ECLI:NL:RBAMS:2025:1606

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 maart 2025
Publicatiedatum
12 maart 2025
Zaaknummer
13-328736-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleveringsverzoek van Zwitserland met betrekking tot verdovende middelen en witwassen

Op 4 maart 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een uitleveringsverzoek van de Zwitserse autoriteiten. De zaak betreft een opgeëiste persoon, geboren in 1995 in Zwitserland, die momenteel gedetineerd is. De vordering tot uitlevering is ingediend door de officier van justitie in Amsterdam op 12 november 2024, met een verzoek van de Zwitserse autoriteiten van 23 oktober 2024. De opgeëiste persoon wordt verdacht van betrokkenheid bij een criminele organisatie die zich bezighoudt met de invoer en verkoop van cocaïne in Zwitserland, alsook van witwassen van de opbrengsten van deze activiteiten.

Tijdens de openbare zitting op 18 februari 2025 werd de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd. De raadsman betoogde dat de uitlevering ontoelaatbaar moest worden verklaard vanwege een onvoldoende gespecificeerde feitsomschrijving. De officier van justitie daarentegen stelde dat de feiten voldoende duidelijk waren omschreven, met inbegrip van de pleegperiode en de betrokkenheid van de opgeëiste persoon. De rechtbank oordeelde dat het uitleveringsverzoek voldeed aan de eisen van de Uitleveringswet en het Europees Uitleveringsverdrag, en dat de feiten naar zowel Zwitsers als Nederlands recht strafbaar zijn.

De rechtbank concludeerde dat aan alle wettelijke eisen voor uitlevering was voldaan en verklaarde de uitlevering toelaatbaar. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. A.J.R.M. Vermolen, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13-328736-24
Datum uitspraak: 4 maart 2025
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Uitleveringswet (UW) van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam van 12 november 2024 (met correctie d.d. 21 november 2024), onder meer strekkende tot het in behandeling nemen van het door tussenkomst van de Minister van Justitie en Veiligheid ontvangen verzoek van de Zwitserse autoriteiten van 23 oktober 2024 tot uitlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren op [geboortedag] 1995 te [geboorteplaats] (Zwitserland),
inschrijvingsadres in de Basisregistratie Personen:
[adres],
nu gedetineerd in [detentieadres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 18 februari 2025. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. A.L. Wagenaar. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. C. Peters, advocaat te Zaandam, en door een tolk in de Duitse taal.

2.Beoordeling

2.1
Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat zijn personalia als bovengenoemd, juist zijn en dat hij de Zwitserse nationaliteit heeft.
2.2
Inhoud en grondslag van het verzoek
De uitlevering van de opgeëiste persoon wordt verzocht ter strafvervolging ter zake van de verdenking dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten waarvoor zijn aanhouding is gelast en zoals omschreven in:
- het originele nationale Arrestatiebevel (Haftbefehl) van 23 september 2024 dat is uitgevaardigd door het Openbaar Ministerie van het kanton Bern, regio 'Berner Jura-Seeland', onder het kopje “Toedracht”;
- de brief van 23 oktober 2024 van
the Federal Office of Justice (FOJ), Division for International Legal Assistance, Extraditions Unitin Zwitserland, inhoudende een uitleveringsverzoek.
2.3
Genoegzaamheid van de feitsomschrijving
De raadsman heeft – zakelijk weergegeven – betoogd dat de uitlevering ontoelaatbaar moet worden verklaard omdat de feitsomschrijving niet genoegzaam is. Er is onvoldoende gespecificeerd waar de uitlevering voor wordt verzocht. De pleegperiode en de strafbaarstelling zijn ruim geformuleerd en onduidelijk.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat – zeker in samenhang gelezen met het A-formulier – de feiten voldoende duidelijk zijn omschreven. De pleegperiode is genoemd (1 januari 2020 – 21 juni 2023), de verschillende pleegplaatsen en de mate van betrokkenheid. Het betreft een uitleveringsverzoek ten behoeve van strafvervolging; het gaat dus om een lopend Zwitsers onderzoek waarin de verdenking nog verder geconcretiseerd zal worden.
De rechtbank overweegt dat uit het nationale Arrestatiebevel (Haftbefehl) van 23 september 2024 volgt dat de opgeëiste persoon ervan wordt verdacht dat hij – kort gezegd – tussen 1 januari 2020 en 21 juni 2023 als lid van een bende heeft gehandeld in verdovende middelen (cocaïne) die in Zwitserland werden ingevoerd en daar werden verspreid en verkocht. De opgeëiste persoon organiseerde, samen met een medeverdachte, de omschreven invoer van cocaïne in Zwitserland, het innen van de opbrengsten en het witwassen van die opbrengsten. Artikel 12, tweede lid, aanhef en onder b, van het Europees Uitleveringsverdrag (EUV) en artikel 18, derde lid, UW, eisen onder meer dat een overzicht van de feiten bij het verzoek is gevoegd en dat de tijd en plaats waarop de feiten zijn begaan, zo nauwkeurig mogelijk wordt vermeld. Mede in aanmerking genomen dat het uitleveringsverzoek strekt tot strafvervolging en dat het strafrechtelijk onderzoek in Zwitserland nog niet is afgerond, voldoet het verzoek naar het oordeel van de rechtbank aan de eisen van die bepalingen.
2.4
Dubbele strafbaarheid
De feiten waarvoor de uitlevering wordt verzocht zijn naar Zwitsers recht strafbaar en daarvoor kan telkens een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste één jaar worden opgelegd, terwijl die feiten naar Nederlands recht als eenzelfde inbreuk op de Nederlandse rechtsorde strafbaar zijn en daarvoor telkens een vrijheidsstraf van ten minste één jaar kan worden opgelegd. De feiten leveren naar Nederlands recht op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, aanhef en onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
medeplegen van witwassen.
2.5
Slotsom
Nu ten aanzien van de feiten waarvoor de uitlevering wordt gevraagd is bevonden dat aan alle daarvoor in de Wet en de toepasselijke Verdragen gestelde eisen is voldaan, dient de gevraagde uitlevering toelaatbaar te worden verklaard.

3.Toepasselijke wetsartikelen

de artikelen 47 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht;
de artikelen 2 en 10 Opiumwet;
artikel 2 van de Uitleveringswet;
de artikelen 1, 2 en 12 van het Europees Verdrag betreffende uitlevering van 13 december 1957 (Trb. 65, 9) en artikel 5 van het Tweede Aanvullend Protocol bij dat Verdrag (Trb.1979, 120).

4.Beslissing

Verklaart
TOELAATBAARde door Zwitserland verzochte uitlevering van
[opgeëiste persoon]voornoemd ter strafvervolging terzake van de verdenking dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten zoals omschreven in het nationale Arrestatiebevel (Haftbefehl) van 23 september 2024 dat is uitgevaardigd door het Openbaar Ministerie van het kanton Bern, regio 'Berner Jura-Seeland', onder het kopje “Toedracht”.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter,
mrs. M. Westerman en L.F. Bögemann, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 4 maart 2025.
Ingevolge artikel 31 van de UW kan de opgeëiste persoon tegen deze uitspraak binnen 14 dagen beroep in cassatie instellen.