ECLI:NL:RBAMS:2025:1626

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 maart 2025
Publicatiedatum
14 maart 2025
Zaaknummer
13/114203-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor afpersing in vereniging met gevangenisstraf en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 maart 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van afpersing in vereniging. De verdachte heeft op 31 maart 2024 in Amsterdam samen met anderen een aangever gedwongen tot de afgifte van € 10.500,- en een horloge, onder bedreiging met een mes en een vuurwapen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte als tussenpersoon heeft gefungeerd door een valse Marktplaatsadvertentie te plaatsen en de aangever naar een specifiek adres te lokken. Tijdens de zitting op 21 februari 2025 heeft de rechtbank de verklaringen van de verdachte en de aangever gehoord, evenals de vordering van de officier van justitie. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de afpersing, hoewel niet kon worden vastgesteld dat hij zelf de bedreigingen heeft geuit. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, en heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen. De rechtbank heeft ook een schadevergoedingsmaatregel opgelegd van € 12.500,- aan de benadeelde partij, te vermeerderen met wettelijke rente. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op de aangever, evenals de noodzaak om dergelijke misdrijven te bestraffen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/114203-24
Datum uitspraak: 7 maart 2025
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2003,
wonende op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 februari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R.W. van Zanten, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. N. Hendriksen, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 31 maart 2024 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan het tezamen en in vereniging afpersen van [aangever] , waarbij [aangever] gedwongen is tot afgifte van een contant geldbedrag van € 10.500,- en een horloge. Subsidiair is ten laste gelegd dat verdachte medeplichtig is aan dit feit.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in de bijlage bij dit vonnis.

3.Bewijsmiddelen, bewijsmotivering en partiële vrijspraak

De rechtbank acht het ten laste gelegde bewezen op grond van de bewijsmiddelen en de hierna volgende overwegingen. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen het volgende vast. Aangever [aangever] heeft een afspraak gemaakt om op 31 maart 2024 laat in de avond een Audemars Piguet horloge te kopen, waarvoor hij € 10.500,- contant zou betalen. [aangever] heeft dit horloge via Marktplaats gevonden. Toen hij voor de deur stond van het adres waar hij met de verkoper had afgesproken, aan [straatnaam] te Amsterdam, is hij door twee personen overvallen, die hem onder bedreiging van een mes en een vuurwapen hebben gedwongen tot afgifte van de € 10.500,-.
Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij degene is die de advertentie op Marktplaats heeft geplaatst, met [aangever] heeft onderhandeld over de prijs en de afspraak met [aangever] heeft geregeld. Hij heeft ook verklaard dat hij op de avond van de afspraak contact heeft gehouden met [aangever] om hem op de juiste tijd op de juiste plaats te laten arriveren, waarbij verdachte heeft gedaan alsof hij op het afgesproken adres woonde. Verdachte heeft ontkend dat hij een van de personen was die [aangever] vervolgens onder bedreiging van wapens het geld afhandig heeft gemaakt. Dat er niet daadwerkelijk sprake was van de verkoop van een horloge, maar dat de koper zijn geld afhandig zou worden gemaakt, verklaart verdachte vooraf niet te hebben geweten of vermoed. Verdachte heeft verklaard dat hij is benaderd door een jongen met de Snapchatgebruikersnaam [gebruikersnaam] , die hij uit de buurt kent. Deze [gebruikersnaam] zou hem gevraagd hebben om een horloge voor hem te verkopen. Hiervoor zou verdachte € 150,- tot € 200,- krijgen. Hij wist dat [gebruikersnaam] niet de eigenaar van het horloge was, maar dat hij een tussenpersoon was voor de eigenaar van het horloge. Verdachte heeft verklaard dat hij [gebruikersnaam] vertrouwde, omdat hij hem kende uit de buurt en omdat hij zijn adres wist. Verdachte heeft verklaard dat hij wist dat [gebruikersnaam] niet op het adres woonde waar de afspraak voor de koop plaats zou vinden. Verdachte heeft verklaard dat hij het horloge niet in het echt heeft gezien. Het klopt volgens verdachte ook dat hij de Marktplaatsadvertentie onder een valse naam op internet heeft gezet.
