ECLI:NL:RBAMS:2025:1372

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 februari 2025
Publicatiedatum
3 maart 2025
Zaaknummer
13-402750-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op grond van artikel 6a OLW in het kader van een Europees aanhoudingsbevel

Op 26 februari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Procureur Général près la Cour d’Appel de Nancy, Frankrijk. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1989, die wordt verdacht van illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 12 februari 2025 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was en werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.J.R. van Walsem. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen, maar deze schorsing tot aan de uitspraak. De verdediging voerde aan dat het strafrestant in het EAB onjuist was, maar de rechtbank oordeelde dat de berekening van het strafrestant geen belemmering vormde voor de overlevering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing was, omdat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het proces en een advocaat had. De rechtbank concludeerde dat de overlevering op grond van artikel 6a OLW moest worden geweigerd, omdat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft en de tenuitvoerlegging van de straf in Nederland kan plaatsvinden. De rechtbank heeft de overlevering geweigerd en de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland bevolen, terwijl de overleveringsdetentie werd opgeheven.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-402750-24
Datum uitspraak: 26 februari 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 7 januari 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 6 mei 2022 door de
Procureur Général près la Cour d’Appel de NANCYin Frankrijk (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1989 te [geboorteplaats] ,
inschrijvingsadres in de Basisregistratie Personen:
[BRP-adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 12 februari 2025, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.J.R. van Walsem, advocaat te Rotterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met dertig dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij alleen de Nederlandse nationaliteit heeft. De rechtbank constateert dat volgens de informatiestaat SKDB-persoon hij tevens de Marokkaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
tegenstrijdige beslissing[de rechtbank begrijpt: een uitspraak op tegenspraak]
van de kamer van beroep in correctionele zaken van het Gerechtshof van Metzvan 6 september 2017 (referentie: Arrest nº 17/376).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van drie jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
Van deze straf resteren volgens het EAB nog twee jaar en acht maanden. Volgens door de verdediging verstrekte aanvullende informatie afkomstig van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 10 februari 2025 bedraagt de resterende straf thans twee jaar, vier maanden en negentien dagen (en niet langer twee jaar en acht maanden).
De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest. Dit arrest betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]
3.1
Genoegzaamheid
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft aangevoerd dat het in het EAB vermelde strafrestant onjuist is, omdat de opgeëiste persoon in deze zaak eerder in overleveringsdetentie heeft gezeten. In het op dit moment voorliggende EAB wordt daarmee geen rekening gehouden. Ter onderbouwing heeft de raadsman e-mailcorrespondentie met de uitvaardigende justitiële autoriteit van 10 februari 2025 overgelegd. De raadsman heeft de rechtbank verzocht om de behandeling van de zaak aan te houden om de uitvaardigende justitiële autoriteit te verzoeken een nieuw EAB uit te vaardigen dat het juiste strafrestant vermeld. Daarnaast wenst de raadsman meer duidelijkheid te verkrijgen over de Franse regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling die – indien de straf door Nederland wordt overgenomen – op de opgeëiste persoon van toepassing zal zijn.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie verzet zich tegen het verzoek tot aanhouding. Voor zover onduidelijkheid bestaat over de resterende straf, betekent dit niet dat er een nieuw EAB door de uitvaardigende justitiële autoriteit zou moeten worden uitgevaardigd. Uit vaste jurisprudentie van deze rechtbank volgt bovendien dat de berekening van het strafrestant bij strafovername een executie-aangelegenheid is.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet geen aanleiding de behandeling van de zaak aan te houden. Hiertoe overweegt zij dat voor de beoordeling of de overlevering kan worden toegestaan van belang is dát sprake is van een resterende straf. In deze zaak staat niet ter discussie dat, ook na aftrek van de overleveringsdetentie, een strafrestant overblijft dat voor tenuitvoerlegging vatbaar is. De berekening daarvan betreft een executie-aangelegenheid die geen belemmering vormt voor de vraag of de overlevering van de opgeëiste persoon toelaatbaar is. De rechtbank wijst het aanhoudingsverzoek daarom af.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [4] Uit het EAB volgt dat het arrest in hoger beroep dat ten grondslag ligt aan het EAB de beslissing is die aan artikel 12 OLW moet worden getoetst.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat zich de omstandigheid van artikel 12, sub b, OLW heeft voorgedaan. Uit de aanvullende informatie van 29 januari 2025 en 7 februari 2025 volgt dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het voorgenomen proces en dat hij een gemachtigd advocaat had die hem daadwerkelijk op de zitting heeft verdedigd. Daarom is de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing.

5.Strafbaarheid; feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit aan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staat vermeld, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Frankrijk een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB ziet op een feit dat geacht wordt geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In zo’n situatie kan de rechtbank de overlevering weigeren. [5]
De officier van justitie verzoekt de rechtbank af te zien van deze weigeringsgrond en voert daartoe het volgende aan:
  • bewijsmateriaal bevindt zich in Frankrijk;
  • het onderzoek is in Frankrijk aangevangen;
  • de verdovende middelen zijn in Frankrijk ingevoerd en aangetroffen;
  • er is al een vonnis gewezen in Frankrijk.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en weigering de uitzondering moet zijn;
- de gedachte achter deze facultatieve weigeringsgrond is, te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten vormt daarom het gegeven dat het feit wordt geacht gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen.

7.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit en beroept zich op de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a, eerste lid, OLW. Op grond van artikel 6a OLW kan de overlevering van een Nederlander worden geweigerd, indien de overlevering is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Frankrijk opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
Het feit is naar Nederlands recht strafbaar en levert op:
medeplichtigheid aan opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod
Uit de Nederlandse kwalificatie volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet het toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaximum overstijgt.
De opgelegde sanctie is naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
Uit het dossier volgt verder dat de opgeëiste persoon voldoende familiale, taalkundige en sociale banden met Nederland heeft, zodat de overname van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf zal bijdragen aan de maatschappelijke re-integratie van de opgeëiste persoon.
De rechtbank is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De raadsman heeft verzocht het bevel gevangenhouding ex artikel 27, vierde lid, OLW te schorsen tot aan het moment van de tenuitvoerlegging van de overgenomen straf. De officier van justitie heeft zich hiertegen verzet. De rechtbank ziet in wat de raadsman heeft aangevoerd geen aanleiding om het bevel gevangenhouding ex artikel 27, vierde lid, OLW te schorsen tot aan de tenuitvoerlegging van de overgenomen straf. Uitgangspunt bij een bevel gevangenhouding ex artikel 27, vierde lid, OLW is dat schorsing slechts in uitzonderlijke gevallen plaatsvindt. De aangevoerde persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon bieden daarvoor onvoldoende grond. De rechtbank wijst daarom het verzoek van de raadsman af.

8.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 48 Wetboek van Strafrecht, 2 en 10 Opiumwet en 2, 5, 6a, 7 en 13 OLW.

10.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
Procureur Général près la Cour d’Appel de NANCY.
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
HEFT OPde overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon] .
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en M. Westerman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.F.A. Reuvekamp, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 26 februari 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (
5.Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW.