ECLI:NL:RBAMS:2025:1670

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 maart 2025
Publicatiedatum
17 maart 2025
Zaaknummer
13-338982-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een Poolse verdachte op basis van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot dubbele strafbaarheid en aanwezigheidsrecht

Op 6 maart 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een Poolse verdachte op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Het EAB, uitgevaardigd door de regionale rechtbank van Włocławek op 27 mei 2022, verzocht om de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Nederland gedetineerd was. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 20 februari 2025 gehouden, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de verdachte aanwezig waren. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak met 30 dagen verlengd en de gevangenhouding bevolen.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de inhoud van het EAB beoordeeld. De verdediging voerde aan dat de opgeëiste persoon niet in persoon was opgeroepen voor de procedure die leidde tot het eerste vonnis, en dat hij geen kennis had van de voorwaarden die waren overtreden. De officier van justitie betwistte dit en stelde dat de opgeëiste persoon wel degelijk op de hoogte was van de procedure. De rechtbank oordeelde dat de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) niet van toepassing was voor het eerste vonnis, maar wel voor het tweede vonnis. Desondanks besloot de rechtbank om de overlevering niet te weigeren, omdat de opgeëiste persoon stilzwijgend afstand had gedaan van zijn aanwezigheidsrecht.

De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden waren die aan de overlevering in de weg stonden. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan voor de feiten zoals beschreven in het EAB. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-338982-23
Datum uitspraak: 6 maart 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 24 december 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 27 mei 2022 door
the Regional Court of Włocławekin Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1991,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [detentieadres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 20 februari 2025, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.A.M. Pijnenburg, advocaat in Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt twee vonnissen:
  • sentence of the District Court in Aleksandrów Kujawski of 16th April 2010, file reference number II K 164/10 which became final on 13th May 2010(hierna: vonnis 1);
  • sentence of the District Court in Aleksandrów Kujawski of 29th June 2011, file reference number II K 354/11 which became final on 12th October 2011(hierna: vonnis 2)
    .
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen, te weten:
  • Ten aanzien van vonnis 1: een vrijheidsstraf voor de duur van 6 maanden;
  • Ten aanzien van vonnis 2: een vrijheidsstraf voor de duur van 9 maanden.
Beide straffen dienen door de opgeëiste persoon te worden ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraffen zijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij de hiervoor genoemde vonnissen.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Het standpunt van de raadsman
Volgens de raadsman heeft de opgeëiste persoon tegenover hem verklaard dat, ondanks dat dit wel in het EAB is vermeld, hij niet in persoon is opgeroepen voor de procedure die tot vonnis 1 zoals hierboven vermeld heeft geleid. Ook heeft de opgeëiste persoon geen kennis van de bijzondere voorwaarden die volgens de Poolse autoriteiten zouden zijn overtreden, hetgeen tot de beslissing tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis 2 initieel voorwaardelijk opgelegde straf heeft geleid. Daarom kan de overlevering van de opgeëiste persoon aan Polen niet worden toegestaan zonder dat ten aanzien van beide vonnissen een verzetsgarantie wordt verstrekt.
De rechtbank heeft het standpunt van de raadsman opgevat als een beroep op de weigeringsgrond van artikel 12 OLW.
Het standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie doet de weigeringsgrond van artikel 12 OLW zich ten aanzien van vonnis 1 niet voor, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit in het EAB heeft vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is opgeroepen voor het proces dat tot het vonnis heeft geleid.
Ten aanzien van vonnis 2 doet de weigeringsgrond van artikel 12 OLW zich wel voor. Desondanks dient de rechtbank geen toepassing te geven aan de weigeringsgrond, nu uit het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon in de procedure die heeft geleid tot dit vonnis de instructie heeft gekregen om de Poolse autoriteiten van iedere adreswijziging op de hoogte te brengen en dit kennelijk niet heeft gedaan. Hierdoor heeft de opgeëiste persoon stilzwijgend afstand gedaan van zijn aanwezigheidsrecht.
Het oordeel van de rechtbank
Vonnis 1
