ECLI:NL:RBAMS:2025:1758

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 maart 2025
Publicatiedatum
19 maart 2025
Zaaknummer
13-404728-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot drie straffen en toetsing aan artikel 12 OLW

Op 19 maart 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de District Court in Kielce, Polen. De zaak betreft de tenuitvoerlegging van drie straffen. Na een eerdere tussenuitspraak, waarin de rechtbank zich beperkte tot de beoordeling van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) met betrekking tot één van de drie Poolse vonnissen, heeft de rechtbank in deze uitspraak de overlevering toegestaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen weigeringsgrond van toepassing is en dat de overlevering niet in strijd is met de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon.

De behandeling van het EAB vond plaats op 12 februari 2025, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was en werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.P.G. van der Weide. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen. Tijdens de zitting op 5 maart 2025 heeft de rechtbank aanvullende informatie ontvangen van de Poolse autoriteiten, die relevant was voor de beoordeling van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW. De raadsman betoogde dat niet was voldaan aan de eisen van artikel 12 OLW, maar de officier van justitie stelde dat de weigeringsgrond niet aan de overlevering in de weg stond.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering kunnen blokkeren. De rechtbank heeft daarbij in overweging genomen dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de strafzaak en zich bewust heeft onttrokken aan het verdere verloop van de procedure. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering toe te staan, waarbij zij de relevante wetsbepalingen heeft toegepast en de rechten van de opgeëiste persoon in acht heeft genomen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-404728-24
Datum uitspraak: 19 maart 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 24 december 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 19 maart 2024 door
the District Court in Kielcein Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1983 te [geboorteplaats] (Polen),
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
gedetineerd in [Penitentiaire Inrichting] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 12 februari 2025, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.P.G. van der Weide, advocaat in Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.
Tussenuitspraak van 26 februari 2025
Bij tussenuitspraak van 26 februari 2025 is het onderzoek heropend en geschorst om ten aanzien van één van de drie vonnissen uit het EAB nadere informatie te verkrijgen in het kader van de toets aan artikel 12 OLW.
Zitting 5 maart 2025
De behandeling van het EAB is voortgezet op de zitting van 5 maart 2025, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is wederom bijgestaan door zijn raadsman, mr. Van der Weide, advocaat in Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraak 26 februari 2025

In de tussenuitspraak van 26 februari 2025 heeft de rechtbank het volgende al beoordeeld:
  • de grondslag en inhoud van het EAB;
  • de strafbaarheid van de feiten;
  • artikel 11 OLW in combinatie met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest);
  • artikel 11 OLW in combinatie met artikel 4 Handvest (detentieomstandigheden).
  • artikel 12 OLW ten aanzien van het vonnis met referentie II K 21/22 en het vonnis met referentie II K 306/20.
Deze overwegingen dienen als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW t.a.v. vonnis II K 390/20

De rechtbank verwijst naar de overwegingen en vragen die zijn geformuleerd in de tussenuitspraak van 26 februari 2025. Deze vragen zien op de procedure in hoger beroep (volgend op de procedure in eerste aanleg, eindigend in het vonnis van 9 november 2022, referentie:
II K 390/20).In hoger beroep is arrest gewezen door
the District Court in Kielceop 2 juni 2023 (referentie
IX Ka 139/23).Overwogen is dat die procedure getoetst moet worden aan artikel 12 OLW.
De door de rechtbank geformuleerde vragen zijn door het Internationaal Rechtshulpcentrum (IRC) voorgelegd aan de Poolse autoriteiten, die de vragen op 3 maart 2025 hebben beantwoord.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft betoogd dat niet is voldaan aan de eisen van artikel 12 OLW, zodat voor deze procedure een verzetgarantie moet worden opgevraagd. De opgeëiste persoon heeft geen weet gehad van de procedure in hoger beroep en heeft de advocaat ook niet gemachtigd om hoger beroep in te stellen of om in hoger beroep de verdediging te voeren.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet aan overlevering in de weg staat. Ofwel er is sprake van de situatie zoals bedoeld in artikel 12 onder b OLW, ofwel er kan worden afgezien van weigering vanwege de verstrekte adresinstructie die ook zag op de procedure in hoger beroep. Ook kan worden afgezien van weigering omdat de opgeëiste persoon wél om een advocaat heeft verzocht, maar daarna geen enkele handeling heeft ondernomen om op de hoogte te blijven van de procedure. Door zich niet meer te informeren en direct naar Nederland te gaan, heeft hij zich dus welbewust onttrokken aan de gehele strafzaak.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een veroordeling terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort samengevat - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering op grond van artikel 12 OLW worden geweigerd. De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 3 maart 2025 blijkt dat de opgeëiste persoon gedurende de procedure in eerste aanleg heeft verzocht om een advocaat, die vervolgens door de rechtbank is aangewezen. Deze advocaat heeft hoger beroep ingesteld en de verdediging gevoerd in hoger beroep. Ook volgt uit deze aanvullende informatie dat de opgeëiste persoon tijdens het vooronderzoek een adresinstructie heeft gekregen en er daarbij op is gewezen dat deze verplichting
“applies to the entire proceedings also to the appeal proceedings, which is clear from the content of the written instructions that [opgeëiste persoon] received personally.”De oproep voor de zitting in hoger beroep is aan het door de opgeëiste persoon verstrekte adres gestuurd. De rechtbank weegt ook mee dat de opgeëiste persoon – die dus op de hoogte was van de verdenking en de strafzaak – ter zitting heeft verklaard dat hij na zijn verzoek om een advocaat, nooit meer heeft geïnformeerd naar het verdere verloop van deze strafzaak; de opgeëiste persoon heeft verklaard dat hij na vrij te zijn gekomen in een andere zaak, na een week naar Nederland is gegaan. In Nederland heeft de opgeëiste persoon zich niet ingeschreven in het BRP. De rechtbank leidt uit deze omstandigheden af dat de opgeëiste persoon zich heeft onttrokken aan het verdere verloop van de (gehele) strafzaak, inclusief een eventuele tenuitvoerlegging van een aan hem op te leggen straf in hoger beroep.
Het toestaan van de overlevering – alle hiervoor genoemde omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien – levert daarom geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon op.

5.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 47, 285, 350, 311 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 7 en 12 OLW.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Court in Kielcein Polen voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter,
mrs. C. Klomp en A.L. op ‘t Hoog, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. A.T.P. van Munster en D. Kloos, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 19 maart 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.