ECLI:NL:RBAMS:2025:1582

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 februari 2025
Publicatiedatum
11 maart 2025
Zaaknummer
C/13/754518 HA ZA 24-851
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot staking van executiemaatregelen door ING Bank N.V. in verband met hypotheekfraude en zorgplicht

In deze zaak vordert de eiser, aangeduid als [eiser], dat ING Bank N.V. geen executiemaatregelen neemt met betrekking tot haar woning, die door ING is gefinancierd. De rechtbank Amsterdam heeft op 26 februari 2025 uitspraak gedaan in deze civiele zaak. De rechtbank oordeelt dat ING de bancaire relatie met [eiser] mocht beëindigen en de lening mocht opeisen, wat hen het recht geeft om over te gaan tot executoriale verkoop van de woning. Dit oordeel is gebaseerd op de onduidelijkheid en vermoedens van fraude met betrekking tot de door [eiser] aangeleverde gegevens voor de hypotheekaanvraag, waaronder een gefingeerd dienstverband en het zonder toestemming verhuren van de woning. De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiser] niet heeft aangetoond dat de door haar verstrekte informatie juist was en dat zij niet heeft voldaan aan haar verplichtingen uit de hypotheekovereenkomst. De vorderingen van [eiser] om de executiemaatregelen te staken, de hypothecaire lening voort te zetten en om uit de registers te worden gehaald, zijn afgewezen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat ING niet in strijd met haar zorgplicht heeft gehandeld en dat de registratie van [eiser] in de interne en externe verwijzingsregisters gerechtvaardigd was. De proceskosten zijn toegewezen aan ING, die in het gelijk is gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/754518 / HA ZA 24-851
Vonnis van 26 februari 2025
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. A. Sarkis,
tegen
ING BANK N.V.,
te Amsterdam,
gedaagde partij,
hierna te noemen: ING,
advocaat: mr. M.E.G. Murris.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 22 juli 2024, met producties,
- de conclusie van antwoord, met producties,
- het tussenvonnis van 9 oktober 2024 waarin een mondelinge behandeling is bepaald en
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 14 januari 2025.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft op 7 oktober 2021 een koopovereenkomst gesloten voor de koop van een woning aan de [adres] (de woning). Om te bemiddelen bij de hypotheekaanvraag heeft [eiser] Zeker Hypotheken B.V. als haar hypotheekadviseur ingeschakeld met de heer [naam 1] als contactpersoon.
2.2.
Op 20 oktober 2021 ontving ING een aanvraag voor een hypothecaire geldlening van € 500.000 op naam van [eiser] . Bij de hypotheekaanvraag zat (i) een salarisspecificatie van Dana Group B.V. (Dana) voor [eiser] waarop staat
Loon september 2021 € 6.320, (ii) een brief van Dana aan [eiser] inzake
salarisverhogingmet daarop vermeld een bruto maandsalaris (exclusief vakantiegeld) van € 7.030 en (iii) een door Dana ondertekend model werkgeversverklaring waarop ingevuld een bruto jaarsalaris van € 75.840 plus € 6.067,20 vakantiegeld. Op de salarisspecificatie staat dat [eiser] vanaf 1 januari 2021 in dienst was als
[naam functie] .
2.3.
ING heeft op 4 november 2021 een hypotheekofferte aan [eiser] uitgebracht. [eiser] heeft de offerte op 8 november 2021 ondertekend. In de hypotheekofferte staat onder meer
Ik verklaar dat de door mij of namens mij aangeleverde gegevens juist zijn en dat ik geen informatie heb achtergehouden die relevant is voor de verstrekking van de hypotheek.
2.4.
Op 1 maart 2022 is de woning aan [eiser] geleverd en is ten behoeve van ING een hypotheekrecht gevestigd op de woning (het onderpand). [eiser] heeft toen nog een keer de hypotheekofferte ondertekend.
2.5.