Uit het dossier blijkt dat verdachte [aangever] in de nacht na het incident rond 1:44 uur heeft gebeld. Later, rond 3:22 uur ’s nachts, heeft hij [aangever] nogmaals gebeld. Verdachte heeft in het tweede gesprek onder andere aan [aangever] gevraagd of zijn geld weg is en gezegd: “Je geld is wel lekker weg”.
Verdachte heeft hierover op de zitting verklaard dat hij [aangever] heeft gebeld om erachter te komen wat er gebeurd was. Hij hoorde na de afspraak namelijk niets meer van [gebruikersnaam] en had het vermoeden dat er iets mis was gegaan. “Je geld is wel lekker weg”, zou hij gezegd hebben omdat [aangever] niet op zijn eerdere vragen wilde antwoorden wat er gebeurd was, in de hoop dat [aangever] op deze opmerking wel zou reageren. Op de vraag van de rechtbank waarom verdachte het vermoeden had dat er iets mis was gegaan, heeft verdachte verklaard dat dit onder andere kwam doordat hij wel een beetje vertrouwen had in [gebruikersnaam] , maar ook wist dat [gebruikersnaam] met mensen van de straat omgaat en dat je dan wel weet hoe laat het is. Bij de politie heeft verdachte op dit punt wisselend verklaard. [gebruikersnaam] is naderhand geïdentificeerd als [naam] , een jongen van destijds 16 jaar.
Op één van de telefoons die tijdens de aanhouding van verdachte bij de doorzoeking van zijn woning zijn aangetroffen, staat een chatgesprek met [gebruikersnaam] . In deze chat stuurt verdachte een video waarin het eerder genoemde gesprek tussen verdachte en [aangever] te horen is. Na deze video stuurt verdachte een bericht dat hij vanavond in ieder geval zijn “doekoe 3650” wil. De tijdsaanduiding van dit bericht is 1 april 2024 16:21.
Verdachte heeft verklaard dat het klopt dat hij het gesprek met [aangever] heeft opgenomen en naar [gebruikersnaam] heeft gestuurd. Hij heeft verklaard dat hij dat heeft gedaan omdat hij boos was op [gebruikersnaam] . Doordat [aangever] van zijn geld was beroofd zonder dat verdachte het wist, zou verdachte risico lopen. Hij had immers de Marktplaatsadvertentie geplaatst. De € 3.650,- zou daarom een soort schadevergoeding zijn.
In dezelfde telefoon als waarop de video staat, zijn chats aangetroffen met de moeder van verdachte. Hierin stuurt verdachte op 29 maart 2024 berichten dat hij binnen drie dagen geld heeft om haar terug te kunnen betalen met wat extra’s. Als moeder verdachte gewoon zijn ding laat doen komt er steeds meer geld binnen volgens verdachte, waarop moeder antwoordt dat hij van het pad af is. Op 30 maart 2024 stuurt verdachte dat dit de laatste actie is en dat hij daarna goed zit. Op 1 april 2024 stuurt verdachte een foto van bovengenoemde chat tussen hem en [gebruikersnaam] over de doekoe 3650 die hij die avond wil krijgen en dat verdachte ook nog op hem wacht. Op 2 april 2024 stuurt hij dat hij zijn moeder 3,5 zou geven en even later noemt hij nog het getal 3500.
