ECLI:NL:RBAMS:2025:1683

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 februari 2025
Publicatiedatum
17 maart 2025
Zaaknummer
13-316715-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van artikel 12 OLW en aanhouding van beslissing op basis van artikel 11 OLW in het kader van een Europees aanhoudingsbevel

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 19 februari 2025, wordt de vordering tot overlevering van een Poolse verdachte behandeld. Het Europees aanhoudingsbevel (EAB) is uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Białystok op 29 augustus 2024 en betreft zowel een vervolgingsdeel als een executiedeel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overlevering op basis van het executiedeel moet worden geweigerd, omdat de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) van toepassing is. Dit houdt in dat de verdachte niet op de juiste wijze is opgeroepen voor de zitting die heeft geleid tot het verzamelvonnis, waardoor zijn verdedigingsrechten zijn geschonden.

Daarnaast heeft de rechtbank de beslissing over de overlevering ten behoeve van het vervolgingsdeel aangehouden op basis van artikel 11 OLW. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een individueel gevaar bestaat voor de verdachte met betrekking tot de detentieomstandigheden in Polen, en heeft een redelijke termijn van dertig dagen gesteld voor het verkrijgen van aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten. De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd en de geschorste gevangenhouding van de verdachte ook met dertig dagen verlengd. De zaak zal opnieuw worden behandeld op 21 maart 2025 of uiterlijk tien dagen daarna, afhankelijk van de ontvangen informatie.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-316715-24
Datum uitspraak: 19 februari 2025
(TUSSEN-)UITSPRAAK
op de vordering van 23 oktober 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 29 augustus 2024 door
the Regional Court in Białystok, Criminal
Division IIIin Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1997,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting van 18 december 2024
De behandeling van het EAB is aangevangen op de zitting van 18 december 2024, in aanwezigheid van mr. G.M. Kolman, officier van justitie. Wegens het ontbreken van aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit is het onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd aangehouden.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW)
uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Zitting 7 januari 2025
De rechtbank is de behandeling van het EAB op de zitting van 7 januari 2025 opnieuw
aangevangen, in aanwezigheid van mr. M. al Mansouri, officier van justitie. De opgeëiste
persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman B. Korver, waarnemend voor
mr. M.L. van Gessel, beiden advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
Tussenuitspraak van 17 januari 2025
In de tussenuitspraak van 17 januari 2025 [3] heeft de rechtbank vastgesteld dat het executie-gedeelte van het EAB ziet op een verzamelvonnis en drie aan dat verzamelvonnis onderliggende vonnissen. De rechtbank heeft het onderzoek heropend en voor onbepaalde tijd geschorst om – kort samengevat – de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om bij de uitvaardigende justitiële autoriteit aanvullende informatie op te vragen over de reden van het wijzen van een verzamelvonnis en de vraag te stellen of de omstandigheden van artikel 12, onder a – d, OLW op de verschillende vonnissen van toepassing zijn.
Daarnaast is de officier van justitie in het kader van artikel 11 OLW in de gelegenheid gesteld om de uitvaardigende justitiële autoriteit vragen te stellen over het aantal uren dat de opgeëiste persoon na overlevering buiten zijn cel zou mogen verblijven, in het geval dat hij in het Poolse
remand regimewordt gedetineerd.
Tot slot heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW met dertig dagen verlengd, onder gelijktijdige verlenging van de – geschorste – gevangenhouding op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
Zitting van 5 februari 2025
De behandeling van het EAB is – met instemming van de partijen – voortgezet op de zitting van 5 februari 2025, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. N. Stegerhoek (waarnemend voor mr. M.L. van Gessel), advocaat in Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW met dertig dagen verlengd, onder gelijktijdige verlening van de – geschorste – gevangenhouding op grond van artikel 27, derde lid, OLW.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon opnieuw verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.De tussenuitspraak van 17 januari 2025

De rechtbank verwijst naar haar tussenuitspraak van 17 januari 2025, waarin zij heeft geoordeeld over de grondslag en de inhoud van het EAB (rubriek 3), de dubbele strafbaarheid van de daarin vermelde feiten (rubriek 4) en over een mogelijke schending van artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU (rubriek 6). Deze overwegingen dienen als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.

