ECLI:NL:RBAMS:2025:1427
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Huurrechtelijke geschil tussen buitenlandse student en verhuurder over de kwalificatie van de huurovereenkomst en de redelijkheid van de huurprijs
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 11 maart 2025 uitspraak gedaan in een huurrechtelijk geschil tussen een buitenlandse student, [gedaagde], en zijn verhuurder, [eiser]. De student had een (onder)huurovereenkomst gesloten voor een gemeubileerde kamer in een appartement, met een huurprijs van € 1.500,00 per maand. De huurovereenkomst was aangegaan voor een minimale duur van 2 maanden en een maximale duur van 5 maanden. De student verliet het gehuurde op 31 oktober 2023 en heeft vervolgens de Huurcommissie ingeschakeld om de redelijkheid van de huurprijs te toetsen. De Huurcommissie heeft de huurprijs gesplitst in een kale huurprijs van € 825,00 en een voorschot voor bijkomende kosten van € 375,00, en de kale huurprijs vastgesteld op € 178,94.
De verhuurder, [eiser], heeft de uitspraak van de Huurcommissie aangevochten en vorderingen ingediend bij de kantonrechter, waaronder de vernietiging van de uitspraak van de Huurcommissie en de herziening van de huurprijs. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de huurovereenkomst niet kan worden gekwalificeerd als een overeenkomst van korte duur in de zin van artikel 7:232 BW, omdat niet is gebleken dat partijen een tijdelijk gebruik van het gehuurde voor ogen hadden. De kantonrechter heeft de vorderingen van [eiser] afgewezen en geoordeeld dat de Huurcommissie bevoegd was om de huurprijs te toetsen. In reconventie heeft de kantonrechter de huurprijs vastgesteld op € 178,94 per maand en de teveel betaalde huur en servicekosten aan [gedaagde] toegewezen. De proceskosten zijn voor rekening van [eiser].