ECLI:NL:RBAMS:2025:1721

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 maart 2025
Publicatiedatum
18 maart 2025
Zaaknummer
11473673
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en verzoek tot vernietiging afgewezen na intrekking door werkgever

In deze zaak heeft [verzoekster] op 31 december 2024 een verzoekschrift ingediend tot vernietiging van haar ontslag op staande voet, dat op 6 december 2024 door haar werkgever, H.J. Heinz European Holding B.V., was gegeven. [verzoekster] heeft tevens voorlopige voorzieningen verzocht, waaronder de betaling van haar lopende loon. Tijdens de mondelinge behandeling op 13 februari 2025 heeft de kantonrechter de standpunten van beide partijen gehoord. Heinz heeft aangegeven dat het ontslag op staande voet inmiddels ongedaan was gemaakt, wat door [verzoekster] werd bevestigd. De kantonrechter heeft geoordeeld dat het verzoek tot vernietiging van het ontslag op staande voet bij gebrek aan belang werd afgewezen, aangezien het ontslag al was ingetrokken en de loondoorbetaling was hervat. De kantonrechter heeft Heinz wel veroordeeld tot betaling van het loon over de periode van 6 december 2024 tot 31 januari 2025, met inachtneming van een eerdere betaling van € 9.000,- netto. Daarnaast is Heinz veroordeeld tot betaling van een wettelijke verhoging van 10% over het salaris en de wettelijke rente. De verzoeken van [verzoekster] tot afgifte van bruto-netto specificaties en toegang tot bedrijfssystemen zijn afgewezen, evenals de verzoeken om een dwangsom en de vergoeding van buitengerechtelijke kosten. De proceskosten zijn aan de zijde van [verzoekster] begroot op € 858,50.

Uitspraak

RECHTBANKAMSTERDAM
Civiel recht
Kantonrechter
Fno: 51306.MVU
Zaaknummer / rekestnummer: 11473679 \ EA VERZ 25-7
Beschikking van 11 maart 2025
in de zaak van
[verzoekster],
te [woonplaats] ,
verzoekster, hierna te noemen: [verzoekster] ,
gemachtigde: mr. J.E. Hoetink,
tegen
H.J. HEINZ EUROPEAN HOLDING B.V.,
te Amsterdam,
verweerster, hierna te noemen: Heinz
gemachtigde: mr. H.J. Wiarda

1.De procedure

1.1
[verzoekster] heeft op 31 december 2024 een verzoekschrift met producties ingediend, strekkende tot vernietiging van het ontslag op staande voet, met nevenverzoeken. Zij heeft tevens voorlopige voorzieningen verzocht, kortgezegd strekkende tot veroordeling van Heinz om het lopende loon en bijkomende kosten te voldoen. Hierop heeft Heinz kenbaar gemaakt dat zij mondeling verweer wenste te voeren. Heinz heeft voor de mondelinge behandeling producties overgelegd.
1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 februari 2025. [verzoekster] is in persoon verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Aan haar zijde waren ook haar partner, [naam 1] en Z. Terrichova (tolk Tsjechisch) aanwezig. Heinz is verschenen bij [naam 2] en [naam 3] , bijgestaan door de gemachtigde en mr. A. Hardy.
1.3
Partijen hebben hun standpunten toegelicht en vragen van de kantonrechter beantwoord. Daarbij is door [verzoekster] een akte ter verduidelijking van het verzoek overgelegd en heeft Heinz spreekaantekeningen gebruikt. Na verder debat heeft de kantonrechter de mondelinge behandeling geschorst, teneinde te bezien of in het verzoek tot het treffen van een voor-lopige voorziening mondeling uitspraak kon worden gedaan. Daartoe heeft de kantonrechter zich in staat geacht, waarna de mondelinge behandeling is hervat en mondeling uitspraak is gedaan. Van deze uitspraak hebben partijen proces-verbaal ontvangen. Ten aanzien van de verzoeken in de bodemprocedure is beschikking verzocht. Daarvoor is een datum bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verzoekster] , geboren op [geboortedatum] 1983, is sinds 1 januari 2022 in dienst bij Heinz als Senior Manager Audit. Haar salaris bedraagt € 9.180,00 bruto per maand. Sinds 9 februari 2024 is [verzoekster] arbeidsongeschikt.
2.2.
Op 6 december 2024 is [verzoekster] op staande voet ontslagen.
2.3.
Heinz heeft het loon over 1 tot 6 december 2024 (€ 1.463,03 netto) uitbetaald in december 2024.
2.4.
De gemachtigde van [verzoekster] heeft op 12 december 2024 een brief, bedoeld voor de directie, aan de receptie van Heinz gezonden. In deze brief verzoekt de gemachtigde het ontslag op staande voet met terugwerkende kracht in te trekken.
2.5.
Vanaf 17 december 2024 is er contact geweest tussen (de gemachtigden van) [verzoekster] en Heinz. Vanaf dat moment zijn partijen in overleg geweest over een minnelijke regeling. Hangende dit overleg heeft [verzoekster] op 31 december 2024 een verzoekschrift ingediend dat strekt tot vernietiging van het ontslag op staande voet.
2.6.
Naar aanleiding van verdere gesprekken heeft Heinz [verzoekster] in de loop van januari 2025 zowel telefonisch als later per e-mail bericht dat het ontslag op staande voet in overleg tussen partijen ongedaan was gemaakt, zodat Heinz het dienstverband als ononderbroken voortgezet beschouwde, met inachtneming van alle geldende arbeidsvoorwaarden.
2.7.
Op 28 januari 2025 is een bedrag van € 9.000,- netto betaald als voorschot op het salaris over de periode van 6 december 2024 tot en met 31 januari 2025. Toegezegd is dat vanaf februari 2024 het salaris weer op de gebruikelijke wijze door Heinz zal worden uitbetaald.
2.8.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft Heinz toegelicht dat er een nieuwe afspraak bij de bedrijfsarts zal worden gemaakt. Zolang er geen nieuw advies van de bedrijfsarts is, zal Heinz [verzoekster] niet belasten met werkzaamheden, ook niet in het kader van re-integratie.