4.Artikel 12 OLW

Inleiding
De rechtbank verwijst in dit kader allereerst naar haar overwegingen in rubriek 5 van de voornoemde tussenuitspraak van 17 januari 2025. De overwegingen in deze rubriek dienen als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
In het bijzonder brengt de rechtbank in herinnering dat zij ten aanzien van artikel 12 OLW in de tussenuitspraak de volgende vragen heeft geformuleerd:
Met betrekking tot de onderliggende vonnissen met de kenmerknummers XIII K 598/18, XIII K 1899/18 en XIII K 581/20:
1.
Wat zijn de data van deze onderliggende vonnissen?
2.
kunt u van ieder onderliggend vonnis onderdeel d) van het EAB volledig invullen, alsmede, indien de opgeëiste persoon niet in persoon ter zitting is verschenen en niet in persoon is gedagvaard, aangeven:
a.
naar welk adres de oproep voor de zitting is verstuurd en of de opgeëiste persoon dit adres zelf heeft opgegeven tijdens de voorbereidende procedure;
b.
of de opgeëiste persoon is geïnstrueerd over zijn rechten en plichten waaronder de verplichting om adreswijzigingen door te geven, waarbij uitgelegd is welke juridische gevolgen het verzuim van deze plicht met zich meebrengt?
3.
Is er hoger beroep ingesteld tegen elk onderliggend vonnis?
a.
Als er hoger beroep is ingesteld, wat is de datum van de beslissing in hoger beroep, de rechtsprekende instantie en het kenmerknummer?
b.
Wie heeft het hoger beroep ingesteld?
c.
Kunt u van iedere hoger beroepsprocedure onderdeel d) van het EAB invullen, alsmede indien de opgeëiste persoon niet in persoon ter zitting is verschenen en niet in persoon is gedagvaard, aangeven:
-
of, als de opgeëiste persoon in de voorbereidende procedure een adresinstructie is verstrekt, deze adresinstructie zich ook uitstrekt over de procedure in hoger beroep?
-
zo ja, op welke wijze de opgeëiste persoon op de hoogte is gesteld dat de adresinstructie zich ook uitstrekte over de procedure in hoger beroep.
Met betrekking tot het verzamelvonnis:
4.
Wat is de reden dat het verzamelvonnis is gewezen? Is dat op verzoek van de opgeëiste persoon gebeurd of ambtshalve?
5.
Wanneer heeft de opgeëiste persoon de gevangenis verlaten en daarbij een adres achtergelaten?
6.
Liep toen al de procedure die geleid heeft tot het verzamelvonnis?
7.
Is de opgeëiste persoon in het kader van de procedure die heeft geleid tot het verzamelvonnis, geïnstrueerd over zijn rechten en plichten waaronder de verplichting om adreswijzigingen door te geven, waarbij uitgelegd is welke juridische gevolgen het verzuim van deze plicht met zich meebrengt? Zo ja, wanneer en op welke wijze is dat gebeurd?
De rechtbank zal allereerst de aanvullende informatie met betrekking tot het verzamelvonnis bespreken. Deze aanvullende informatie luidt als volgt:
Regarding the cumulative/consolidated judgment in case III K 1835/23:

The issuance of the consolidated judgment was initiated ex officio by the Sąd Rejonowy District Court in Białystok.

The Requested Subject was released from custody on 16 April 2018, providing the address: [adres 2] .

The Requested Subject was at liberty during the proceedings for the consolidated judgment, which commenced on 14 December 2023.

