ECLI:NL:RBAMS:2025:1629

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 januari 2025
Publicatiedatum
14 maart 2025
Zaaknummer
C/13/762791 / KG ZA 25-35
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Conservatoire maatregel in kort geding tussen twee besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid

In deze zaak heeft eiseres, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, op 17 januari 2025 een kort geding aangespannen tegen gedaagde, eveneens een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, met als doel de opheffing van een conservatoir derdenbeslag dat door gedaagde was gelegd onder eiseres. Gedaagde had het beslag gelegd op alle vorderingen van eiseres op een derde partij, X, die goederen aan eiseres levert en dreigt de leveringen te staken als eiseres niet aan haar betalingsverplichtingen voldoet. Eiseres beroept zich op het non-peius beginsel, dat inhoudt dat de derde-beslagene niet in een slechtere positie mag komen te verkeren door het beslag. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat gedaagde beschikt over een onherroepelijk arbitraal vonnis tegen X, wat de ruimte voor opheffing van het beslag beperkt. Eiseres heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de door haar geschetste desastreuze gevolgen van het beslag daadwerkelijk zullen intreden. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat gedaagde geen andere verhaalsmogelijkheden heeft en dat het beslag in stand moet blijven. De vordering van eiseres tot opheffing van het beslag is afgewezen, en eiseres is veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/762791 / KG ZA 25-35 NB/LO
Vonnis in kort geding van 17 januari 2025
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
eiseres bij conceptdagvaarding,
advocaat mr. A.W. van der Veen te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] GMBH,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] (Duitsland),
gedaagde,
advocaat mr. J.C. van Nass te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Ter zitting van 17 januari 2025 heeft [eiseres] de vorderingen zoals omschreven in de niet uitgebrachte dagvaarding toegelicht. [gedaagde] heeft verweer gevoerd.
[eiseres] heeft producties ingediend en [gedaagde] een pleitnota. In verband met de spoedeisendheid van de zaak is op 17 januari 2025 de beslissing gegeven, in de vorm van een zogenoemd ‘kopstaartvonnis’. Het onderstaande is daarvan de uitwerking, die is afgegeven op 31 januari 2025.
1.2.
Ter zitting waren aanwezig (al dan niet via een videoverbinding):
aan de kant van [eiseres] : [naam 1] ( [naam functie 1] portfolio bij [bedrijf 1] ),
[naam 2] , [naam functie 2] , [naam 3] , [naam functie 3] , [naam 4] , [naam 5] en
[naam 6] , bijgestaan door mr. M.V.A. Heuten, mr. Van der Veen, mr. R. Boitelle en mr. R. de Kruijff en J.M. Steur, tolk in de Engelse taal;
aan de kant van [gedaagde] : [naam 7] , [naam 8] , [naam 9] en [naam 10] , [naam functie 4] , [naam 11] ( [naam functie 5] ) , bijgestaan door mr. Van Nass en mr. H. Schreur, en door een tolk in de Engelse taal, L. Mitzman.
1.3.
[eiseres] heeft op grond van artikel 28 lid 1 Rv verzocht vertrouwelijkheid te bevelen met betrekking tot de informatie die door haar wordt gedeeld met betrekking tot de overeenkomsten. [gedaagde] heeft daarmee ingestemd en had eerder al toegezegd de informatie vertrouwelijk te behandelen.

2.De feiten

2.1.
Deze zaak draait om vier grote ( [naam sector 1] )bedrijven in de [naam sector 2] : het [gedaagde] , het [bedrijf 1] , het [bedrijf 2] en het [bedrijf 3] .
2.2.
[bedrijf 1] is het moederbedrijf van [eiseres] . [bedrijf 1] heeft samen met [bedrijf 4] rond 2000 een [object] aangelegd van [land 1] naar [land 2] , die door de [locatie 1] loopt (de [investering] ). [bedrijf 1] heeft 75% van de kosten daarvan voor haar rekening genomen.
2.3.
[bedrijf 2] heeft op [datum overeenkomst] 1997 een overeenkomst gesloten met [bedrijf 3] , op basis waarvan [bedrijf 3] jaarlijks een maximumhoeveelheid van [quotum] van [bedrijf 2] kan afnemen via de [investering] ( [naam overeenkomst] ). [naam overeenkomst] loopt tot [einddatum overeenkomst] 2026, met de mogelijkheid tot verlenging met vijf jaar bij wederzijdse instemming.
2.4.