3.Het geschil

3.1.
[verzoekster] verzoekt, in een beschikking uitvoerbaar bij voorraad:
I. vernietiging van het ontslag op staande voet van 6 december 2024;
II. veroordeling van Heinz tot betaling van:
i. het loon vanaf 6 december 2024 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd, zijnde een maandloon van
€ 9.180,00 bruto met inachtneming van de verleende beschikking uit hoofde van de 30% regeling, te vermeerderen met de vakantiebijslag en overige emolumenten;
ii. de wettelijke verhoging ex. artikel 7:625 BW;
iii. de buitengerechtelijke kosten, ten bedrage van € 3.156,00,-;
iv. de wettelijke rente over voornoemde bedragen;
III. veroordeling van Heinz tot afgifte van bruto-netto specificaties van alle uit hoofde van de arbeidsovereenkomst en deze beschikking verrichte en nog te verrichten betalingen, telkens binnen 5 dagen na het tijdstip van betaling;
IV. veroordeling van Heinz tot het verlenen van reguliere toegang aan [verzoekster] tot de bedrijfssystemen van Heinz, waaronder het werknemersportal, het personeelsdossier en het intranet van Heinz, binnen 7 dagen na de te wijzen beschikking;
V. veroordeling van Heinz tot betaling van een dwangsom van € 500,00 per dag voor elke dag dat Heinz na betekening van de beschikking niet aan de veroordelingen voldoet;
VI. veroordeling van Heinz in de proceskosten, waaronder de reële proceskosten zoals bedoeld in artikel 237 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
3.2.
[verzoekster] stelt hiertoe – kortgezegd – dat het ontslag op staande voet op 6 december 2024 onrechtmatig was. Zij wijst erop dat een ontslag op staande voet een eenzijdige rechtshandeling is, die niet door de werkgever kan worden ingetrokken. Ondanks het bericht van Heinz dat het dienstverband als ononderbroken voortgezet kan worden beschouwd, wil zij daarom dat het ontslag op staande voet bij wijze van beschikking wordt vernietigd.
3.3.
Het verweer van Heinz strekt tot afwijzing van de verzoeken.
3.4.
Voor zover van belang wordt bij de beoordeling op de inhoudelijke standpunten van partijen ingegaan.

