Op 4 maart 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een uitleveringsverzoek van de Zwitserse autoriteiten. De zaak betreft een opgeëiste persoon, geboren in 1995 in Zwitserland, die momenteel gedetineerd is. De vordering tot uitlevering is ingediend door de officier van justitie in Amsterdam op 12 november 2024, met een verzoek van de Zwitserse autoriteiten van 23 oktober 2024. De opgeëiste persoon wordt verdacht van betrokkenheid bij een criminele organisatie die zich bezighoudt met de invoer en verkoop van cocaïne in Zwitserland, alsook van witwassen van de opbrengsten van deze activiteiten.
Tijdens de openbare zitting op 18 februari 2025 werd de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd. De raadsman betoogde dat de uitlevering ontoelaatbaar moest worden verklaard vanwege een onvoldoende gespecificeerde feitsomschrijving. De officier van justitie daarentegen stelde dat de feiten voldoende duidelijk waren omschreven, met inbegrip van de pleegperiode en de betrokkenheid van de opgeëiste persoon. De rechtbank oordeelde dat het uitleveringsverzoek voldeed aan de eisen van de Uitleveringswet en het Europees Uitleveringsverdrag, en dat de feiten naar zowel Zwitsers als Nederlands recht strafbaar zijn.
De rechtbank concludeerde dat aan alle wettelijke eisen voor uitlevering was voldaan en verklaarde de uitlevering toelaatbaar. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. A.J.R.M. Vermolen, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.