Op de bancaire relatie tussen [eiser] en ING zijn de Algemene Voorwaarden ING Hypotheken (Hypotheekvoorwaarden) en de Algemene Bankvoorwaarden (ABV) van toepassing.
2.6.
Begin 2023 is ING een fraudeonderzoek gestart naar de hypotheekaanvraag van [eiser] . ING heeft [eiser] op 6 april 2023 telefonisch op de hoogte gesteld van het onderzoek en een aantal vragen gesteld. Dit gesprek is per e-mail van dezelfde dag bevestigd met het verzoek een aantal documenten aan te leveren.
2.7.
In een brief van 17 april 2023 heeft ING aan [eiser] laten weten dat ING voornemens is de bancaire relatie met [eiser] te beëindigen wegens vermoedens van fraude. Partijen hebben vervolgens met elkaar gecommuniceerd. De advocaat van [eiser] heeft uiteindelijk namens [eiser] op 15 juni 2023 een inhoudelijk bezwaar ingediend bij ING.
2.8.
ING heeft in juli 2023 en november 2023 voorgesteld om een herbeoordeling uit te voeren om te bekijken of [eiser] op basis van het huidige inkomen aan de hypotheeklasten kan voldoen.
2.9.
[eiser] heeft op 29 december 2023 € 50.000 overgemaakt naar ING in het kader van het aflossen van 10% van de hypotheekschuld. Op 31 januari 2024 heeft [eiser] een nieuw inhoudelijk bezwaarschrift ingediend.
2.10.
ING heeft op 21 mei 2024 de hypothecaire geldlening opgeëist en de veiling van de woning aangezegd. In de brief van ING aan [eiser] staat onder meer:

Reden opeising van uw hypotheekschuld
Uit de onderzoeksbevindingen kan ING geen andere conclusie trekken dan dat u bij de hypotheekaanvraag documenten van een vals inkomen uit loondienst verband heeft geleverd met als doel het verkrijgen van een hypothecaire geldlening.
Daarnaast bewoont u de litigieuze onroerende zaak aan de [adres] niet voor eigen gebruik, maar u heeft het pand verhuurd, terwijl ten behoeve van de financiering naar de bank toe is verklaard, dat het pand voor eigen bewoning gebruikt zal worden.
(…)
Bedrag hypotheekschuld overmaken
Uw totale hypotheekschuld op 14 juni 2024 is € 423.257,53. U moet dit bedrag in één keer geheel aan ons terugbetalen. (…) Het bedrag moet uiterlijk op 14 juni 2024 op onze rekening staan.
Gedwongen verkoop van uw woning
Lukt het u niet om uw gehele hypotheekschuld in een keer aan ons terug te betalen? Dan moet uw woning (…) helaas worden verkocht via een veiling.”
2.11.
Op 10 juli 2024 heeft ING aan [eiser] geschreven dat de woning via een veiling zal worden verkocht. ING heeft op 29 juli 2024 laten weten dat zij de executiemaatregelen opschort in afwachting van het vonnis in eerste aanleg.
2.12.
ING heeft de persoonsgegevens van [eiser] in het Intern en Extern Verwijzingsregister geregistreerd voor de duur van acht jaren.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert samengevat en zoals ter zitting besproken niet subsidiair en meer subsidiair:
I. ING te gebieden de executiemaatregelen te staken en gestaakt te houden, op straffe van een dwangsom;
II. ING te veroordelen om de executiemaatregelen met onmiddellijke ingang op te heffen en opgeheven te houden, op straffe van een dwangsom;
III. voor recht te verklaren dat ING op grond van onrechtmatige daad wegens het schenden van haar zorgplicht dan wel op grond van artikel 4:34 Wft aansprakelijk is;
IV. ING te veroordelen om [eiser] met onmiddellijke ingang uit het incidentenregister (IVR en EVR) te halen, op straffe van een dwangsom;
V. ING te veroordelen om de financiering van de hypothecaire geldlening voort te zetten en voor zover dat niet mogelijk is een herberekening te laten maken door een hypotheekadviseur en alsnog de hypothecaire geldlening voort te zetten;
VI. ING te veroordelen in de werkelijke proceskosten (€ 8.772,50 aan advocaatkosten), de kosten van de dagvaarding, de nakosten, de executiekosten en griffiegelden, te vermeerderen met wettelijke rente.