Om de aanleg van de [investering] terug te verdienen, hebben [bedrijf 1] en [bedrijf 4] afspraken gemaakt, die er kort gezegd op neerkomen dat de helft van het door [bedrijf 4] aan [bedrijf 3] te leveren [product 1] via [bedrijf 1] / [eiseres] loopt, dat er een marge op rekent. [bedrijf 1] heeft daartoe in 2000 dochtervennootschap [eiseres] opgericht.
2.5.
Ter uitwerking van de onder 2.4 genoemde afspraken zijn [bedrijf 4] en [eiseres] een zogeheten Sub Contract Agreement (SCA) aangegaan, op basis waarvan [eiseres] het onherroepelijke recht heeft om 50% van het [product 1] onder [naam overeenkomst] te leveren. [eiseres] heeft daar tegenover de plicht om in onderaanneming te leveren onder dezelfde voorwaarden als die van [naam overeenkomst] . Er zijn in dit kader twee (niet overgelegde) overeenkomsten tussen [eiseres] en [bedrijf 4] gesloten: de
[Supply Agreement]en een
Agency Agreement(AA). De [Supply Agreement] loopt tot [einddatum overeenkomst] 2026, met dien verstande dat de looptijd door [eiseres] kan worden verlengd met twee jaar voor zover zij [product 1] heeft ingekocht maar nog niet geleverd heeft gekregen. De [Supply Agreement] voorziet eveneens in de mogelijkheid de termijn te verlengen vanaf [einddatum overeenkomst] 2026 met vijf jaar, maar daar hebben [bedrijf 4] en [eiseres] geen gebruik van gemaakt.
2.6.
In een van de overeenkomsten tussen [bedrijf 4] en [eiseres] staat onder meer het volgende.
“ [quote] ”
2.7.
Er is geen rechtstreekse overeenkomst tussen [eiseres] en [bedrijf 3] , maar [bedrijf 3] heeft wel ingestemd met de SCA en heeft steeds de facturen van [eiseres] voldaan.
2.8.
In de afgelopen jaren heeft [eiseres] gemiddeld voor USD [bedrag 1] aan [product 1] ingekocht bij [bedrijf 4] , waarmee zij gemiddeld een winst maakte van USD [bedrag 2] per jaar.
2.9.
[gedaagde] GmbH maakt onderdeel uit van de [gedaagde] -groep, die wereldwijd [product 3] produceert en verhandelt.
2.10.
Op 28 november 2024 heeft [gedaagde] een beslagrekest ingediend bij de voorzieningenrechter van deze rechtbank, voor het leggen van conservatoir derdenbeslag ten laste van [bedrijf 4] onder [eiseres] . Op 29 november 2024 is het beslagverlof verleend, waarbij de vordering is begroot op € [bedrag 3] .
2.11.
Op 12 december 2024 is een finaal arbitraal vonnis gewezen tussen [gedaagde] en [bedrijf 4] , waarbij de vordering van [gedaagde] op [bedrijf 4] van € [bedrag 4] is toegewezen. [bedrijf 4] heeft geweigerd aan dit vonnis te voldoen en heeft evenmin een vernietigingsprocedure aanhangig gemaakt. [gedaagde] op 13 januari 2025 een Nederlandse exequaturprocedure aanhangig gemaakt.
2.12.
Op 2 januari 2025 heeft [gedaagde] voor haar vordering op [bedrijf 4] conservatoir derdenbeslag gelegd onder [eiseres] op alle bestaande en toekomstige vorderingen van [bedrijf 4] (uit de ten tijde van het beslag reeds bestaande rechtsverhouding).
2.13.
In een derdenverklaring van 16 januari 2025 staat dat op dat moment een vordering van [bedrijf 4] open staat van USD [bedrag 5] en een bedrag van USD [bedrag 6] per maand. Volgens [eiseres] is het bedrag van USD [bedrag 6] niet correct en moet dat USD [bedrag 7] zijn.
2.14.
De [staatshoofd] heeft op [datum] 2022 het zogenoemde
[naam decreet] [1] uitgevaardigd, dat voorschrijft dat indien een afnemer van [product 1] niet tijdig en/of niet volledig betaalt op de betalingswijze die is voorgeschreven in de
[naam decreet], het de [producent] verboden is de levering van [product 1] aan een dergelijke afnemer voort te zetten tot het moment dat de afnemer heeft betaald voor het geleverde [product 1] .
2.15.
