Uitspraak
1.De procedure
2.De feiten
Ik woon weer in [woonplaats 1]
(…)
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak heeft eiser, een verzorgende, een loonvordering ingesteld tegen gedaagde, een onderneming, in kort geding. De eiser stelt dat zij in augustus en september 2024 voor gedaagde heeft gewerkt, maar gedaagde betwist dit en stelt dat de arbeidsovereenkomst pas op 5 september 2024 inging. De mondelinge behandeling vond plaats op 17 februari 2025, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. De kantonrechter heeft vastgesteld dat eiser in september 2024 recht heeft op loon, maar niet voor augustus 2024, omdat er onvoldoende bewijs is dat zij in die maand heeft gewerkt. De kantonrechter heeft de vordering tot betaling van € 1.672,58 toegewezen, vermeerderd met een wettelijke verhoging van 50% en een eindejaarsuitkering van 8,33%. Daarnaast zijn buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten toegewezen aan eiser. Het vonnis is uitgesproken op 3 maart 2025.