schadeclaim) binnen de verjaringstermijn overgedragen en Timmer heeft de vordering vervolgens niet op tijd ingediend. CMS is, ook als werkgever, aansprakelijk voor fouten van advocaten die bij CMS werkzaam zijn.
4.3.
CMS heeft verweer gevoerd inhoudende dat het dossier Smidtje/GWT-schadeclaim nooit aan haar is overgedragen. [gedaagde] wilde zijn praktijk afbouwen en heeft CMS destijds gevraagd om een oriënterend gesprek. Dit gesprek zou plaatsvinden op 14 juni 2021 met Timmer en haar beoogd patroon mr. Wildeboer. Timmer is op 1 juli 2021 in dienst getreden bij CMS en zij is op 14 juli 2021 beëdigd als advocaat. Uiteindelijk was mr. Wildeboer niet aanwezig bij het gesprek en hebben [gedaagde] en Timmer elkaar informeel gesproken. [gedaagde] wist, althans behoorde te weten dat Timmer op dat moment nog niet in dienst was van CMS. Een advocatendossier kan niet worden overgedragen aan een niet-advocaat. Daarnaast hebben [gedaagde] en Timmer überhaupt niet gesproken over de overdracht van het dossier Smidtje/GWT-schadeclaim. [gedaagde] heeft zelfs nog in januari 2022 werkzaamheden verricht voor Smidtje inzake de GWT-schadeclaim. Op 27 oktober 2022 heeft Smidtje zelf CMS benaderd met het verzoek om de schadeclaim in te dienen bij de gemeente Amsterdam, aldus ná de verjaringstermijn.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna ingegaan.

5.De beoordeling in het incident

5.1.
Maatstaf voor de toewijsbaarheid van een vordering tot oproeping in vrijwaring is of de eisende partij (voldoende onderbouwd) stelt dat de in de vrijwaring op te roepen derde krachtens zijn rechtsverhouding tot hem verplicht is de nadelige gevolgen van een veroordeling in de hoofdzaak (geheel of gedeeltelijk) te dragen.
5.2.
[gedaagde] heeft, gezien dat wat is opgenomen in r.o. 4.2, voldoende toegelicht waarom hij meent dat CMS de nadelige gevolgen van een veroordeling in de hoofdzaak zou moeten dragen. Of de gestelde rechtsverhouding daadwerkelijk bestaat, zal in de vrijwaringszaak moeten worden onderzocht. Het argument van CMS dat de feitelijke en/of juridische grondslag ontbreekt zal daarbij aan de orde komen. Op voorhand valt niet in te zien dat de vordering van [gedaagde] geen kans van slagen heeft.
5.3.
CMS heeft daarnaast het verweer opgeworpen dat oproeping in vrijwaring in dit geval in strijd is met de eisen van doelmatige procesvoering. Specifiek zou dit leiden tot onredelijke en onnodige vertraging en extra kosten.
5.4.
Anders dan CMS meent, leidt het geen gebruik maken van oproeping in vrijwaring voor de eerste roldatum van de hoofdzaak niet zondermeer tot onredelijke vertraging. In deze gevallen schrijft artikel 210 van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor dat de conclusie wordt genomen op de voor het nemen van de conclusie van antwoord bepaalde roldatum. Alleen de termijn voor indiening van conclusie van antwoord in de hoofdzaak wordt dus uitgesteld. Dat is op zichzelf geen onredelijke vertraging. In het verlengde geldt dat ook het vragen om uitstel voor het indienen van processtukken niet zondermeer geldt als onredelijke vertraging. Van omstandigheden waarom dat in dit geval anders zou zijn, is niet althans onvoldoende gebleken.
5.5.
Gelet op het voorgaande zal [gedaagde] worden toegestaan CMS in vrijwaring op te roepen tegen de in de beslissing vermelde roldatum.
5.6.
Smidtje zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten van dit incident. Deze kosten worden aan de zijde van [gedaagde] tot op heden vastgesteld op € 614 (=1 punt x tarief II € 614) plus € 178 (nakosten), te verhogen met de nakosten en de kosten van betekening als Smidtje niet binnen veertien dagen na heden aan de veroordeling voldoet.

6.6. De beslissing

De rechtbank
in het incident
6.1.
staat toe dat CMS door [gedaagde] wordt gedagvaard tegen de terechtzitting van 30 april 2025,
6.2.
veroordeelt Smidtje in de kosten van het incident, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 792. Als Smidtje niet binnen veertien dagen na heden aan deze veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Smidtje € 92 extra betalen plus de kosten van betekening,
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
6.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
30 april 2025voor conclusie van antwoord van [gedaagde] .
Dit vonnis is gewezen door mr. M.L.S. Kalff, rechter, bijgestaan door mr. S.C.C. Valk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2025.

Voetnoten

1.Raad van State, 7 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1520.