Bij brief van 10 januari 2025 heeft [eiseres] [gedaagde] verzocht het beslag op te heffen.
2.16.
[gedaagde] heeft bij e-mail van 14 januari 2025 om informatie gevraagd, die [eiseres] heeft verstrekt, na de toezegging van [gedaagde] die informatie vertrouwelijk te behandelen.
2.17.
[eiseres] heeft de reactie van [gedaagde] niet afgewacht en heeft dit spoedkortgeding aanhangig gemaakt, omdat zij stelde dat [bedrijf 4] had gedreigd te stoppen met het leveren van [product 1] als [eiseres] niet aan haar betalingsverplichtingen jegens [bedrijf 4] zou voldoen.
2.18.
In een (aan het eind van de middag van 17 januari 2025 overgelegde) brief van diezelfde dag van [bedrijf 4] ( [naam 12] , [naam functie 6] ), aan [bedrijf 1] staat onder meer het volgende.
“(…) [eiseres] is well aware of the fact that according to the [decreetnummer] [ [naam decreet] in case of full or partial underpayment of the invoices [bedrijf 4] [ [bedrijf 4] ] as a resident of the [land 1] has no other choice but to suspend [product 1] deliveries to [eiseres] .
Nevertheless, [eiseres] still has not credited the relevant amounts in [munteenheid] to the [rekeningnummer] of [bedrijf 4] opened in [land 1] financial institution as per the abovementioned invoice which is currently overdue.
Although deliveries under the [Supply Agreement] are ultimately destined to [land 2] , the [decreetnummer] is still applicable to payments under the [Supply Agreement] . Thus, in the current circumstances (non-payment by [eiseres] of the relevant invoice as per the [decreetnummer] ) [bedrijf 4] is prohibited by the [land 1] law from continuing deliveries of [product 1] under the [Supply Agreement] .
Also please note that [bedrijf 4] shall be relieved from:
- Its obligations to perform further deliveries under the [Supply Agreement] because it will be a gross violation of imperative norms of the [land 1] law, and
- Any liability for such non-performance, because the inability of [bedrijf 4] to continue performing its obligations under the [Supply Agreement] results from the impediment that is
1) beyond [bedrijf 4] ’s control,
2) could not be reasonably taken into account by [bedrijf 4] at the time of the conclusion of the [Supply Agreement] , and
3) could not be reasonably avoided or overcome by [bedrijf 4] .
[bedrijf 4] invokes Article 70 of the United Nations Convention on Contracts for the International Sale of Goods 1980 (“CISG”). Moreover, [bedrijf 4] also declares force majeure under [artikelnummer] of the [Supply Agreement] (…)
Considering the above, based on Article 1b) of the [decreetnummer] and due to the occurrence of the force majeure circumstances under [artikelnummer] of the [Supply Agreement] and Article 79 of the CISG, [bedrijf 4] herby notifies [eiseres] that the deliveries under the [Supply Agreement] will be suspended starting from 18 January 2025 (06:00 CET).
In order to overcome the above mentioned impediments (…) [bedrijf 4] hereby requests that [eiseres] pays the outstanding amount under the [Supply Agreement] in full immediately, without any deductions or set-off.
(…)”

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert samengevat - de opheffing van het op 2 januari 2025 onder haar en ten laste van [bedrijf 4] gelegde beslag en een verbod voor [gedaagde] om opnieuw beslag te leggen onder [eiseres] , op straffe van een dwangsom en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna bij de uitwerking, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagde] heeft conservatoir derdenbeslag gelegd onder [eiseres] . Nadat het beslagverlof was verleend heeft [gedaagde] een arbitraal vonnis gekregen waarin haar vordering op [bedrijf 4] is toegewezen. [bedrijf 4] heeft geen vernietigingsprocedure aanhangig gemaakt en [gedaagde] heeft een exequaturprocedure aanhangig gemaakt. Het beslag bevindt zich dus nog (net) in de conservatoire fase, waarmee de opheffingsgronden van artikel 705 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van toepassing zijn.
4.2.
[eiseres] heeft als derde-beslagene opheffing van het beslag gevorderd met een beroep op het non-peius beginsel, dat inhoudt dat de derde als gevolg van het beslag niet in een slechtere positie mag komen te verkeren dan wanneer hij niet door de beslaglegger, maar door de beslagdebiteur zou zijn aangesproken.
4.3.