Daarnaast vordert [eiser] dat de rechtbank bepaalt dat ING ook aan het vonnis moet voldoen als hoger beroep wordt ingesteld (uitvoerbaar bij voorraad).
3.2.
Hiertoe stelt [eiser] dat zij de juiste gegevens heeft verstrekt aan ING bij het afsluiten van de hypothecaire geldlening. Zij heeft geen informatie verzwegen of frauduleus gehandeld. Evenmin heeft zij het huurbeding overtreden. Het is ING die niet aan haar zorgplicht als bank heeft voldaan. ING mocht de overeenkomst met [eiser] niet opzeggen. Verder heeft ING [eiser] ten onrechte opgenomen in de (interne en externe) verwijzingsregisters.
3.3.
ING voert verweer. ING concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure te vermeerderen met wettelijke rente. ING betwist dat zij zonder gerechtvaardigde grond is overgegaan tot het beëindigen van de bankrelatie en inschrijving van [eiser] in de registers. ING heeft een redelijk vermoeden van hypotheekfraude. Daarnaast heeft [eiser] het huurbeding overtreden. ING heeft haar zorgplicht niet geschonden.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

opzegging bankrelatie en executiemaatregelen toegestaan
4.1.
Met de vorderingen onder I en II beoogt [eiser] te voorkomen dat ING executiemaatregelen neemt met betrekking tot de woning. Voor het antwoord op de vraag of ING executiemaatregelen mag nemen, wat betekent dat de woning openbaar verkocht wordt omdat [eiser] de hypothecaire lening na de opeising niet heeft terugbetaald, moet worden beoordeeld of ING de bancaire relatie met [eiser] mocht beëindigen. De rechtbank komt hierna tot het oordeel dat ING dat mocht en in het verlengde daarvan de lening mocht opeisen en mag overgaan tot de executoriale verkoop van de woning. Daartoe is het volgende van belang.
4.2.
In artikel 35 ABV staat dat beide partijen de relatie kunnen opzeggen. ING mag de overeenkomst in beginsel dus beëindigen. Daarbij moet de bank zich houden aan de op haar rustende zorgplicht die is neergelegd in artikel 2 lid 1 ABV. Die zorgplicht houdt in dat ING bij haar dienstverlening de nodige zorgvuldigheid in acht moet nemen en naar beste vermogen met de belangen van [eiser] rekening moet houden. Aan de andere kant heeft [eiser] op grond van artikel 2 lid 2 ABV rekening te houden met de belangen van ING. Daaronder valt ook het belang van ING om te kunnen voldoen aan haar verplichtingen op grond van onder meer de Wft (Wet financieel toezicht) en de Wwft (Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terroristische activiteiten). Zo bepaalt artikel 3:10 Wft dat een bank gehouden is om de integere uitoefening van haar bedrijf te waarborgen en tegen te gaan dat vanwege klanten het vertrouwen in de bank of de financiële sector kan worden geschaad.
4.3.
Voor de vraag of ING de lening mocht opeisen is verder artikel 9 aanhef en lid 2 onder b en m van de Hypotheekvoorwaarden van belang. Daaruit volgt dat de lening onmiddellijk opeisbaar is als een verklaring of opgave van of namens de schuldenaar in strijd is met de waarheid of als zich anderszins omstandigheden voordoen waardoor in redelijkheid niet van de bank kan worden verlangd dat zij de lening voortzet.
4.4.