During the consolidated judgment proceedings, the Requested Subject did not collect correspondence.
Het standpunt van de verdediging
Volgens de raadsman is ten aanzien van het verzamelvonnis de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing. Op basis van de aanvullende informatie moet worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet voor de zitting die tot het verzamelvonnis heeft geleid is opgeroepen en dat het vonnis niet op verzoek van de opgeëiste persoon is gewezen. Indien de rechtbank uit de aanvullende informatie wel afleidt dat er een oproep voor de zitting is verzonden naar het adres
[adres 2], heeft de raadsman gewezen op het gegeven dat de opgeëiste persoon in de procedures die tot de onderliggende vonnissen hebben geleid recentere andere adresgegevens aan de Poolse autoriteiten heeft verstrekt.
Verder heeft de raadsman de rechtbank verzocht om ten aanzien van het verzamelvonnis gevolg te geven aan de weigeringsgrond van artikel 12 OLW, nu het gelet op het voorgaande niet aan het handelen van de opgeëiste persoon te wijten valt dat hij ten aanzien van dit vonnis geen gebruik heeft kunnen maken van zijn verdedigingsrechten.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht om ten aanzien van het verzamelvonnis geen gevolg te geven aan de weigeringsgrond van artikel 12 OLW, nu de opgeëiste persoon van de aan het verzamelvonnis ten grondslag liggende zaken op de hoogte is geweest en daarin is bijgestaan door een gemachtigd advocaat. Door Polen te verlaten heeft de opgeëiste persoon zich niet beschikbaar gehouden voor de Poolse autoriteiten, terwijl hij wist dat er in Polen nog een strafzaak liep. Bovendien leidt een verzamelvonnis in de regel tot strafvermindering, hetgeen in het belang van de opgeëiste persoon is.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt allereerst vast dat uit onderdeel d van het EAB en de aanvullende informatie blijkt dat de opgeëiste persoon niet aanwezig is geweest bij de zitting die tot het verzamelvonnis heeft geleid en in deze procedure ook niet is bijgestaan door een door hem gemachtigd raadsman. Verder doen de in artikel 12, aanhef en onder a – d, OLW beschreven omstandigheden zich ten aanzien van het verzamelvonnis niet voor. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is daarmee op het verzamelvonnis van toepassing.
Bij de vraag of aan de weigeringsgrond gevolg moet worden gegeven, stelt de rechtbank vast dat uit de aanvullende informatie blijkt dat de procedure die tot het verzamelvonnis heeft geleid niet op verzoek van de opgeëiste persoon is aangevangen. Het vonnis is immers
“ex officio”op initiatief van de
District Court in Białystokgewezen. Verder kan niet uit de aanvullende informatie worden afgeleid dat de opgeëiste persoon voor de zitting die tot het verzamelvonnis heeft geleid is opgeroepen. Waar ten aanzien van de onderliggende vonnissen telkens is vermeld dat een oproep voor de zittingen is verstuurd aan een door de opgeëiste persoon aan de Poolse autoriteiten opgegeven adres, is dit ten aanzien van het verzamelvonnis niet het geval.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om bij de zitting die tot het verzamelvonnis heeft geleid aanwezig te zijn, ofwel in dat kader kennelijk onzorgvuldig is geweest. Dat een verzamelvonnis in de regel strafvermindering oplevert en daarmee in het voordeel van de opgeëiste persoon zou zijn geweest, doet aan dit oordeel niets af. Dit gegeven is immers geen criterium dat de rechtbank meeweegt bij de vraag of aan de weigeringsgrond van artikel 12 OLW toepassing moet worden gegeven
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de overlevering van de opgeëiste persoon moet worden geweigerd ten aanzien van het executiedeel van het EAB met als grondslag een vonnis van
the District Court in Białystok van 9 april 2024 met kenmerk III K 1835/23(zoals is vastgesteld in rubriek 3 van de tussenuitspraak van 17 januari 2025). De door de uitvaardigende justitiële autoriteit verstrekte aanvullende informatie ten aanzien van de onderliggende vonnissen, behoeft daarmee geen verdere bespreking.

