ECLI:NL:RBAMS:2025:1680

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 maart 2025
Publicatiedatum
17 maart 2025
Zaaknummer
13-004570-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een Pools Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot meerdere strafbare feiten

Op 6 maart 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Regional Court in Częstochowa, Polen. De opgeëiste persoon, geboren in 1976 in Polen, was gedetineerd in Nederland en had geen vaste woon- of verblijfplaats. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 20 februari 2025 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. G.M. Kolman, aanwezig was. De opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. E. Boskma, en een tolk in de Poolse taal. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB betrekking heeft op de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van zeven jaar, waarvan nog negen maanden en veertien dagen resteren. De opgeëiste persoon had tijdens de zitting verklaard dat hij ten aanzien van de opgelegde straf in Polen wegens goed gedrag vervroegd was vrijgelaten, maar de rechtbank heeft op basis van het vertrouwensbeginsel de informatie in het EAB als juist aangenomen.

De rechtbank heeft de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) beoordeeld, maar besloot af te zien van toepassing daarvan, omdat de opgeëiste persoon stilzwijgend afstand had gedaan van zijn recht om aanwezig te zijn bij het proces dat tot het verzamelvonnis leidde. De rechtbank concludeerde dat de overlevering kon worden toegestaan, omdat aan de eisen van de OLW was voldaan en er geen weigeringsgronden waren. De rechtbank heeft de overlevering van de opgeëiste persoon toegestaan voor de feiten zoals beschreven in het EAB, met uitzondering van één feit waarvoor de dubbele strafbaarheid niet kon worden vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-004570-25
Datum uitspraak: 6 maart 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 7 januari 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 21 maart 2024 door de
Regional Court in Częstochowain Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1976,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [detentieadres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 20 februari 2025, in aanwezigheid van mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. E. Boskma, advocaat in Alkmaar en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
cumulative judgement of the Regional Court in Częstochowa of the 27th June 2016 handed down under case reference number II K 12/16, changed by the judgement of the Court of Appeal in Katowice of 27th October 2016 handed down under case reference number II Aka 389/16.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 7 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 9 maanden en 14 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
De opgeëiste persoon heeft tijdens de zitting verklaard dat hij ten aanzien van de in het EAB vermelde en bij het verzamelvonnis opgelegde straf in Polen wegens goed gedrag vervroegd is vrijgelaten en dat aan hem is medegedeeld dat hij zijn straf volledig heeft uitgezeten. Nu de opgeëiste persoon geen gegevens heeft kunnen overleggen die zijn verklaring ondersteunen, dient de rechtbank op grond van het vertrouwensbeginsel uit te gaan van de door de uitvaardigende justitiële autoriteit in het EAB vermelde informatie.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

De rechtbank stelt vast dat het EAB ziet op de tenuitvoerlegging van een verzamelvonnis. In onderdeel d) van het EAB is vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon aanwezig is geweest tijdens de processen die tot de vier aan dit verzamelvonnis ten grondslag liggende vonnissen hebben geleid (met referenties VI K 742/11, II K 1463/13, II K 192/13 en II K 363/14).
Nu de duur van de totale straf in het verzamelvonnis is gewijzigd en de bevoegde rechterlijke autoriteit daarbij over een beoordelingsmarge heeft beschikt, dient de rechtbank te beoordelen of artikel 12 OLW op dit vonnis van toepassing is.
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [4] Uit het EAB volgt dat de
Court of Appeal in Katowiceals laatste instantie de zaak ten gronde heeft behandeld. De rechtbank zal daarom alleen het proces in hoger beroep toetsen aan artikel 12 OLW.
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij de behandeling in hoger beroep die tot het verzamelvonnis van de
Court of Appeal in Katowicevan 27 oktober 2016 heeft geleid, en dat dit arrest - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW doet zich daarom ten aanzien van dit verzamelvonnis voor.
Desondanks ziet de rechtbank aanleiding om van het toepassen van de weigeringsgrond af te zien. Uit de aanvullende informatie van 5 februari 2025 van
Regional Court JudgeMarzena Pok is gebleken dat het verzamelvonnis van de
Court of Appeal in Katowiceis gewezen naar aanleiding van het hoger beroep van de advocaat van de opgeëiste persoon tegen het verzamelvonnis van de
Regional Court in Częstochowa. De opgeëiste persoon was ten tijde van de behandeling van het hoger beroep nog gedetineerd en werd in de penitentiaire inrichting op de hoogte gebracht van de mogelijkheid om een verzoek in te dienen om naar het proces dat tot het verzamelvonnis van de
Court of Appeal in Katowiceheeft geleid te worden gebracht. De opgeëiste persoon heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt.
In het licht van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het proces dat tot het verzamelvonnis van de
Court of Appeal in Katowiceheeft geleid en al dan niet stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om bij dat proces afwezig te zijn.

5.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan –
met uitzondering van het vierde in onderdeel e) van het EAB vermelde feit– is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
  • opzetheling;
  • om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit te verschaffen;
  • diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, meermalen gepleegd;
  • diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, meermalen gepleegd;
  • opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
  • handelen in strijd met een in artikel 3 van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het vierde in onderdeel e) van het EAB vermelde feit
Met de officier van justitie stelt de rechtbank vast dat ten aanzien van het vierde in onderdeel e) van het EAB vermelde feit – dat ziet op de veroordeling van de opgeëiste persoon door de
Regional Court in Częstochowavan 27 oktober 2014 met referentie II K 192/13 – staat vermeld dat de opgeëiste persoon op 21 augustus 2012 een “
undetermined narcotic drug or psychotropic substance” heeft gekocht. Voor zover het feit ziet op deze handeling, kan het niet naar Nederlands recht als strafbaar feit worden gekwalificeerd, omdat op basis van de feitomschrijving onduidelijk is of het gaat om een verdovend middel voorkomend op lijst I of op lijst II bij de Opiumwet. De rechtbank zou de overlevering met betrekking tot dit onderdeel van dit feit daarom op grond van artikel 7, tweede lid, aanhef en onder a, OLW kunnen weigeren.
De rechtbank ziet echter aanleiding om van weigering af te zien. Daarbij is van belang dat het relevante onderdeel van het vierde in onderdeel e) vermelde feit geen aanknopingspunten met de Nederlandse rechtsorde heeft en geheel in Polen begaan is. Bovendien wordt voor de overige onderdelen van dit feit en de andere vermelde feiten aan het vereiste van dubbele strafbaarheid voldaan en wordt de overlevering daarvan toegestaan.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 311 en 416 Wetboek van Strafrecht, 2, 3, 10, 10a en 11 Opiumwet en 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Regional Court in Częstochowain Polen voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. E. de Rooij en H.P. Kijlstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Esschendal, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 6 maart 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (Generalstaatsanwaltschaft Berlin (Condamnation par défaut)), ECLI:EU:C:2023:1030, punt 47 en C-398/22, RQ (Generalstaatsanwaltschaft Berlin (Condamnation par défaut)), ECLI:EU:C:2023:1031, punt 32.