Volgens ING zijn er sterke vermoedens dat het dienstverband van [eiser] waarop de hypotheekofferte is gebaseerd een gefingeerd dienstverband is. Anders gezegd: [eiser] was slechts op papier in dienst bij Dana. Dit blijkt volgens ING uit verschillende omstandigheden. [eiser] had nooit eerder een soortgelijke functie uitgeoefend. Daarnaast is gebleken dat [eiser] haar salaris liet uitbetalen op een rekening bij Regiobank. In september 2024 stond dat salaris nog grotendeels op de rekening bij de Regiobank. Dit ondersteunt het vermoeden dat [eiser] het uitbetaalde salaris opspaarde om dat later te kunnen terugbetalen aan Dana, wat volgens ING vaker voorkomt bij gefingeerde dienstverbanden. Verder roepen de salarisspecificaties van [eiser] vragen op. [eiser] heeft verklaard dat zij op 1 januari 2021 in dienst is getreden bij Dana, maar feitelijk pas is gaan werken vanaf juni 2021 en dat zij ook pas vanaf dat moment salaris ontving. De cumulatieven op de salarisspecificatie over de maand juni 2021 laten een bruto- en nettoloon zien dat echter vele malen hoger is dan het loon van de maand juni. Dat strookt niet met de stelling van Dana dat zij pas vanaf juni 2021 inkomen ontving van Dana. Ook staat op de salarisspecificatie over juni 2021 dat [eiser] tot dan toe 130 dagen heeft gewerkt. Dat klopt ook niet met de verklaring van [eiser] . Verder laat [eiser] niet zien dat zij haar ontslag schriftelijk heeft ingediend, zoals zij op grond van haar arbeidsovereenkomst met Dana wel had moeten doen. Bovendien heeft [eiser] voor en na de hypotheekaanvraag de maximale huurtoeslag en zorgtoeslag ontvangen. Daarop bestaat geen aanspraak als wordt uitgegaan van het salaris dat [eiser] bij Dana ontving.
4.5.
[eiser] heeft de twijfels over de echtheid van het dienstverband niet weggenomen, terwijl dat wel van haar verwacht had mogen worden. De documenten leveren immers veel terechte vragen op. [eiser] had bijvoorbeeld moeten toelichten waaruit blijkt dat zij daadwerkelijk gewerkt heeft voor Dana, zoals zij stelt, en dat zij daarvoor salaris kreeg. Dit kan bijvoorbeeld door het overleggen van verklaringen van collega’s of stukken waaruit dit kan worden afgeleid (aanwezigheidsregistraties, reisbewijzen, foto’s, etc.). Die toelichting ontbreekt. [eiser] heeft ook geen verklaring gegeven voor het opsparen van het salaris op haar rekening bij Regiobank, de afwijkende cumulatieven op de salarisspecificatie en voor het feit dat zij huur- en zorgtoeslag kreeg toen zij ook inkomen van Dana ontving. Dat
die toeslagen zal moeten terugbetalen als zou blijken dat zij daarop geen recht heeft, zoals haar raadsman ter zitting heeft verklaard, is daarvoor een ontoereikende uitleg. ING heeft [eiser] herhaaldelijk in de gelegenheid gesteld om een en ander toe te lichten of relevante documentatie aan te leveren om daarmee de informatie die [eiser] heeft gegeven bij het aanvragen van de hypotheek op juistheid te controleren. [eiser] heeft dat niet gedaan.
4.6.