De Marktplaatsadvertentie waarin het horloge te koop werd aangeboden, is op 1 april 2024 om 00:05:31 uur verwijderd. De link naar de Marktplaatsadvertentie is op 1 april 2024 om 17.40.05 uur uit de webgeschiedenis verwijderd. Daarnaast is na het incident ook het gehele Marktplaatsaccount verwijderd. Verdachte heeft verklaard dat hij de Marktplaatsadvertentie heeft verwijderd omdat hij het gevoel had dat er iets speelde. Uit het dossier blijkt ook dat op de telefoon, die onder verdachte in beslag is genomen, twee uur na het incident is gezocht op “at5 live [straatnaam] ”. Ook is er rond die tijd op ad.nl, nu.nl en politie.nl gezocht. Verdachte heeft verklaard dat ook dit te maken had dat hij vermoedde dat er iets mis was gegaan.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt op basis van de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden als volgt. Verdachte heeft als tussenpersoon voor een jongen van 16 jaar, die hij nauwelijks kende en die ook weer namens iemand anders zou handelen, een peperduur horloge te koop aangeboden op Marktplaats onder een valse naam. Verdachte onderhandelde met de koper over de prijs van het horloge, die lager werd als de koop diezelfde dag en contant zou worden afgehandeld. Verdachte heeft vervolgens een ontmoeting afgesproken op een voor hem onbekend adres en gedaan alsof hij daar woonde. Verdachte heeft kort na het incident de Marktplaatsadvertentie en daarna ook zijn Marktplaatsaccount verwijderd. Ook heeft hij [aangever] in de nacht na het incident tweemaal opgebeld en onder andere tegen hem gezegd heeft dat zijn geld “lekker” weg is. Kort na het incident (en voordat hij [aangever] gesproken had) heeft verdachte daarnaast gezocht op zoektermen die te maken hebben met het incident. Verdachte heeft daarnaast € 3.650,- gevraagd aan [gebruikersnaam] , ongeveer een derde van het bedrag dat [aangever] onder bedreiging heeft afgegeven. De verklaringen die verdachte hierover heeft afgelegd, acht de rechtbank niet aannemelijk. Daarbij weegt de rechtbank mee dat verdachte in het bijzonder wisselend heeft verklaard over of hij nu wel of niet vertrouwen had in [gebruikersnaam] en over hoe hij op de hoogte raakte dat er iets was misgegaan bij de verkoop van het horloge. Tot slot speelt de chat mee tussen verdachte en zijn moeder waarin verdachte een aantal dagen voor het incident stuurt dat er (kort gezegd) over drie dagen geld aankomt.
Hoewel het dossier niet uitsluit dat verdachte ook bij het incident ter plaatse is geweest, is er naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende bewijs in het dossier om vast te stellen dat verdachte één van de personen is die [aangever] hebben gedwongen tot afgifte van het geld. De rechtbank kan evenmin vaststellen dat verdachte precies wist op welke manier [aangever] zijn geld afhandig zou worden gemaakt. Echter, gelet op de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte wist dat er geen sprake was van een normale verkoop van een horloge en dat [aangever] zijn geld zou verliezen. De rechtbank overweegt voorts dat het een feit van algemene bekendheid of in ieder geval een algemene ervaringsregel is dat mensen hun geld niet zonder dwang of geweld afgeven. De kans dat in een dergelijke situatie als de onderhavige geweld zou worden gebruikt, was dan ook aanmerkelijk.
Verdachte heeft aan het feit bijgedragen door de Marktplaatsadvertentie te plaatsen, [aangever] naar een specifiek adres te laten komen en gedurende dit alles met [aangever] contact te houden. Bovendien zou verdachte kennelijk ongeveer een derde van de opbrengst van het misdrijf ontvangen. De rechtbank oordeelt dat verdachte daarmee een bijdrage van voldoende gewicht aan het strafbare feit heeft geleverd en concludeert dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn mededader(s). De rechtbank is daarbij van oordeel dat ook voor verdachte voorzienbaar moet zijn geweest dat [aangever] zijn geld niet vrijwillig zou afstaan en dat hij de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er een (gewelddadig) vermogensdelict zou plaatsvinden. De rechtbank acht afpersing in vereniging dan ook bewezen.