5.Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden het Poolse remand regime

Inleiding
De rechtbank verwijst in dit kader naar haar overwegingen in rubriek 7 van de tussenuitspraak van 17 januari 2025. De overwegingen in deze rubriek dienen als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
In het bijzonder brengt de rechtbank in herinnering dat zij in de tussenuitspraak heeft vastgesteld dat niet kan worden uitgesloten dat de opgeëiste persoon na overlevering in het
remand regimein Polen wordt gedetineerd, omdat zijn overlevering wordt verzocht ten behoeve van zowel het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Pools recht strafbare feiten (het vervolgingsdeel van het EAB), als de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf (het executiedeel van het EAB). Dit terwijl de rechtbank voor voorlopig gedetineerden een algemeen reëel gevaar van schending van grondrechten heeft aangenomen. [4]
Om te verzekeren dat de grondrechten van de opgeëiste persoon in dit concrete geval worden geëerbiedigd, is de rechtbank verplicht om na te gaan of er gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering aan Polen een reëel gevaar zal lopen van schending van zijn grondrechten voor het geval hij wordt gedetineerd in een
remand regime/remand prison. Gelet op de reeds beschikbare aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten, waaruit onder meer volgt dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering “
most likely” in
the Detention Center in Bialystokwordt gedetineerd, heeft de rechtbank de officier van justitie verzocht om de volgende vraag aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen:
De rechtbank Amsterdam is van oordeel dat, als de opgeëiste persoon geplaatst wordt in een remand prison, hij tenminste 2 uur per dag buiten zijn cel moet kunnen doorbrengen. Indien de opgeëiste persoon wordt gedetineerd in een remand prison of in een remand regime van Detention Center Białystok en aldaar deelneemt aan alle geboden activiteiten, kunt u dan garanderen dat hij tenminste 2 uur per dag buiten zijn cel kan doorbrengen?
Op 3 februari 2025 heeft een rechter van de
Regional Court in Białystokde volgende aanvullende informatie verstrekt:
During detention and serving a custodial sentence, the Penal Enforcement Code will apply to the Requested Subject. According to Article 112, paragraph 1 of this code, the convicted person is entitled to at least one hour of outdoor exercise per day. If the convicted person is placed in a closed-type penal institution, living quarters may be open during the day for a specified time, provided security considerations do not prevent this, as stipulated in Article 90, point 1 of the Penal Enforcement Code.
Het standpunt van de verdediging
Volgens de raadsman kan uit de aanvullende informatie van 3 februari 2025 niet worden afgeleid dat de opgeëiste persoon in het
remand regimein Polen terecht komt, maar volgt daaruit wel dat aan de voorwaarde van de rechtbank dat de opgeëiste persoon ten minste twee uur per dag buiten zijn cel kan doorbrengen niet wordt voldaan. Dit betekent dat de rechtbank ten aanzien van de opgeëiste persoon een individueel gevaar dient vast te stellen en ingevolge artikel 11, tweede en vierde lid, OLW een redelijke termijn moet geven waarbinnen dit gevaar door de uitvaardigende justitiële autoriteit kan worden weggenomen.
Het standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie kan niet worden uitgesloten dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering in het
remand regimein Polen wordt gedetineerd, terwijl niet wordt gegarandeerd dat de opgeëiste persoon ten minste twee uur per dag buiten zijn cel mag doorbrengen. Daarom heeft zij de rechtbank verzocht om het onderzoek ter zitting te schorsen om aanvullende vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen. Daarbij dient nog eenmaal te worden gevraagd naar het aantal uren per dag dat de opgeëiste persoon buiten zijn cel zou mogen doorbrengen en de activiteiten die in detentie worden georganiseerd
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat met de aanvullende informatie niet is gegarandeerd dat de omstandigheden die tot de vaststelling van het algemeen reëel gevaar met betrekking tot het