Verder is niet komen vast te staan dat de manier waarop ING het onderzoek heeft uitgevoerd onzorgvuldig is geweest. Het onderzoek is niet enkel gebaseerd op aannames en evenmin is gebleken van willekeur, zoals [eiser] heeft aangevoerd. ING heeft ter zitting toegelicht dat contante stortingen bij de ex-partner van [eiser] , met wiens alimentatie [eiser] haar hypotheeklasten voldeed, een vermoeden van witwassen opleverde wat uiteindelijk tot een transactie analyse bij [eiser] heeft geleid. Alhoewel dit misschien niet een voor de hand liggende manier is om een onderzoek te starten (ING had eerst twijfels ten aanzien van iemand anders dan [eiser] ), geeft de door ING geschetste gang van zaken geen aanleiding om de ten aanzien van [eiser] aangetroffen informatie niet verder te onderzoeken. Er waren voldoende aanknopingspunten om een onderzoek te starten en het is [eiser] geweest die vervolgens geen openheid van zaken heeft gegeven. Daarbij is van belang dat op grond van artikel 2 lid 2 ABV op [eiser] een inspanningsverplichting rust om bepaalde onduidelijkheden bij ING weg te nemen. Daaraan heeft zij niet voldaan, ook al kreeg zij daartoe van ING meerdere keren de gelegenheid.
4.7.
Daarnaast is vast komen staan dat [eiser] het huurbeding uit de Hypotheekvoorwaarden heeft overtreden. In artikel 14.1 van de Hypotheekvoorwaarden staat dat de hypotheekgever ( [eiser] ) niet bevoegd is zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de bank het onderpand te verhuren. ING heeft nooit toestemming gegeven voor het verhuren van (een deel van) de woning. [eiser] bestrijdt dat zij haar woning aan derden heeft verhuurd. Zij heeft Oekraïense vluchtelingen opgevangen. De betalingen aan haar zien op een vergoeding voor het gebruik van goederen en voor de energievoorziening, aldus [eiser] . ING heeft daartegen aangevoerd dat [eiser] de woning aan twee huurders heeft verhuurd. Eén huurder is kort na het passeren van de hypotheekakte voor de duur van elf maanden gaan huren en een andere huurder op een later moment voor de duur van vijf maanden. Volgens ING gaat het verder niet om de opvang van Oekraïense vluchtelingen. De personen die de betalingen hebben gedaan aan [eiser] waren in 2019 al in Nederland en zij hebben niet de Oekraïense nationaliteit. In totaal heeft [eiser] € 14.000 aan huur ontvangen. Dat bedrag kan niet zijn bedoeld voor enkel het gebruik van goederen en kosten voor energie. De betalingen vonden verder periodiek plaats en uit de overgelegde stukken blijkt dat de persoon die elf maanden in de woning heeft gewoond bij de overschrijvingen onder meer vermeldde
betalen huur en kamermet de postcode en het huisnummer van de woning. Hiertegenover heeft [eiser] onvoldoende ingebracht.
4.8.
Dit alles betekent dat ING de relatie met [eiser] mocht beëindigen nu [eiser] meerdere verplichtingen niet is nagekomen. Bij deze stand van zaken kan in het midden blijven of [eiser] een verwijt gemaakt kan worden door ING niet te laten weten dat zij in december 2021 ontslag had genomen bij Dana (met fors lager inkomen tot gevolg toen de woning werd geleverd en de hypotheeklening werd verstrekt). Volgens [eiser] was dit volgens haar hypotheekadviseur niet nodig, hetgeen ING betwist.
4.9.
Het betoog van [eiser] tot slot dat het beëindigen en opeisen van de lening naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, faalt. Daarvoor geldt, naar vaste jurisprudentie, een hoge drempel die in dit geval niet gehaald wordt. Dat de minderjarige zoon van [eiser] naar een speciale school gaat in de nabije omgeving van de woning is daarvoor, ook gelet op de volgende zwaarwegende omstandigheden, onvoldoende. [eiser] heeft het vertrouwen van de bank geschaad en ondanks meerdere, terechte, verzoeken van ING geweigerd nadere informatie te geven zodat ING niet vast kan stellen dat zij op juiste gronden de hypotheekaanvraag heeft gedaan. Tot tweemaal toe heeft ING nog voorgesteld een herbeoordeling te doen op basis van actuele gegevens, maar ook daar is [eiser] niet op ingegaan. Bovendien heeft ING onbetwist aangevoerd dat voor [eiser] geen restschuld zal overblijven. Ook dat legt gewicht in de schaal.