Partiële vrijspraak
[aangever] heeft verklaard dat bij het incident ook zijn eigen horloge is weggenomen. Dit heeft hij niet in zijn eerste aangifte, maar pas later verklaard. De rechtbank vindt onvoldoende steun in het dossier voor de vaststelling dat het niet anders kan dan dat verdachte heeft geweten dat – naast het contante geldbedrag – ook een horloge van [aangever] zou worden weggenomen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte op 31 maart 2024 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, met het oogmerk om zich
en (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [aangever] heeft gedwongen tot de afgifte van 10.500 euro, toebehorend aan die [aangever] , door
- die [aangever] een mes te tonen en
- op een dreigende toon tegen die [aangever] te zeggen ‘Je geld afgeven, kankerlijer’ en
- dat mes in de richting van de buik van die [aangever] te steken en
- een vuurwapen op die [aangever] te richten.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem bewezen geachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om het adolescentenstrafrecht toe te passen.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het in vereniging plegen van afpersing van [aangever] . Onder bedreiging met een mes en een vuurwapen heeft [aangever] een groot geldbedrag afgegeven. Dit is een ernstig feit, waarmee verdachte inbreuk heeft gemaakt op het recht van eigendom, maar vooral ook op het gevoel van veiligheid van [aangever] . Verdachte heeft [aangever] via direct contact over de door hem geplaatste Marktplaatsadvertentie overtuigd dat het om de verkoop van een duur, echt horloge ging. Uit de slachtofferverklaring van [aangever] blijkt dat dit feit grote impact op hem (en zijn vriendin die in de auto op hem wachtte) heeft gehad en dat hij tot op de dag van vandaag last heeft van wat er is gebeurd. Bovendien zorgt dit soort feiten voor gevoelens van onveiligheid in de samenleving en schaden dit soort feiten het vertrouwen in de particuliere online handel van goederen. De rechtbank weegt strafverzwarend mee dat sprake is van een vooropgezet plan, waarbij [aangever] in de val gelokt is. Bovendien is [aangever] na het incident nog door verdachte gebeld. Wat door verdachte in dit telefoongesprek is gezegd, kan door de rechtbank enkel als smalend worden opgevat.
Hoewel sprake is van medeplegen, weegt de rechtbank enigszins in het voordeel van verdachte mee dat niet kan worden vastgesteld dat hij één van de personen is die de afpersing van [aangever] ter plaatse feitelijk heeft uitgevoerd en dus ook niet dat hij zelf een vuurwapen of mes heeft getoond.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 13 januari 2025. Hieruit blijkt dat verdachte in België eerder is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 jaar, waarvan 1 jaar en 149 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 5 jaar. Deze straf is aan verdachte opgelegd tussen het plegen van onderhavige feiten en dit vonnis. De rechtbank houdt hier in het kader van artikel 63 Wetboek van Strafrecht rekening mee bij het bepalen van de straf in onderhavige zaak.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het reclasseringsrapport d.d. 14 juni 2024. Hieruit blijkt dat de reclassering een overwegend positief beeld heeft van de leefgebieden van verdachte. Verdachte heeft geen hulpvraag, maar toch acht de reclassering het wenselijk dat vanuit de reclassering een toezichthouder betrokken is, zodat er zicht komt op de activiteiten van verdachte. Ook adviseert de reclassering een contactverbod met aangever en de medeverdachte(n). De reclassering heeft tot slot geadviseerd om het adolescentenstrafrecht toe te passen. Dit aangezien verdachte nog bij zijn moeder woont en naar school gaat.
De rechtbank ziet echter, anders dan de verdediging en de reclassering, geen aanleiding om aan verdachte een jeugdstraf op te leggen. Hoe de reclassering tot dit advies is gekomen, is onvoldoende duidelijk geworden. Het wegingskader adolescentenstrafrecht is niet uitgewerkt in het rapport en bovenal blijkt niet dat, en zo ja op welke manier, verdachte nog pedagogisch beïnvloedbaar zou zijn. De omstandigheid dat verdachte nog naar school gaat en bij zijn moeder woont, acht de rechtbank hiertoe onvoldoende. De rechtbank zal verdachte daarom een straf opleggen volgens het volwassenstrafrecht.
Strafoplegging
Gezien het voorgaande, gelet op de afspraken die rechtbank onderling hebben gemaakt over het opleggen van gelijke straffen in gelijke zaken (de LOVS oriëntatiepunten) en gelet op wat er in soortgelijke zaken wordt opgelegd, acht de rechtbank gevangenisstraf, met een voorwaardelijk deel, passend. De rechtbank vindt een voorwaardelijk strafdeel belangrijk als stok achter de deur, zodat verdachte niet weer strafbare feiten zal plegen. De rechtbank ziet geen aanleiding om bij deze voorwaardelijke straf ook de bijzondere voorwaarden van een meldplicht en een contactverbod te bepalen. Zij ziet namelijk allereerst geen reden om aan te nemen dat verdachte wederom contact op zou nemen met [aangever] , hetgeen na 1 april, de dag na de overval, ook niet meer is gebeurd. Daarnaast ziet de rechtbank in dit geval ook geen meerwaarde in een meldplicht, omdat onvoldoende duidelijk is waar het toezicht of de hulp van de reclassering betrekking op zouden moeten hebben.
