4.4Het oordeel van de rechtbank
Toetsingskader oplichting
Voor een veroordeling van oplichting is vereist dat de verdachte bij een ander door een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen een onjuiste voorstelling in het leven heeft willen roepen om vervolgens daarvan misbruik te maken. Daartoe moet de verdachte een of meer van de in artikel 326, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) bedoelde oplichtingsmiddelen hebben gebruikt, door welk gebruik die ander is bewogen tot de afgifte van (bijvoorbeeld) geld of goederen. Die oplichtingsmiddelen zijn limitatief in artikel 326 lid 1 Sr opgesomd. Het gaat daarbij om (i) het opgeven van een valse naam of een valse hoedanigheid, (ii) het gebruik van listige kunstgrepen en/of (iii) een samenweefsel van verdichtsels.
Feit 3: vrijspraak van oplichting meerdere rijlesleerlingen
Vastgesteld kan worden dat leerlingen van de rijschool van verdachte rijles hebben gekregen van [naam 4] en [naam 1] die niet in het bezit waren van de juiste papieren.
Of er middels bovengenoemde oplichtingsmiddelen een onjuiste voorstelling van zaken door verdachte is gecreëerd - bijvoorbeeld dat [naam 4] en [naam 1] wel bevoegde rij-instructeurs waren - valt niet uit het dossier op te maken. De rijlesleerlingen [leerling 1] , [leerling 2] , [leerling 3] en [leerling 4] die als getuige zijn gehoord, verklaren hier niet over. Derhalve valt een verband tussen een eventuele onjuiste voorstelling van zaken en het betalen van geld door deze betrokkenen voor autorijlessen door een gecertificeerde instructeur evenmin vast te stellen. Verdachte wordt dan ook vrijgesproken van dit feit.
Feit 1: poging tot oplichting CBR op 26 november 2019
Uit de aangifte van het CBR blijkt dat een vrouw zich op 26 november 2019 bij de examinator van het CBR heeft geïdentificeerd met een ID op naam van [naam 2] . De examinator heeft haar gevraagd of zij de persoon op het ID is. Hierop heeft zij aangegeven dat zij de eigenaar van het ID is en dat zij examen kwam doen. Het CBR heeft de vrouw toegang verleend tot het examen en de politie gealarmeerd. Voordat de politie ter plaatse was, is de vrouw het pand uit gelopen. Uit documentonderzoek is gebleken dat het ID van [naam 2] vervalst was en dat de pasfoto op het document van [naam 1] is. Verdachte heeft verklaard dat hij betrokken was bij het regelen van het vervalste ID voor [naam 1] en dat hij [naam 1] op 26 november 2019 naar het CBR in Breda heeft gebracht.
Op grond van het vorenstaande stelt de rechtbank vast dat verdachte, in nauwe en bewuste samenwerking met [naam 1] , het CBR heeft geprobeerd op te lichten door middel van het aannemen van een valse naam en listige kunstgrepen.
De rechtbank verklaart feit 1, het medeplegen van poging tot oplichting van het CBR op 26 november 2019 in Breda, dan ook bewezen.
Feit 2: poging tot oplichting CBR in de periode van 30 september tot en met 26 oktober 2020
Op 28 oktober 2020 heeft [naam 6] namens het CBR aangifte gedaan. In de aangifte staat als pleegdatum 27 oktober 2020. De rechtbank is op basis van het dossier van oordeel dat sprake is van een kennelijke verschrijving en dat 26 oktober 2020 wordt bedoeld. Het verweer van de raadsvrouw wordt dan ook verworpen.
Uit de aangifte van het CBR blijkt dat een vrouw zich bij de examinator heeft geïdentificeerd als [naam 3] en dat zij daarbij een ID op naam van [naam 3] heeft overhandigd. De examinator heeft haar gevraagd of zij de persoon op het ID is. Hierop heeft zij aangegeven dat zij de eigenaar van het ID is en dat zij examen kwam doen. Terwijl de examinator het ID controleerde, is de vrouw in een zilverkleurige VW Golf gestapt en weggereden. Uit documentonderzoek is gebleken dat het ID van [naam 3] vervalst was en dat de pasfoto op het document van [naam 1] is. Verdachte heeft in zijn politieverhoor verklaard dat hij op 26 oktober 2020 bij het CBR in Amsterdam was. Daarnaast heeft [naam 4] verklaard dat hij [naam 1] op verzoek van verdachte op 26 oktober 2020 naar het CBR in Amsterdam heeft gebracht en zag dat verdachte aan [naam 1] een envelop gaf met een document dat niet echt was.
Uit het voorgaande blijkt dat verdachte op 26 oktober 2020, in nauwe en bewuste samenwerking met [naam 1] , het CBR heeft geprobeerd op te lichten door middel van het aannemen van een valse naam en listige kunstgrepen.
De rechtbank verklaart feit 2, het medeplegen van poging tot oplichting van het CBR op 26 oktober 2020 in Amsterdam, dan ook bewezen.
Feit 4: voorhanden hebben vals identiteitsbewijs
Bij zijn aanhouding op 8 maart 2021 is in de tas van verdachte een vervalste Nederlandse verblijfsvergunning met nummer [nummer] , op naam van [naam 5] aangetroffen. Verdachte heeft bekend dat hij dit document in zijn bezit had en dat hij wist dat het om vervalst document ging.
De rechtbank verklaart dan ook bewezen dat verdachte op 8 maart 2021 een vervalst identiteitsbewijs, op naam van [naam 5] , voorhanden heeft gehad.