De verslechtering van de positie van [eiseres] bestaat er volgens haar in dat het risico bestaat dat:
[bedrijf 4] haar leveringen aan [eiseres] permanent stopzet;
[eiseres] geconfronteerd wordt met contractuele boetes en schadeclaims van [bedrijf 4] en [bedrijf 3] ;
zij gemiddeld USD [bedrag 2] per jaar aan winst derft;
[eiseres] daardoor afstevent op een faillissement;
[bedrijf 1] haar investering in de [investering] niet geheel kan terugverdienen.
4.4.
Een en ander blijkt volgens [eiseres] uit de brief van 17 januari 2025 (zie 2.18), waarin [bedrijf 4] schrijft dat zij
“shall be relieved from its obligations to perform further deliveries under the [Supply Agreement] ”.
4.5.
Daartegenover staat dat [gedaagde] beschikt over een onherroepelijke arbitrale beslissing tot betaling door [bedrijf 4] van ruim € [bedrag 4] . [gedaagde] heeft een exequaturprocedure in Nederland aanhangig gemaakt. [bedrijf 4] heeft geen vernietigingsprocedure aanhangig gemaakt, en hoger beroep is niet mogelijk. [gedaagde] wacht alleen nog op een exequatur. Haar vordering bevindt zich dan ook nog net niet in de executoriale fase. Dat maakt de ruimte voor opheffing beperkt.
4.6.
[gedaagde] heeft verder geen andere verhaalsmogelijkheden, althans dat is onvoldoende aannemelijk geworden. [gedaagde] heeft derdenbeslag gelegd rondom de [product 1] in het [locatie 2] , onder entiteiten van de [bedrijf 5] . Eén van de entiteiten heeft verklaard dat er geen voor beslag vatbare vermogensbestanddelen van [bedrijf 4] zijn. Het kan zijn dat er onder een andere entiteit beslag mogelijk is op zogenoemd [product 2] dat daar is opgeslagen, maar het is nog maar de vraag of en hoe dat zou kunnen worden uitgewonnen. Verder zijn er geen vermogensbestanddelen van [bedrijf 4] in [werelddeel] . [...] . [bedrijf 4] heeft haar [werelddeel] vennootschappen geherstructureerd, in die zin dat de entiteiten waarin zich vermogensbestanddelen bevinden zijn verhangen en in [werelddeel] alleen ‘lege’ vennootschappen zijn achtergebleven. Daarbij komt dat [bedrijf 4] in [jaartal] de [productie] aan haar [klanten] grotendeels heeft stopgezet. Dat heeft tot gevolg gehad dat een groot aantal [bedrijven] een schadevergoedingsvordering op [bedrijf 4] stelt te hebben, waarover op dit moment verschillende arbitrageprocedures lopen. Er zijn dus meer schuldeisers met aanzienlijke vorderingen op [bedrijf 4] en de verhaalsmogelijkheden zijn beperkt. Als het beslag nu wordt opgeheven is de kans groot dat de relatie van [bedrijf 4] met [eiseres] en [bedrijf 3] wordt geherstructureerd om te voorkomen dat een nieuw beslag doel zal treffen. Dat maakt dat [gedaagde] naar het oordeel van de voorzieningenrechter een groot belang heeft bij handhaving van het beslag.
4.7.