4.Beoordeling

4.1.
De verzochte vernietiging van het ontslag op staande voet wordt bij gebrek aan belang afgewezen. Heinz heeft het ontslag reeds eind januari 2025 ingetrokken en de loondoor-betaling is hervat. Het is juist dat een ontslag op staande voet een eenzijdige rechtshandeling is, zoals [verzoekster] stelt. Dat betekent in beginsel dat het niet eenzijdig, zonder instemming van de werknemer, kan worden ingetrokken. Dat is met name van belang indien de werk-nemer wenst te berusten in het einde van de arbeidsovereenkomst en inzet op een billijke vergoeding. In deze procedure is dat echter niet aan de orde. [verzoekster] heeft immers zelf Heinz verzocht om het ontslag op staande voet ongedaan te maken. Ook in het verzoek-schrift heeft zij vastgehouden aan de wens bij Heinz in dienst te blijven. Heinz is aan het verzoek van [verzoekster] tegemoet gekomen en het ontslag is inmiddels ook feitelijk ongedaan gemaakt. Bij deze stand van zaken heeft [verzoekster] onvoldoende onderbouwd welke toegevoegde waarde een beschikking van de kantonrechter op dit punt nog voor haar heeft.
4.2.
Niet betwist is dat de loondoorbetaling inmiddels is voortgezet. Het verzoek tot veroordeling van Heinz om het lopende loon te betalen wordt daarom eveneens afgewezen bij gebrek aan belang.
4.3.
Heinz zal wel worden veroordeeld tot betaling van het loon over de periode tussen 6 december 2024 en 31 januari 2025, met dien verstande dat de betaling van € 9.000 netto die is gedaan op 28 januari 2025 daarop in mindering wordt gebracht. Deze betaling strekt eerst in mindering op het loon van december 2024, omdat dat de oudste vordering is. Het restant strekt in mindering op het loon voor januari 2025.
4.4.
Gesteld noch gebleken is dat in de arbeidsovereenkomst afspraken zijn gemaakt over het tijdstip van loonbetaling. Op grond van artikel 7:623 BW geldt daarom dat Heinz het loon steeds uiterlijk moet betalen na afloop van de maand waarop het loon betrekking heeft. Dat betekent dat het loon over de periode 6-31 december 2024 niet op tijd is betaald. Ook het gedeelte van het loon van januari 2025 dat overblijft nadat de deelbetaling van 28 januari 2025 daarop in mindering is gebracht, is niet op tijd betaald. Op grond van artikel 7:625 BW is over deze bedragen de wettelijke verhoging verschuldigd. De kantonrechter ziet aanlei-ding om het percentage te matigen tot 10 %. De te late betaling van het loon is het gevolg van een juridisch geschil tussen partijen, waarin ook [verzoekster] haar aandeel heeft gehad. Heinz heeft zich bereidwillig getoond om het geschil op te lossen en is voortvarend overgegaan tot uitbetaling van het voorschot. Verdere matiging wordt niet passend geacht, omdat het feit dat er een ontslag op staande voet is gegeven en daarop later is teruggekomen, in de risicosfeer van Heinz ligt.
4.5.
De wettelijke rente over de bovenbedoelde bedragen wordt toegewezen op de in het dictum opgenomen wijze.
4.6.
De buitengerechtelijke kosten worden afgewezen. Niet gebleken is dat er in deze procedure buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht, anders dan de gebruikelijke werkzaam-heden in het kader van de procedure. Voor die kosten voorziet de proceskostenveroordeling op grond van artikel 237 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) reeds in een vergoeding.
4.7.
Het verzoek tot veroordeling van Heinz om bruto-netto specificaties af te geven wordt afgewezen bij gebrek aan belang. Heinz heeft ter zitting toegezegd dat zij deze specificaties zal af geven. Er is geen reden om daaraan te twijfelen.
4.8.
Ook het verzoek dat strekt tot het verkrijgen van toegang tot de bedrijfssystemen van Heinz wordt afgewezen, nu [verzoekster] deze toegang volgens Heinz reeds heeft. [verzoekster] heeft onvoldoende concreet gemaakt dat er systemen zijn waartoe zij nog geen toegang heeft en welke systemen dat dan zijn.
4.9.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen wordt ook de verzochte dwangsom afgewezen.
4.10.
Nu Heinz het ontslag op staande voet eerst na het indienen van het verzoekschrift heeft ingetrokken, wordt zij veroordeeld in de proceskosten. Deze worden aan de zijde van [verzoekster] begroot op € 858,50 in totaal. Dit bedrag bestaat uit € 248,00 aan griffierecht, € 543,00 aan salaris gemachtigde en € 67,50 aan nakosten. De kosten van betekening zijn toewijsbaar zoals in het dictum vermeld.
4.11.
De kantonrechter ziet in de feiten geen aanleiding om Heinz te veroordelen in de reële advocaatkosten. Van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen is in dit geval geen sprake. Het gaat om een relatief eenvoudige arbeidszaak. De normale forfaitaire tarieven worden geacht daarvoor een passende vergoeding te zijn. Als [verzoekster] in het kader van deze procedure veel meer juridische kosten heeft gemaakt, dan komt dat voor haar eigen rekening. Er is geen aanleiding om deze kosten op grond van artikel 237 RV als ‘nodeloos veroorzaakt’ voor rekening van Heinz te laten komen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt Heinz tot betaling aan [verzoekster] van het maandloon (€ 9.810,00 bruto, met inachtneming van de verleende beschikking uit hoofde van de 30% regeling en te vermeerderen met de vakantiebijslag en overige emolumenten) over de periode vanaf 6 december 2024 tot en met 31 januari 2025, met dien verstande dat de deelbetaling van € 9.000,- netto van 28 januari 2025 hierop in mindering strekt;
veroordeelt Heinz tot betaling aan [verzoekster] van 10% wettelijke verhoging over het salaris van 6 december 2024 tot en met 31 december 2024 en over het gedeelte van het salaris van januari 2025 dat na verrekening met de deelbetaling van 28 januari 2025 resteert;
veroordeelt Heinz in de wettelijke rente over de onder I. en II. genoemde bedragen, te rekenen vanaf de datum van opeisbaarheid tot aan de dag van de volledige betaling;
veroordeelt Heinz in de proceskosten, begroot op € 858,50 in totaal, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening indien Heinz niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en de beschikking daarna wordt betekend;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.V. Ulrici, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2025, in tegenwoordigheid van de griffier, mr. J.I. Dondorp.