Ten aanzien van vonnis 1 stelt de rechtbank vast dat de uitvaardigende justitiële autoriteit in onderdeel d) het EAB heeft aangekruist dat de opgeëiste persoon ‘anderszins’ in kennis is gesteld van de datum en plaats van het proces dat tot het vonnis heeft geleid, waarbij is vastgesteld dat de opgeëiste persoon van het proces op de hoogte was en hij ervan in kennis is gesteld dat een beslissing kan worden genomen indien hij niet op het proces zou verschijnen. In dit kader heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit ter verduidelijking vermeld dat de opgeëiste persoon bij brief over de datum van de zitting is geïnformeerd en dat hij voor ontvangst van deze brief heeft getekend. Gelezen in samenhang met de (ten aanzien van vonnis 1 vermoedelijk abusievelijk) aangekruiste optie 1b van onderdeel d), gaat de rechtbank ervan uit dat de opgeëiste persoon er daarbij op is gewezen dat een beslissing zou kunnen worden genomen als hij niet ter zitting zou verschijnen. Gelet op het vertrouwensbeginsel dient de rechtbank van de juistheid van deze informatie uit te gaan. De enkele betwisting van deze informatie door de opgeëiste persoon is onvoldoende om van dit beginsel af te wijken.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat zich ten aanzien van vonnis 1 de situatie zoals omschreven in artikel 12, aanhef en onder a, OLW voordoet. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is daarom ten aanzien van dit vonnis niet van toepassing en het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Vonnis 2
Uit de aanvullende informatie van 12 februari 2025 van
the Regional Court in Włocławekblijkt – kort samengevat – dat is besloten tot het tenuitvoerleggen van de bij vonnis 2 initieel voorwaardelijk opgelegde vrijheidsstraf omdat de opgeëiste persoon een van de aan hem bij dit vonnis opgelegde bijzondere voorwaarden heeft overtreden. Hierdoor dient enkel het proces dat tot vonnis 2 heeft geleid aan artikel 12 OLW te worden getoetst.
De rechtbank stelt vast dat de uitvaardigende justitiële autoriteit ten aanzien van vonnis 2 heeft vermeld dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot het vonnis heeft geleid en dat het vonnis - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, aanhef en onder a – c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. Evenmin is een garantie als bedoeld in artikel 12, aanhef en onder d, OLW verstrekt. Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in onderdeel d) van het EAB vermeld dat de opgeëiste persoon ten aanzien van vonnis 2 tijdens zijn politieverhoor een instructie heeft gekregen om de Poolse autoriteiten van iedere adreswijziging voor de duur van meer dan zeven dagen op de hoogte te brengen. Vervolgens hebben de autoriteiten tevergeefs geprobeerd om de opgeëiste persoon op te roepen voor het proces dat tot het vonnis heeft geleid op het adres dat hij tijdens ditzelfde verhoor aan de autoriteiten heeft opgegeven. Verder staat vermeld dat de opgeëiste persoon op dezelfde dag als waarop zijn verhoor plaatsvond akkoord is gegaan met de voorwaardelijke straf waartoe hij in vonnis 2 is veroordeeld.
In het licht van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de strafprocedure en de verdenking, waardoor hij ofwel stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om bij zijn proces aanwezig te zijn, ofwel in dat kader kennelijk onzorgvuldig is geweest door, ondanks de aan hem gegeven adresinstructie, niet bereikbaar te zijn voor de Poolse autoriteiten.
De rechtbank ziet daarom af van het toepassen van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
diefstal, meermalen gepleegd;
5. Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden in de gevangenis in Barczewo in Polen
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft de rechtbank gevraagd om terug te komen van haar uitspraak van 14 februari 2025, waarin zij tot het oordeel is gekomen dat ten aanzien van de gevangenis in Barczewo in Polen geen algemeen reëel gevaar van schending van grondrechten bestaat. Uit de op 12 februari jongstleden in de onderhavige zaak door
the Regional Court in Włocławekverstrekte aanvullende informatie blijkt dat niet kan worden uitgesloten dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering wordt overgeplaatst naar de gevangenis in Barczewo. Volgens de raadsman is sprake van een algemeen gevaar van schending van grondrechten waaruit voor de opgeëiste persoon een individueel gevaar kan worden afgeleid (met als gevolg, zoals de rechtbank begrijpt, dat aan het EAB geen gevolg moet worden gegeven en dat de officier van justitie niet-ontvankelijk in zijn vordering tot overlevering dient te worden verklaard).
Het standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie staat artikel 11 OLW niet aan de overlevering van de opgeëiste persoon in de weg, gelet op de uitspraak van de rechtbank van 14 februari 2025 waarin ten aanzien van de gevangenis in Barczewo in Polen geen algemeen reëel gevaar van schending van grondrechten is vastgesteld.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwijst naar haar uitspraak van 14 februari 2025 in een andere overleveringszaak, waarin ten aanzien van de detentie-omstandigheden in de gevangenis in Barczewo in Polen aan een andere uitvaardigende justitiële autoriteit vragen zijn voorgelegd en waarin door deze autoriteit, in samenwerking met de
Deputy Director of the Prison Servicein Polen, aanvullende informatie over deze gevangenis is verstrekt. [4] Kort samengevat heeft de rechtbank geoordeeld dat op basis van de tot op heden beschikbare gegevens over de gevangenis in Barczewo niet kan worden vastgesteld dat een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van grondrechten wanneer een opgeëiste persoon in deze gevangenis zou worden gedetineerd. [5] In de onderhavige zaak is niets aangevoerd dat tot een ander oordeel dient te leiden.
De rechtbank is van oordeel dat artikel 11 OLW niet aan de overlevering in de weg staat. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 310 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court of Włocławekin Polen voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. E. de Rooij en H.P. Kijlstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Esschendal, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 6 maart 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rb. Amsterdam 14 februari 2025, ECLI:NL:RBAMS:2025:909.
5.Rb. Amsterdam 14 februari 2025, ECLI:NL:RBAMS:2025:909 r.o. 4.4.7.