[eiseres] heeft anderzijds een belang bij opheffing, vanwege de door haar geschetste risico’s (zie 4.3). Of die risico’s zich daadwerkelijk zullen verwezenlijken is echter maar de vraag, nu deze grotendeels zijn gebaseerd op de aanname dat [bedrijf 4] de levering permanent zal stopzetten. [bedrijf 4] dreigt, in een te elfder ure geproduceerde brief, met het stopzetten van de [productie] , om betaling van haar vorderingen op [eiseres] in weerwil van het beslag af te dwingen. De vordering van [bedrijf 4] op [eiseres] is van 5 december 2024, voor [leveringen] in november 2024. [bedrijf 4] heeft tot nu toe de levering (in ieder geval in december 2024 en januari 2025) gecontinueerd en niet gebleken is dat zij eerder heeft gedreigd de levering stop te zetten. Zoals [gedaagde] terecht heeft gesteld, heeft [bedrijf 4] een zelfstandige verplichting om [product 1] aan [bedrijf 3] te leveren, is [bedrijf 4] daarvoor medeaansprakelijk en heeft zij daarbij bovendien groot belang. Iedere dag dat zij niet aan [eiseres] levert, loopt zij immers inkomsten mis. Het
[naam decreet]spreekt bovendien niet over permanente stopzetting van de levering, maar gaat uit van het hervatten van de levering zodra er betaald is. [bedrijf 4] draait voortdurend de [productie] voor een korte periode dicht om druk uit te oefenen, aldus [gedaagde] . De stelling van [eiseres] dat haar rol op 18 januari 2025 definitief is uitgespeeld, is dan ook onvoldoende aannemelijk geworden. Nu niet zeker is dat [bedrijf 4] de levering permanent zal beëindigen, zijn de door [eiseres] geschetste gevolgen daarvan evenmin voldoende aannemelijk. Dat er (succesvolle) schadeclaims zullen volgen van [bedrijf 4] en [bedrijf 3] na het stopzetten van de [productie] , is overigens ook niet aannemelijk geworden. [eiseres] heeft de overeenkomsten tussen haar en [bedrijf 4] niet overgelegd. Zij heeft daarvan alleen enkele korte fragmenten in de dagvaarding vermeld, waarin wordt verwezen naar andere bepalingen, die niet zijn overgelegd. Zonder de tekst van de hele overeenkomst kunnen de verhoudingen tussen [bedrijf 4] en [eiseres] niet afdoende worden vastgesteld. [eiseres] stelt bovendien ten onrechte op grond van het onder 2.6 genoemde citaat hoofdelijk aansprakelijk te zijn.
Jointly liablewil zeggen dat [bedrijf 4] en [eiseres] gezamenlijk aansprakelijk zijn. Het is daarom niet zeker dat [bedrijf 4] [eiseres] kan aanspreken uit wanprestatie, die wordt veroorzaakt doordat zij zelf de levering heeft gestaakt. Tussen [eiseres] en [bedrijf 3] bestaat geen directe contractuele relatie. Mocht [eiseres] door [bedrijf 3] worden aangesproken uit onrechtmatige daad, dan kan [eiseres] zich verweren met een beroep op het beslag.
4.8.
In het kader van de belangenafweging geldt dat verder rekening wordt gehouden met de volgende omstandigheden. Ten eerste biedt [gedaagde] , anders dan [bedrijf 4] , wél verhaal, mocht later worden vastgesteld dat het beslag jegens [eiseres] onrechtmatig was. Mocht [bedrijf 4] inderdaad de [productie] staken, dan is dat (mogelijk) onrechtmatig jegens [eiseres] . De beslagdebiteur mag immers het beslag niet tegenwerpen aan de derde-beslagene, nu het beslag het gevolg is van het niet voldoen van de vordering door de beslagdebiteur zelf. [eiseres] kan de schade die zij daardoor lijdt verhalen op het voor de [productie] over de maanden december 2024 en januari 2025 nog verschuldigde (althans voor zover deze niet door het beslag van [gedaagde] geraakt zijn – ter zitting is niet duidelijk geworden of en door wie deze leveringen nog gefactureerd zullen worden aan [eiseres] ). Nu de onder het beslag liggende vordering van [bedrijf 4] betrekking heeft op de [productie] in de maand november 2024, en gelet op de door [eiseres] gestelde jaarlijkse omzet (2.8) kan binnen het bestek van dit opheffingskortgeding ervan uit worden gegaan dat deze verhaalsmogelijkheid een belang heeft van bijna USD [bedrag 8] .
4.9.
Een andere omstandigheid die van belang is, is de looptijd van de [Supply Agreement] , die bijna ten einde is (in beginsel [einddatum overeenkomst] 2026). [bedrijf 1] heeft dus bijna 25 jaar de tijd gehad om haar investering terug te verdienen. Niet duidelijk is hoeveel winst [bedrijf 1] in die jaren precies heeft gemaakt, nu zij alleen bedragen heeft genoemd over de jaren 2022 , 2023 en 2024. Dat [bedrijf 1] een groot deel van haar investering in de
[investering]kwijt is, kan op basis daarvan niet worden vastgesteld. Los daarvan is [bedrijf 1] ook geen partij in deze procedure.
4.10.
De conclusie is dat het beslag niet zal worden opgeheven. [eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten en de nakosten, begroot op de wijze zoals in de beslissing is vermeld.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 714,-- aan griffierecht en € 1.107,-- aan salaris advocaat,
5.3.
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 178,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met een bedrag van € 92,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart deze kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.C.H. Blankevoort, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. L. Oostinga, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2025. [2]

Voetnoten

1.[voetnoot]
2.type: LO