De rechtbank legt alles afwegende aan verdachte op een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.

8.Beslag

Onder verdachte zijn, uitgaande van de nummering op de beslaglijst, de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1. STK Telefoontoestel
(Omschrijving: PL1300-2024075875-G6485450, Apple Iphone)
3. 1 STK Horloge
(Omschrijving: PL1300-2024075875-G6485438, Rolex)
4. 1 STK Simkaart van zaktelefoon
(Omschrijving: PL1300-2024075875-G6485447)
5. 1 STK Telefoontoestel
(Omschrijving: PL1300-2024075875-G6485444, Lycamobile)
Verbeurdverklaring
Het onder 1 genoemde voorwerp behoort aan verdachte toe. Nu met behulp van dit voorwerp het bewezen geachte is begaan, wordt dit voorwerp verbeurdverklaard.
Onttrekking aan het verkeer
Het onder 3 genoemde voorwerp behoort ook aan verdachte toe. Nu dit voorwerp is aangetroffen in het onderzoek naar het door verdachte begane misdrijf, terwijl dit kan dienen tot het begaan of de voorbereiding van een soortelijk misdrijf en van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, wordt dit voorwerp onttrokken aan het verkeer.
Teruggave aan verdachte
De onder 4 en 5 genoemde voorwerpen behoren aan verdachte toe. Nu deze niet voor onttrekking of verbeurdverklaring in aanmerking komen, worden deze teruggegeven aan verdachte.

9.Benadeelde partij

De benadeelde partij [aangever] vordert € 10.500,- aan vergoeding van materiële schade en € 5.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering tot materiële schadevergoeding volledig wordt toegewezen en dat de vordering tot immateriële schadevergoeding tot een gematigd bedrag van € 2.000,- wordt toegewezen. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij
niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat verdachte dient te worden vrijgesproken. De verdediging heeft geen inhoudelijk verweer gevoerd ten aanzien van de vordering.
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks € 10.500,- aan materiële schade is toegebracht. De rechtbank concludeert dat de vordering tot vergoeding van materiële schade dan ook zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Daarnaast staat vast dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit geestelijk letsel heeft opgelopen. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 2.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is begaan. De vordering van de benadeelde partij zal voor het overige worden afgewezen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte tegenover het slachtoffer [aangever] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht. De rechtbank waardeert deze schade op een bedrag van € 12.500,-.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b, 36d, 36f, 47, 63 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde
personen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat
een gedeelte, groot 3 (drie) maanden, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Verklaart
verbeurd:
1. STK Telefoontoestel
(Omschrijving: PL1300-2024075875-G6485450, Apple Iphone)
Verklaart
onttrokken aan het verkeer:
3. 1 STK Horloge
(Omschrijving: PL1300-2024075875-G6485438, Rolex)
Gelast de
teruggave aan [verdachte]van:
4. 1 STK Simkaart van zaktelefoon
(Omschrijving: PL1300-2024075875-G6485447)
5. 1 STK Telefoontoestel
(Omschrijving: PL1300-2024075875-G6485444, Lycamobile)
Benadeelde partij
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangever] toe tot een bedrag van € 10.500,- (tienduizendvijfhonderd euro) aan vergoeding van materiële schade en € 2.000,- (tweeduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (31 maart 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangever] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil
.
Wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangever] aan de Staat € 12.500,- (twaalfduizendvijfhonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (31 maart 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 97 (zevenennegentig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F. Dekkers, voorzitter,
mrs. B. Kuppens en N.T. Arnoldussen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.C. Roodenburg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 maart 2025.
[...]