4.10.
De volgende vraag is of ING nu ook mag overgaan tot executoriale verkoop van het onderpand (de woning). Uit artikel 3:268 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat ING bevoegd is om over te gaan tot executoriale verkoop van de woning als [eiser] in verzuim is voor wat betreft haar betalingsverplichtingen uit hoofde van de lening. Bij brief van 21 mei 2024 heeft ING de lening opgeëist. Vanaf dat moment was [eiser] de volledige hypothecaire schuld verschuldigd. ING heeft [eiser] verzocht die schuld uiterlijk 14 juni 2024 te betalen. Dat heeft zij niet gedaan. ING is daarom gerechtigd om over te gaan tot executoriale verkoop van de woning. Dat zou anders zijn als ING daarmee misbruik van recht maakt, maar dat is gebleken. De rechtbank gaat er verder van uit dat ING desgewenst mee zal werken aan onderhandse verkoop als daarmee een hogere opbrengst kan worden gerealiseerd.
4.11.
De vorderingen onder I en II worden daarom afgewezen. Ook de vordering onder V die ertoe strekt de hypothecaire geldlening voort te zetten, zal worden afgewezen.
geen schending zorgplicht ING
4.12.
[eiser] vordert een verklaring voor recht dat ING op grond van onrechtmatige daad wegens het schenden van haar zorgplicht aansprakelijk is jegens [eiser] . [eiser] beroept zich in het bijzonder op artikel 4:34 Wft.
De norm die is neergelegd in artikel 4:34 Wft houdt in dat aanbieders van krediet zich ervan moeten vergewissen dat sprake is verantwoorde kredietverstrekking. De aanbieder moet waken tegen overkreditering. Uit het voorgaande volgt dat van schending van een zorgplicht geen sprake is. [eiser] heeft de hypotheekofferte aangevraagd op basis van gegevens die onjuist zijn, althans waarvan de juistheid om meerdere reden in twijfel getrokken kan worden en [eiser] heeft die twijfel niet kunnen wegnemen. [eiser] heeft verder niet concreet onderbouwd op basis waarvan ING destijds meer onderzoek had moeten doen in het kader van haar bijzondere zorgplicht. Ook deze vordering (III) wordt daarom afgewezen.
ING mocht [eiser] opnemen in het interne en externe verwijzingsregister
4.13.
ING heeft de gegevens van [eiser] voor de duur van acht jaren opgenomen in het interne verwijzingsregister van de ING (IVR) en in het externe verwijzingsregister (EVR/SFH). [eiser] vordert dat zij uit die registers wordt gehaald. [eiser] is niet betrokken geweest bij fraude. Door [eiser] op te nemen in de registers, handelt ING in strijd met haar zorgplicht en onrechtmatig, aldus [eiser] .
4.14.
De registratie van persoonsgegevens in de interne en externe registers is een verwerking van persoonsgegevens, zodat moet worden voldaan aan de eisen van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). De registratie gebeurt conform de voorschriften uit het Protocol Incidenten waarschuwingssysteem Financiële Instellingen 2021 (PIFI). Het is vaste rechtspraak dat het PIFI voldoende waarborgen biedt voor een rechtmatige verwerking van persoonsgegevens. Op grond van artikel 3.1.1. van het PIFI is vereist dat de registratie geschiedt ten behoeve van het in artikel 4.1.1. van het PIFI genoemde doel, kort gezegd: het ondersteunen van activiteiten gericht op het waarborgen van de veiligheid en de integriteit van de financiële sector. Op grond van artikel 5.2.1. van het PIFI is opname in het EVR/SFH, kort gezegd, slechts geoorloofd, als:
de gedraging(en) van de te vermelden persoon een bedreiging vormen voor (i) de (financiële) belangen van cliënten en/of de financiële instelling zelf of (ii) de continuïteit en/of de integriteit van de financiële sector;
in voldoende mate vaststaat dat de desbetreffende persoon betrokken is bij de onder (a) bedoelde gedraging(en). Dit betekent dat van strafbare feiten in principe aangifte wordt gedaan;
het proportionaliteitsbeginsel in acht is genomen in die zin dat wordt vastgesteld dat het belang van opname prevaleert boven de mogelijk nadelige gevolgen van opname in het EVR voor de desbetreffende persoon.