remand regimehebben geleid ten aanzien van de opgeëiste persoon kunnen worden uitgesloten. De rechtbank overweegt dat uit de aanvullende informatie van 3 februari 2025 niet kan worden afgeleid of deze ziet op het scenario dat de opgeëiste persoon een gevangenisstraf gaat uitzitten, of het scenario dat hij in het Poolse
remand regimewordt geplaatst. Dit terwijl de in de tussenuitspraak geformuleerde vraag duidelijk op laatstgenoemde scenario zag. Zelfs indien de rechtbank de aanvullende informatie van 3 februari 2025 zo zou uitleggen dat deze op het
remand regimeziet, wordt niet gegarandeerd dat de opgeëiste persoon in een cel met een oppervlakte van niet minder dan 3 m² exclusief sanitair (zoals in de aanvullende informatie van 20 december 2024 en 3 januari 2025 is gegarandeerd) ten minste twee uur per dag buiten zijn cel zou mogen doorbrengen.
De rechtbank stelt daarom vast dat er voor de opgeëiste persoon een individueel gevaar bestaat van schending van zijn grondrechten als de overlevering ten behoeve van het vervolgingsdeel van het EAB zou worden toegestaan.
Nu een individueel gevaar wordt aangenomen, dient de rechtbank de beslissing aan te houden op grond van artikel 11, tweede lid, OLW, tenzij evident is dat het gevaar niet binnen een redelijke termijn zal worden weggenomen als gevolg van een wijziging in de omstandigheden. Deze uitzondering doet zich hier niet voor. Alhoewel het in deze fase niet aan de rechtbank is om vragen te formuleren (maar aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om informatie te verstrekken waaruit een wijziging van de omstandigheden blijkt), vindt de rechtbank het niet geheel ondenkbaar dat aanvullende informatie met betrekking tot de hierboven genoemde zorgelijke aspecten, mogelijk een dergelijke wijziging zou kunnen opleveren.
Daarom houdt de rechtbank de beslissing over de overlevering op grond van artikel 11, tweede lid, OLW, aan en stelt daarbij, ingevolge artikel 11, vierde lid, OLW, een redelijke termijn vast van dertig dagen. De voortzetting van de zaak zal worden ingepland op het einde van deze termijn (op 21 maart 2025) of uiterlijk tien dagen daarna, zodat nagegaan kan worden of binnen die redelijke termijn een wijziging van de omstandigheden is opgetreden. Wanneer dit niet het geval is, zal ingevolge artikel 11, vierde lid, OLW, geen gevolg worden gegeven aan het EAB.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat, voor zover het EAB ziet op de overlevering ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf, de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering partieel geweigerd.
Ten aanzien van het in het EAB vervatte verzoek tot overlevering ten behoeve van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Pools recht strafbare feiten wordt de beslissing tot overlevering op grond van artikel 11, tweede lid, OLW aangehouden.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 12 OLW.

8.Beslissing

WEIGERTde overlevering voor zover het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf die is opgelegd wegens de in onderdeel e) van het EAB vermelde feiten met nummer 1, 2 en 3, bij het
cumulative judgmentvan 9 april 2024 gegeven door de
District Court in Bialystokin de zaak met kenmerknummer III K 1835/23.
HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek en bepaalt dat de zaak opnieuw moet worden ingepland op een zitting op 21 maart 2025 of uiterlijk tien dagen daarna.
HOUDT AANde beslissing over de overlevering op grond van artikel 11, tweede lid, OLW, voor zover het EAB strekt tot het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Pools recht strafbare feiten.
VERLENGTop grond van artikel 22, vierde lid, sub c, OLW de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met zestig dagen, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
VERLENGTde – geschorste – gevangenhouding met 60 dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon en zijn raadsman tegen een nader te bepalen datum en tijdstip.
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Poolse taal tegen een nader te bepalen datum en tijdstip.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter,
mrs. E. de Rooij en A.R. Vlierhuis, rechters,
in tegenwoordigheid van J.M. Esschendal, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 19 februari 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.De betreffende uitspraak is ter publicatie aangeboden.
4.Rb. Amsterdam 5 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:3311.