4.15.
Voor de verwerking in het IVR/EVR moet sprake zijn van zodanige concrete feiten en omstandigheden dat zij een als strafbaar feit te kwalificeren bewezenverklaring kunnen dragen. Een veroordeling door de strafrechter is echter niet vereist. Als maatstaf geldt dat de vastgestelde gedragingen een zwaardere verdenking dan een redelijk vermoeden van schuld moeten opleveren, in die zin dat de te verwerken strafrechtelijke persoonsgegevens in voldoende mate moeten vaststaan. Uitgangspunt is dat de financiële instelling moet onderbouwen en concretiseren waarom zij tot registratie is overgegaan.
4.16.
ING heeft gemotiveerd aangevoerd dat de hypotheek is aangevraagd op basis van onjuiste stukken, dat de stukken met medeweten van [eiser] zijn ingediend en dat [eiser] daarmee een hoger inkomen heeft opgegeven dan zij in werkelijkheid had. Dit vermoeden heeft [eiser] niet weggenomen. Daarmee bestaat een meer dan redelijk vermoeden van schuld van [eiser] bij frauduleus handelen. Gelet op de aard en de ernst van de gedragingen die leidt tot een verhoogd risico voor banken, zowel voor hun bedrijfsvoering als hun verplichting tot het voorkomen van overkreditering, is de registratie van de persoonsgegevens proportioneel. [eiser] heeft geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht die maken dat daarover anders kan worden gedacht.
4.17.
De vraag is in hoeverre de (maximale) termijn van acht jaren proportioneel is, met name voor wat betreft de verwerking van persoonsgegevens in het EVR/SFH waarbij andere deelnemende instellingen dan ING voor een lange periode inzage hebben in de gegevens van [eiser] . Uit uitspraken van het Kifid blijkt dat op grond van de AVG (artikel 5 lid 1 sub e en Overweging (39)) ervoor moet worden gezorgd dat de opslagperiode van de persoonsgegevens tot een strikt minimum wordt beperkt. De gegevens mogen niet langer worden verwerkt dan strikt noodzakelijk is voor de doeleinden van die verwerking, wat betekent dat een op de zaak toegesneden afweging moet worden gemaakt en een standaardtermijn niet als uitgangspunt kan gelden. [eiser] heeft niet gevorderd de duur van de registratie te verkorten of daartoe omstandigheden aangevoerd. Partijen hebben over dit onderwerp geen debat gevoerd en de rechtbank kan daarom niet overgaan tot verkorting van de duur van de registraties. Het is aan ING om in dit geval na te gaan of de duur van de registratie proportioneel is. Als de omstandigheden (in de toekomst) anders zijn, kan [eiser] ING vragen, en zondig vorderen dat, de registratie van haar persoonsgegevens worden aangepast.
4.18.
Ook de vordering onder IV wordt afgewezen.
slotsom en proceskosten
4.19.
De vorderingen van [eiser] worden afgewezen.
4.20.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van ING worden begroot op:
- griffierecht
688
- salaris advocaat
1.228
(2 punten × € 614)
- nakosten
178
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.094
4.21.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van ING van € 2.094, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald en
5.4.
verklaart de kostenveroordelingen onder 5.2 en 5.3 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.L.S. Kalff, rechter, bijgestaan door mr. C.E.P. Honing, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2025.